Belastingplan 2024

Hoewel het kabinet demissionair is en het Belastingplan dus beleidsarm, is het totale pakket aan wetsvoorstellen omvangrijker dan ooit tevoren. Het pakket Belastingplan 2024 bestaat uit niet minder dan 15 wetsvoorstellen, met een breed palet aan maatregelen op verschillende terreinen. Het eigenlijke wetsvoorstel Belastingplan 2024 omvat zoals gebruikelijk maatregelen met een budgettair effect.

Gelet op de demissionaire status van het kabinet en met de verkiezingen in aantocht is de vraag wat er van al deze plannen terecht komt. De verwachting is dat alle partijen zich zullen willen profileren en hun stempel drukken op de uiteindelijke maatregelen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Het tarief in de eerste schijf van box 1 van de inkomstenbelasting wijzigt marginaal van 36,93 naar 36,97%. Dit tarief geldt tot een inkomen in box 1 van € 75.624. Het tarief in de tweede schijf blijft 49,5%. De algemene heffingskorting stijgt van € 3.070 naar € 3.374 maximaal. Vanaf een inkomen van € 24.904 daalt de algemene heffingskorting met 6,652% van het meerdere inkomen. Het afbouwpercentage is daarmee hoger dan in 2023. Ook de arbeidskorting gaat omhoog. Het maximum gaat naar € 5.553; dat is € 500 meer dan in 2023. Het afbouwpercentage voor de arbeidskorting blijft 6,51%. De inkomensafhankelijke combinatiekorting bedraagt in 2024 maximaal € 2.961. Het recht op deze heffingskorting bouwt op met het inkomen vanaf een bedrag van € 6.096 met 11,45% tot het maximum is bereikt. De jonggehandicaptenkorting ten slotte gaat van € 820 naar € 902.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Voor ondernemers is er geen goed nieuws. De zelfstandigenaftrek daalt van € 5.030 in 2023 naar € 3.750 in 2024. De mkb-winstvrijstelling daalt van 14 naar 12,7% van de winst.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Twee vermogensbestanddelen in box 3, die nu onder de categorie overige bezittingen vallen met het bijbehorende hoge forfaitaire rendement, worden alsnog overgebracht naar de categorie banktegoeden. Het gaat om het aandeel in de reserves van een vereniging van eigenaars (VvE) van appartementen en om geld, dat op een derdengeldenrekening van een notaris of een gerechtsdeurwaarder staat. Het forfaitaire rendement voor banktegoeden past bij nader inzien beter bij het rendement op dit vermogen dan het rendementspercentage voor overige bezittingen. Voorgesteld wordt deze aanpassing met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 te laten gelden.

Het kabinet stelt daarnaast voor om onderlinge vorderingen en schulden in box 3 tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen te defiscaliseren. Dat wil zeggen dat deze vorderingen en schulden niet tot de rendementsgrondslag van box 3 behoren. Voorgesteld wordt ook deze aanpassing met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2023 te laten gelden.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De onbelaste reiskostenvergoeding is een gerichte vrijstelling in de loonbelasting. Op basis van deze vrijstelling kan een werkgever aan werknemers een vergoeding toekennen voor zakelijke kilometers, inclusief woon-werkkilometers, zonder dat de werknemer hierover loonbelasting hoeft te betalen. Het kabinet stelt voor om het maximale onbelaste bedrag per 1 januari 2024 te verhogen naar € 0,23 per zakelijke kilometer. Dit bedrag gaat ook gelden voor de aftrek van reiskosten door IB-ondernemers en resultaatgenieters, die gebruikmaken van een vervoermiddel dat behoort tot het privévermogen. Ook gaat dit bedrag gelden voor de aftrek van specifieke zorgkosten voor reiskosten ziekenbezoek, de kilometervergoeding voor weekenduitgaven van gehandicapten en de giftenaftrek in het geval een vrijwilliger afziet van reiskostenvergoeding.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Ondernemers en resultaatgenieters kunnen alleen afschrijven op een gebouw als de boekwaarde daarvan hoger is dan de bodemwaarde. De bodemwaarde voor gebouwen, die ter beschikking worden gesteld aan derden, is gelijk aan de WOZ-waarde. Voor gebouwen in eigen gebruik is de bodemwaarde nu 50% van de WOZ-waarde. In de vennootschapsbelasting is de bodemwaarde voor gebouwen in eigen gebruik gelijk aan de WOZ-waarde. Voorgesteld wordt dit ook in de inkomstenbelasting in te voeren. De afschrijvingscapaciteit voor gebouwen in eigen gebruik neemt daardoor af.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

In dit Belastingplan wordt voorgesteld om per 1 januari 2024 het aftrekpercentage van de energie-investeringsaftrek (EIA) structureel te verlagen van 45,5 naar 40. Aanvankelijk was het kabinet van plan het maximale investeringsbedrag te verlagen vanwege de budgettaire overschrijding. Het kabinet heeft echter besloten om het budget van de EIA vanaf 2025 structureel op te hogen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Belastingheffing over de boekwinst, die wordt behaald bij de vervreemding van een bedrijfsmiddel, kan worden uitgesteld door de vorming van een herinvesteringsreserve. De herinvesteringsreserve wordt afgeboekt op de aanschaffingskosten van bedrijfsmiddelen, die in het jaar van vervreemding of in de daaropvolgende drie jaren worden aangeschaft. Deze afboeking verlaagt de afschrijvingsgrondslag van die bedrijfsmiddelen en verhoogt daarmee de winst.

Een herinvesteringsreserve, die is gevormd in de ene onderneming kan niet worden gebruikt voor een (her)investering in een andere onderneming. Bij een gedeeltelijke staking van een onderneming is het mogelijk om de herinvesteringsreserve toe te passen op herinvestering in het overgebleven gedeelte van die onderneming. Voorgesteld wordt om toepassing van de herinvesteringsreserve in een andere onderneming mogelijk te maken als de onderneming door overheidsingrijpen gedeeltelijk wordt gestaakt.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De IACK is een heffingskorting voor alleenstaanden of minstverdienende partners die arbeid en zorg voor een kind, dat jonger is dan 12 jaar, combineren. Een van de voorwaarden voor de IACK is dat de ouder in een kalenderjaar ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres in de basisregistratie personen staat ingeschreven als het kind. Bij co-ouderschap kan niet door beide ouders aan de inschrijvingseis worden voldaan. Voor die gevallen is een regeling in de uitvoeringsregeling opgenomen, waardoor beide ouders aanspraak kunnen maken op de IACK mits de zorg voor het kind tussen de beide ouders gelijk is verdeeld. De Hoge Raad heeft de regeling in een arrest uit 2022 ruimer uitgelegd dan de bedoeling was. Daarom wordt nu voorgesteld wordt om de co-ouderschapsregeling voor de IACK in de wet op te nemen en aan te passen. Co-ouders komen met ingang van 1 januari 2024 beiden in aanmerking voor de IACK als zij de zorg voor een kind gedurende het kalenderjaar gelijk hebben verdeeld. Aan die eis is voldaan als het kind ten minste 156 dagen van het kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft.

Verder wordt voorgesteld te bepalen dat iemand, die ten minste zes maanden op hetzelfde woonadres als de belastingplichtige verblijft maar die daar niet is ingeschreven en dus niet kwalificeert als partner, voor de toekenning van de IACK wordt gelijkgesteld met een partner.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Voorgesteld wordt om het privégebruik van een door de werkgever vergoede of verstrekte OV-kaart of voordeelurenkaart gericht vrij te stellen, als de werknemer de kaart ook voor zakelijke reizen, waaronder woon-werkverkeer, gebruikt.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Voor de leveringen van bepaalde agrarische goederen geldt het verlaagde tarief van de omzetbelasting. De toepassing van het verlaagde tarief hangt samen met de destijds geldende landbouwregeling. De landbouwregeling is per 1 januari 2018 afgeschaft. Voorgesteld wordt om het verlaagde tarief op deze leveringen per 1 januari 2025 te vervangen door het algemene tarief.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Dit wetsvoorstel bevat drie maatregelen voor de glastuinbouwsector. Het betreft:

  1. het afschaffen van de verlaagde energiebelastingtarieven,
  2. het beperken van de vrijstelling voor elektriciteitsopwekking en
  3. de introductie van een CO2-heffing glastuinbouw.

Het beperken van de vrijstelling voor elektriciteitsopwekking geldt niet alleen voor de glastuinbouw, maar ook voor de industrie en energiesector.

Verlaagde tarieven

Voor de glastuinbouw gelden verlaagde tarieven in de energiebelasting voor gas. In de periode van 1 januari 2025 tot 2030 worden deze geleidelijk afgeschaft. In dezelfde periode wordt de vrijstelling van energiebelasting voor elektriciteitsopwekking geleidelijk beperkt. De afschaffing van de verlaagde energiebelastingtarieven op aardgas voor de glastuinbouwsector heeft ook effect op de heffing van accijns. De teruggaafregeling voor vloeibaar gemaakt petroleumgas, dat gebruikt wordt voor de bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas, vervalt per 1 januari 2025.

CO2-heffing glastuinbouw

Per 1 januari 2025 wordt een CO2-heffing voor de glastuinbouw ingevoerd. De heffing gaat ook gelden voor energiebedrijven, die binding met één of meerdere glastuinbouwbedrijven hebben. Glastuinbouwbedrijven en energiebedrijven voor de glastuinbouw met een ETS-installatie worden uitgezonderd voor de CO2-heffing industrie en minimum CO2-prijs elektriciteitsopwekking om dubbele CO2-heffing te voorkomen. Voorlopig wordt uitgegaan van een tarief van € 1,35 per ton CO2 in 2025. Het tarief loopt lineair op naar € 6,80 in 2030.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Doel van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen is te voorkomen dat belastingheffing bij reële bedrijfsoverdrachten de continuïteit van de onderneming in gevaar brengt. De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet (BOR) en de doorschuifregeling voor een aanmerkelijk belang in de inkomstenbelasting (DSR ab) worden per 1 januari 2025 als volgt aangepast.

  1. De vrijstelling van 100% van de schenk- en erfbelasting bij een bedrijfsopvolging geldt tot een goingconcernwaarde van de onderneming van € 1,5 miljoen. De gedeeltelijke vrijstelling voor het meerdere ondernemingsvermogen daalt van 83 naar 70%.
  2. De 5%-doelmatigheidsmarge, waardoor een deel van het beleggingsvermogen in de BOR en de DSR ab als ondernemingsvermogen wordt beschouwd, vervalt.
  3. Bedrijfsmiddelen, die zowel privé als zakelijk worden gebruikt, kwalificeren slechts voor de BOR en DSR ab voor zover deze in de onderneming worden gebruikt. Dat geldt voor bedrijfsmiddelen met een waarde in het economische verkeer van minimaal € 100.000 op het moment van de verkrijging en een niet-zakelijk gebruik van meer dan 10%.
  4. De dienstbetrekkingseis in de DSR ab vervalt.
  5. Er wordt een minimumleeftijd van 21 jaar ingevoerd voor de verkrijger bij schenking van een ab voor de DSR ab en voor schenking voor de BOR.

Op Prinsjesdag 2022 is aangekondigd dat aan derden verhuurde onroerende zaken met ingang van 1 januari 2024 niet meer in aanmerking komen voor de BOR en de DSR ab. Deze maatregel is opgenomen in dit wetsvoorstel. Aan derden verhuurde onroerende zaken worden voortaan aangemerkt als beleggingsvermogen. Of sprake is van aan derden verhuurde onroerende zaken wordt beoordeeld aan de hand van een feitelijkgebruiktoets én een oogmerktoets.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Een fiscale beleggingsinstelling (fbi) is subjectief belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. De winst van een fbi wordt belast tegen een tarief van 0% voor zover deze wordt uitgekeerd aan de beleggers. De regeling voor de fbi wordt aangepast door invoering van de zogenoemde vastgoedmaatregel. Daardoor is het vanaf 1 januari 2025 niet langer mogelijk voor een fbi om direct in Nederlands vastgoed te beleggen. Een beleggingsinstelling, die wel direct in Nederlands vastgoed belegt, wordt regulier belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Een fbi mag wel direct beleggen in vastgoed dat in het buitenland is gelegen.

Er komt een voorwaardelijke en tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de periode van 1 januari tot en met 31 december 2024 voor herstructureringen van bestaande fbi’s die beleggen in Nederlands vastgoed.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Het kabinet stelt een aantal aanpassingen van het kindgebonden budget voor:

  1. Het maximumbedrag voor het eerste kind wordt verhoogd met € 750 per jaar.
  2. Het maximumbedrag voor het tweede en volgende kinderen gaat met € 883 per jaar omhoog.
  3. Het extra kindgebonden budget voor kinderen van 12 tot 18 jaar stijgt met € 400 per jaar.
  4. Het extra kindgebonden budget voor alleenstaande ouders wordt verlaagd met € 619 per jaar.
  5. De inkomensdrempel voor de berekening van een korting op het kindgebonden budget voor ouderparen wordt verlaagd met € 11.111 per jaar.

De aanpassingen van de genoemde (maximum)bedragen in het kindgebonden budget vinden plaats nadat de bedragen van het kindgebonden budget uit 2023 zijn aangepast op grond van eerder beleid en zijn geïndexeerd met de tabelcorrectiefactor. Deze factor bedraagt voor 2024 1,099.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De betalingskorting bij betaling ineens van voorlopige aanslagen IB wordt afgeschaft. Voor de vennootschapsbelasting geldt dit al sinds 1 januari 2023.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De giftenaftrek in de vennootschapsbelasting is een uitzondering op de niet-aftrekbaarheid van uitgaven die worden gedaan vanuit aandeelhoudersmotieven. Dergelijke uitgaven zijn belast bij de aanmerkelijkbelanghouder. Het kabinet past de regeling voor giftenaftrek in de vennootschap aan. In de eerste plaats wordt wettelijk geregeld dat giften door een vennootschap aan een ANBI, die als een uitdeling aan de aanmerkelijkbelanghouder kunnen worden aangemerkt, niet worden aangemerkt als in box 2 te belasten voordelen en met dividendbelasting te belasten opbrengsten. In de tweede plaats vervalt de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting voor alle lichamen. Een gift door een vennootschap aan een ANBI of een steunstichting SBBI blijft wel vrij van schenkbelasting.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De minimumkapitaalregel in de vennootschapsbelasting is een specifieke renteaftrekbeperking voor banken en verzekeraars, die is ingevoerd per 1 januari 2020. Voorgesteld wordt nu de minimumkapitaalregel zodanig aan te passen dat rentelasten op schulden aan groepslichamen onder voorwaarden niet in aftrek worden beperkt. Dit wordt gefinancierd met een verhoging van het percentage van de minimumkapitaalregel per 1 januari 2024 van 9 naar 10,6. De aftrek van rentelasten wordt beperkt voor zover het vreemd vermogen meer bedraagt dan 89,4% van het balanstotaal.

Bron: Ministerie I en W | wetsvoorstel | 18-09-2023

Bij de levering van nieuwe onroerende zaken is omzetbelasting verschuldigd. De verkrijging van bestaande onroerende zaken wordt in de regel bij de koper met overdrachtsbelasting. Wanneer nieuwe onroerende zaken via een aandelentransactie worden overgedragen is noch btw, noch overdrachtsbelasting verschuldigd. Voorgesteld wordt om de samenloopvrijstelling in de overdrachtsbelasting zodanig te wijzigen dat in ieder geval overdrachtsbelasting wordt geheven bij  de verkrijging van nieuwe onroerende zaken via een aandelenbelang. Dit geldt als de nieuwe onroerende zaken voor minder dan 90% worden gebruikt voor btw-belaste prestaties. Het tarief bedraagt in die gevallen 4%.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De bpm is een belasting ter zake van de inschrijving van een auto in Nederland. De bpm voor een personenauto is opgebouwd uit een vast en een variabel deel, dat afhankelijk is van de CO2-uitstoot van de personenauto. In verband met de subsidie op de aanschaf van gebruikte elektrische auto’s wordt een verhoging van het vaste deel voorgesteld van € 200 ingaande in 2025.

Versoberen lagere mrb-tarieven kampeerauto

Het huidige kwarttarief in de motorrijtuigenbelasting (mrb) voor kampeerauto’s wordt gewijzigd in een halftarief. Dat halftarief gold al voor kampeerauto’s die bedrijfsmatig worden verhuurd.

Versoberen oldtimersregeling mrb

Voertuigen van 40 jaar en ouder zijn vrijgesteld van mrb. Voor voertuigen, die nog geen 40 jaar oud zijn en een bouwjaar hebben tot 1988, geldt een overgangsregeling. Deze loopt per 1 januari 2028 af. Het kabinet stelt voor de bestaande vrijstelling per 1 januari 2028 te versoberen en alleen toe te passen op motorrijtuigen die voor 1988 zijn gebouwd.

Voertuigen met buitenlands kenteken

Voor in Nederland wonende houders van een voertuig met buitenlands kenteken geldt een strenger regime bij naheffing van mrb. Voor deze groep geldt een naheffingstermijn van maximaal vijf jaar. Deze wordt teruggebracht tot maximaal twaalf maanden. Ook wordt voorgesteld de bewijslast voor deze gevallen gelijk te stellen met de overige naheffingen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben geen gevolgen voor het budgettaire beeld. Het wetsvoorstel bevat de volgende wijzigingen:

  • reparatie lucratief belangregeling naar aanleiding van een arrest van de Hoge Raad;
  • voorkomen aftrekbeperking in eigenwoningregeling bij verhuisregelingen voor partners met een eigenwoningverleden;
  • reparatie ongewenste uitkomst invordering conserverende aanslag en technische aanpassing excessief lenen;
  • versterking aanpak dividendstripping voor de Belastingdienst;
  • herstel maximumbedrag aan vrije ruimte in de werkkostenregeling (WKR);
  • waarborgen verplichting elektronische aanvraag S&O-inhoudingsplichtigen;
  • aanpassing verwijzing naar box 2-tarief i.v.m. invoering progressief tarief box 2 per 2024;
  • met terugwerkende kracht aanpassen doorschuifregeling bij ontbinding, specifiek voor ondernemingsverliezen;
  • codificatie van een uitspraak van de Hoge Raad over het gebruik van handelskoerslijsten bij de belasting op personenauto’s en motorrijwielen (bpm);
  • codificatie van een arrest van de Hoge Raad over tariefswijzigingen;
  • verbetering van de delegatiegrondslag voor het definiëren van motorrijwielen bij de bpm en de motorrijtuigenbelasting (mrb); en
  • herstel reguliere navorderingstermijn Douane.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Het kabinet wil de financiële prikkel voor no-cure-no payrechtsbijstand om namens een belanghebbende een bezwaarprocedure te starten of door te procederen vanwege een proceskostenvergoeding of een vergoeding van immateriële schade wegnemen. Dat komt met name voor bij WOZ- en bpm-procedures. Voor deze belastingen stelt het kabinet voor om: 

  1. de proceskostenvergoedingen te verlagen; 
  2. de hoogte van de vergoeding van immateriële schade wettelijk vast te leggen; en 
  3. te regelen dat uitbetalingen van deze vergoedingen plaatsvinden op een bankrekening van de belanghebbende.

Verlaging proceskostenvergoeding

Ter verlaging van de proceskostenvergoeding wordt bij procedures over de WOZ en de bpm een vermenigvuldigingsfactor ingevoerd. Deze bedraagt 0,25 als de belanghebbende inhoudelijk in het gelijk wordt gesteld en 0,10 in overige gevallen. Aan de punten per proceshandeling en de waarde per punt verandert niets.

Vergoeding van immateriële schade

Bezwaar- en beroepsprocedures moeten binnen een redelijke termijn worden afgehandeld.  De redelijke termijn is overschreden als de rechtbank niet binnen twee jaar na het indienen van het bezwaarschrift uitspraak doet. Voor de berechting in hoger beroep en cassatie geldt  als uitgangspunt dat de uitspraak binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep of het beroep in cassatie moet zijn gedaan. Voor de meeste bestuursrechtelijke geschillen is volgens de Hoge Raad voor ieder half jaar overschrijding van de redelijke termijn € 500 schadevergoeding verschuldigd. De termijn van overschrijding wordt naar boven afgerond. Voor een overschrijding van één dag is dus ook € 500 verschuldigd. Er zijn recente uitspraken van rechtbanken in WOZ-zaken, waarin de hoogte van de vergoeding van immateriële schade is verlaagd tot € 50 per half jaar vanwege het beperkte financiële belang. Het kabinet neemt dit bedrag over voor zover het WOZ- en bpm-procedures betreft.   

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De meeste mensen dienen hun aangifte inkomstenbelasting in één keer volledig en juist in. Toch komt het regelmatig voor dat iemand na het indienen daarvan zijn aangifte wil aanpassen. Dat kan zolang de inspecteur de mogelijkheid heeft om de betreffende gegevens te verwerken bij het vaststellen van de aanslag inkomstenbelasting. Wanneer de aanslag is vastgesteld, is aanpassing mogelijk via bezwaar en beroep of via ambtshalve vermindering.

De Belastingdienst hanteert een praktische werkwijze bij de correctie van kennelijke fouten. Een wijziging van gegevens via een aangepast aangiftebiljet inkomstenbelasting wordt, als  geen inhoudelijk geschil bestaat, verwerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Voor deze werkwijze bestaat onvoldoende wettelijke grondslag. Een bericht van een belastingplichtige, waaruit blijkt dat hij het niet eens is met een opgelegde aanslag, is in principe een bezwaarschrift.

 Voorgesteld wordt om een herzien digitaal aangiftebiljet inkomstenbelasting als een verzoek om ambtshalve vermindering te kwalificeren, tenzij de belastingplichtige aangeeft bezwaar te willen maken. De voorgestelde regeling geldt ook voor afzonderlijk op het aanslagbiljet vermelde voor bezwaar vatbare beschikkingen. Verder wordt een aanvullende regeling voorgesteld op grond waarvan de inspecteur een onjuiste aanslag ambtshalve vermindert na een binnen de bezwaartermijn ingediend verzoek daartoe. Dit betekent dat de voorwaarden, die normaliter gelden bij een verzoek om ambtshalve vermindering, in dit geval niet van toepassing zijn.

De voorgestelde maatregelen zijn tijdelijk in afwachting van een wetsvoorstel met een bredere strekking dan alleen de inkomstenbelasting.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De regeling voor de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi) in de vennootschapsbelasting wordt aangepast. Ook wordt de definitie van het fonds voor gemene rekening (fgr) aangepast. Het wetsvoorstel bevat overgangsrecht voor bepaalde situaties. Het overgangsrecht treedt in werking met ingang van 1 januari 2024. De materiële bepalingen, zoals de bepaling met de definitie van het fgr, treden in werking op 1 januari 2025. Het overgangsrecht treedt in werking op 1 januari 2024.

Fonds voor gemene rekening

Een fgr is zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig als de bewijzen van deelgerechtigdheid in het fgr verhandelbaar zijn. Dat is het geval als voor vervreemding niet de toestemming van alle deelgerechtigden vereist is. Een fgr is niet zelfstandig vennootschapsbelastingplichtig als toestemming van alle deelgerechtigden vereist is. De resultaten worden dan bij de deelgerechtigden belast. Het toestemmingsvereiste als onderscheidend criterium voor zelfstandige belastingplicht is internationaal ongebruikelijk en vervalt daarom. In plaats daarvan wordt aansluiting gezocht bij de in de Wft gehanteerde begrippen beleggingsfonds en fonds voor collectieve belegging in effecten.

Vbi-regime

Een beleggingsinstelling, die aan de wettelijke eisen van het vbi-regime voldoet, is subjectief vrijgesteld van vennootschapsbelasting en is geen inhoudingsplichtige voor de dividendbelasting. Het regime wordt meestal gebruikt door niet-beoogde gebruikers, zoals vermogende personen en families. Voorgesteld wordt om het vbi-regime alleen toe te passen op beleggingsinstellingen en icbe’s, die rechten van deelneming aanbieden aan een breed publiek of aan institutionele beleggers.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Het kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen voor Nederlandse fiscale doeleinden wordt aangepast. Het kwalificatiebeleid is nu opgenomen in een beleidsbesluit. Dit beleid zal worden opgenomen in de wet. Het betreft de inkomsten-, vennootschaps-, dividend- en bronbelasting. Het kwalificatiebeleid voor buitenlandse rechtsvormen gaat uit van rechtsvormvergelijking. Deze methode wordt aangevuld met twee aanvullende methoden als de buitenlandse rechtsvorm niet vergelijkbaar is met een naar Nederlands recht opgericht lichaam. De eerste aanvullende methode merkt een in Nederland gevestigd buitenlands lichaam met een niet-vergelijkbare rechtsvorm voor Nederlandse fiscale doeleinden aan als zelfstandig belastingplichtig. De tweede aanvullende methode ziet op niet in Nederland gevestigde buitenlandse lichamen. Dit buitenlandse lichaam wordt voor Nederlandse fiscale doeleinden als zelfstandig belastingplichtig aangemerkt als het in het land van vestiging zelfstandig belastingplichtig is.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De Belastingdienst heeft jarenlang een selectieproces toegepast om aangiften inkomstenbelasting met een mogelijk verhoogd risico op systeemfraude naar voren te laten komen. Bij dat selectieproces zijn criteria gebruikt die fiscaal niet relevant zijn. Belastingplichtigen van wie aangiften inkomstenbelasting op niet-fiscale gronden zijn geselecteerd, krijgen een compensatie als de selectie heeft geleid tot een correctie van het verzamelinkomen.

De forfaitaire compensatie is gelijk aan 100% van de correctie van het verzamelinkomen. De compensatie zal niet actief door de Belastingdienst worden verrekend met een eventuele openstaande belastingschuld van de belastingplichtige. De belastingplichtige kan hier wel om verzoeken. Als de compensatie niet hoog genoeg is om ook het bijkomende directe nadeel weg te nemen, is aanvullende compensatie op verzoek mogelijk. De belastingplichtige moet het bijkomende directe nadeel aannemelijk maken.

De (aanvullende) compensatie wordt vermeerderd met een forfaitaire rentecompensatie. De hoogte daarvan is afhankelijk van het jaar waarin correctie van het inkomen heeft plaatsgevonden.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

De energiebelasting kent een aantal vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische procedés. Het gaat om:

  • elektriciteit die wordt gebruikt voor chemische reductie of voor elektrolytische en metallurgische procedés;
  • aardgas dat wordt gebruikt voor metallurgische procedés; en
  • aardgas dat wordt gebruikt voor mineralogische procedés.

Deze vrijstellingen vervallen per 1 januari 2025. Het kabinet stelt voor om de vrijstelling op de productie van waterstof door middel van elektrolyse te behouden om dubbele energiebelasting op de productie van waterstof te voorkomen.

Afschaffen vrijstellingen duaal en non-energetisch gebruik van kolen 

Bedrijven, die kolen invoeren, vervoeren of opslaan, moeten kolenbelasting betalen. De kolenbelasting kent circa veertig belastingplichtigen. De kolenbelasting kent een aantal vrijstellingen, waaronder een vrijstelling voor duaal gebruik van kolen en voor gebruik van kolen bij elektriciteitsopwekking. Het kabinet stelt voor om de vrijstellingen voor duaal gebruik van kolen en non-energetisch gebruik van kolen per 2028 af te schaffen.

Minimum CO2-prijs elektriciteitssector en de industrie 

Het kabinet stelt voor om het prijspad van de minimumprijs voor CO2-uitstoot voor de elektriciteitssector en de industrie vanaf 2024 te verhogen. De minimumprijs voor CO2-uitstoot gaat van € 18 per ton CO2 naar € 51,70 per ton in 2024. Volgens het prijspad zou de minimumprijs in 2030 € 31,90 per ton bedragen. Dat wordt € 71,10 per ton CO2.

Het prijspad wordt met ingang van 2024 geïndexeerd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 18-09-2023

Een ondernemer kan de omzetbelasting, die door andere ondernemers aan hem voor door hen verrichte leveringen en diensten in rekening is gebracht, in aftrek brengen. Voorwaarde is dat de goederen en diensten door de ondernemer worden gebruikt in het kader van zijn onderneming. Volgens de Hoge Raad geldt in beginsel de persoon aan wie door een ondernemer een factuur is uitgereikt waarin hij wordt genoemd als degene aan wie de levering of dienst is verricht als afnemer van de prestatie. Behoudens tegenbewijs is deze persoon degene die recht heeft op aftrek van voorbelasting indien aan de voorwaarden daarvoor is voldaan.

Een bv kocht een auto voor een bedrag van € 85.000. In dit bedrag was € 13.245 aan omzetbelasting begrepen. De bv heeft dit bedrag aan omzetbelasting als voorbelasting in mindering gebracht op de aangifte omzetbelasting. Een maand later verkocht de bv de auto aan haar dga voor € 15.000, inclusief € 1.122 aan omzetbelasting. De auto is door de oorspronkelijke verkoper direct geleverd aan de dga. Na een boekenonderzoek heeft de Belastingdienst de aftrek van voorbelasting bij de bv gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. De correctie bedroeg per saldo € 12.123.

In de procedure over de naheffingsaanslag was onder meer in geschil of de bv ter zake van de levering van de auto recht heeft op aftrek van voorbelasting. Een ander punt van geschil was of het verschil tussen aan- en verkoopprijs van de auto, dat als verkapte dividenduitkering is aangemerkt, onderdeel is van de vergoeding voor de overdracht van de auto aan de dga. De rechtbank diende daarnaast de vraag te beantwoorden of sprake is van misbruik van recht, waardoor geen recht bestaat op aftrek van voorbelasting en of de vergrijpboete terecht is opgelegd.

De rechtbank stelde vast dat de factuur op naam van de bv is gesteld en dat zij daarin wordt verplicht die factuur te betalen. Niet in geschil is dat de bv de factuur heeft voldaan. De Belastingdienst betwistte dat de bv de afnemer van de auto is. Het is daarom aan de Belastingdienst om te bewijzen dat de levering van de auto niet aan de bv is verricht. De Belastingdienst wees erop dat het kenteken van de auto niet op naam van de bv is gesteld en dat de auto niet is gebruikt binnen de onderneming van de bv. De auto is bij de oorspronkelijke verkoper blijven staan tot na het moment waarop deze was doorverkocht door de bv aan de dga. De bv heeft geen nader bewijs aangedragen waaruit blijkt dat zij de afnemer is van de auto. De naheffingsaanslag is daarom terecht en niet te hoog opgelegd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20238690, HAA 21/5867 | 11-07-2023

In de ministeriële regeling Wet financiering sociale verzekeringen is opgenomen dat het maximum premie-inkomen in geval van overlijden niet tijdsevenredig wordt herleid. De ministeriële regeling is gebaseerd op een delegatiebepaling in de Wet financiering sociale verzekeringen. Het is de rechter niet toegestaan om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen. Dat geldt in beginsel ook voor de ministeriële regeling, omdat deze haar grondslag vindt in de wet. Wel kan de ministeriële regeling onverbindend worden verklaard als duidelijk is dat zij leidt tot een heffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad of als die regeling in strijd is met enig algemeen rechtsbeginsel of met een verdragsbepaling.

Hof Den Bosch constateert dat het een bewuste keuze van de wetgever is geweest om overlijden uit te sluiten van de tijdsevenredige herleiding van het maximum premie-inkomen. Dat betekent dat de minister niet buiten de grenzen van zijn bevoegdheid is getreden in de regeling. Volgens het hof is geen sprake van strijdigheid met enig algemeen rechtsbeginsel. Evenmin is sprake van discriminatie. De door de belanghebbenden in de procedure getrokken vergelijking met een emigrerende werknemer gaat niet op. De situatie van een emigrerende werknemer is niet vergelijkbaar met die van een overledene.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20231793, 21/01282 | 30-05-2023

De minister van SZW heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over arbeidsmigratie. De brief is een reactie op een motie waarin het kabinet wordt opgeroepen om voorgestelde maatregelen over arbeidsmigratie uit te werken. De minister benadrukt dat het kabinet over deze maatregelen, als onderdeel van het bredere pakket aan migratiebeperkende maatregelen, geen overeenstemming heeft bereikt.

Sommige maatregelen beogen het aantal arbeidsmigranten in Nederland te verminderen. Andere maatregelen leiden tot het faciliteren van gerichte arbeidsmigratie naar Nederland. Het gaat dan onder meer over het gericht inzetten van subsidies en fiscale faciliteiten en om het aanpassen van de kennismigrantenregeling.

De minister wijst erop dat de maatregelen nog niet uitgebreid zijn getoetst op haalbaarheid en budgettaire gevolgen. Veel maatregelen vragen om nadere uitwerking en keuzes. Ter uitvoering van de motie zijn de maatregelen en bijbehorende uitwerkingen, zoals deze binnen het kabinet zijn besproken, aan de Tweede Kamer voorgelegd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000514104 | 07-09-2023

De kantonrechter kan op verzoek van de werkgever een arbeidsovereenkomst ontbinden als daar een redelijke grond voor is. In het Burgerlijk Wetboek is bepaald welke gronden aanleiding voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst kunnen zijn. Voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst is verder vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt.

Een werkgever diende een ontbindingsverzoek in op meerdere gronden. Primair betrof het verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. Voor zover deze grond niet zou leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, beriep de werkgever zich op disfunctioneren van de werknemer en op een verstoorde arbeidsverhouding. Tot slot deed de werkgever een beroep op de zogenaamde cumulatiegrond.

Het verwijtbare handelen van de werknemer betrof volgens de werkgever de houding en het gedrag van de werknemer, en dan met name de wijze van communiceren en conflicthantering. De door de werkgever aan de werknemer verweten gedragingen kwalificeerden volgens de kantonrechter niet als verwijtbaar handelen. Voor zover ter zake de werknemer al iets te verwijten valt, zijn de gedragingen niet zo ernstig dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.

Het disfunctioneren van de werknemer baseerde de werkgever eveneens op de manier van communiceren en de wijze van conflicthantering. Het inhoudelijke functioneren van de werknemer stond niet ter discussie. Voor zover al sprake van disfunctioneren zou zijn, had de werkgever de werknemer eerst een deugdelijk verbetertraject moeten aanbieden. Zonder een dergelijk traject kan de arbeidsovereenkomst niet wegens disfunctioneren worden ontbonden.

Om als ontbindingsgrond te dienen moet de arbeidsverhouding dermate ernstig en duurzaam verstoord zijn, dat in redelijkheid niet van de werkgever gevraagd kan worden om het dienstverband te laten voortbestaan. De kantonrechter moet dat aan de hand van feiten en omstandigheden kunnen vaststellen. Vervolgens moet blijken dat de werkgever zich zonder resultaat heeft ingespannen om de verstoring van de arbeidsverhouding te herstellen. Aan deze voorwaarden is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldaan. Twee van de drie door de werkgever aangehaalde voorvallen hielden verband met een inmiddels vertrokken collega. De werknemer heeft onweersproken gesteld met geen enkele andere collega problemen te hebben. Ten aanzien van het derde voorval heeft de kantonrechter vastgesteld dat de werknemer daarvan geen ernstig verwijt te maken valt. De werkgever heeft niet onderbouwd dat de arbeidsverhouding ernstig en duurzaam is verstoord.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT20237720, 10542317 VZ VERZ 23-6512 | 21-08-2023

Op zand- en lössgronden geldt al jarenlang de verplichting een vanggewas te telen na snijmaïs. Deze verplichting geldt met ingang van 2023 ook voor bedrijven in met nutriënten verontreinigde gebieden, die gebruik maken van derogatie.

Wat zijn NV-gebieden?

In 2023 zijn door de minister met nutriënten verontreinigde gebieden (NV-gebieden) aangewezen. Dit zijn gebieden waar extra maatregelen nodig zijn om de waterkwaliteit te verbeteren. In 2023 zijn dit de werkgebieden van de waterschappen Hollands Noorderkwartier, Delfland en Brabantse Delta. 

Hoe een vanggewas inzaaien?

Een vanggewas na maïs mag op drie manieren worden ingezaaid:

  • door onderzaai;
  • door direct nadat de mais is geoogst een vanggewas in te zaaien; of 
  • door na de oogst van snijmais wintergraan te telen. Dit geldt als hoofdteelt in het volgende jaar. 

Wanneer een vanggewas als hoofdteelt?

Soms is het verplicht om een vanggewas als hoofdteelt te gebruiken voor het volgende jaar. Dit is het geval als het bedrijf vanaf 2 oktober, maar uiterlijk 31 oktober:

  • een vanggewas teelt na snijmais; of
  • een andere maissoort oogst en het vanggewas niet direct daarna kan inzaaien. 

Vanggewas doorgeven aan RVO.nl tot en met 1 oktober

Landbouwers op zand- en lössgronden en in de NV-gebieden geven het vanggewas door in de Gecombineerde Opgave op mijn.rvo.nl. Voor ieder maisperceel geeft men het vanggewas op als nateelt. Dit gebeurt voor alle vanggewassen die men zaait. Daarbij moet ook worden ingevuld of er uiterlijk op 1 oktober of na 1 oktober wordt ingezaaid. Indien de ingevulde zaaidatum niet wordt gehaald, hoeft de nieuwe datum alleen doorgegeven te worden als er op of na 2 oktober wordt gezaaid. Doorgeven kan tot en met 1 oktober 2023.

Bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland | publicatie | 10-09-2023

In het Besluit proceskosten bestuursrecht is geregeld dat een belanghebbende aanspraak kan maken op vergoeding van verletkosten. Het besluit omvat niet onder welke voorwaarden aanspraak gemaakt kan worden op die vergoeding. In de Nota van toelichting bij het besluit staat dat verletkosten de kosten van tijdverzuim zijn voor het persoonlijk bijwonen van een zitting.

Hof Den Bosch heeft het verzoek om toekenning van een vergoeding voor verletkosten afgewezen. De reden voor de afwijzing is dat de belanghebbende de zitting niet persoonlijk heeft bijgewoond. De belanghebbende meende desondanks recht te hebben op vergoeding, omdat de werkzaamheden van de bv, waarvoor zij werkzaam is, door de afwezigheid van haar echtgenoot in verband met een procedure, gedwongen zijn komen stil te liggen. De belanghebbende heeft verlof moeten opnemen omdat zij door de afwezigheid van haar echtgenoot haar werkzaamheden als tandartsassistente niet uit kon voeren.

Volgens het hof komen de kosten van tijdverzuim voor het niet-persoonlijk bijwonen van een zitting of hiermee verband houdende kosten niet voor vergoeding als verletkosten in aanmerking.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20231517, 21/01537 | 09-05-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft een ontwerp van de Wet werkelijk rendement box 3 ter consultatie gepubliceerd. De consultatie betreft geen afgerond wetsontwerp maar een ontwerp op hoofdlijnen. Belangstellenden kunnen tot en met 20 oktober 2023 reageren. Het is de bedoeling dat op 1 januari 2027 een nieuw box 3-stelsel in werking zal treden.

Het nieuwe stelsel geldt voor alle vermogensbestanddelen, die nu ook in box 3 vallen. In beginsel worden bestaande vrijstellingen gehandhaafd, tenzij er aanleiding is om een vrijstelling anders vorm te geven of af te schaffen. Alle bezittingen en schulden worden gewaardeerd naar de waarde in het economische verkeer.

Uitgangspunt voor het voorstel is een vermogensaanwasbelasting. Op die manier wordt het werkelijk behaalde rendement van vermogen belast. Het te belasten rendement bestaat uit direct en indirect rendement. Direct rendement omvat rente, huur, pacht en dividend, verminderd met kosten. Indirect rendement bestaat uit de gerealiseerde en ongerealiseerde waardeontwikkeling van vermogen, minus kosten. De waardeontwikkeling wordt in principe jaarlijks belast. Een verlies wordt verrekend met box 3-inkomen uit andere jaren. Er komt een drempel voor de verliesverrekening.

Op het uitgangspunt van een vermogensaanwasbelasting gelden enkele uitzonderingen. Daarvoor geldt een vermogenswinstbelasting. Deze uitzonderingen zijn onroerende zaken en aandelen in familiebedrijven en startende innovatieve ondernemingen. De waardeontwikkeling van deze vermogensbestanddelen wordt niet jaarlijks belast maar pas bij realisatie. In veel gevallen is dat bij verkoop van het vermogensbestanddeel. Voor een vakantiewoning, die hoofdzakelijk in eigen gebruik is, wordt het rendement forfaitair bepaald. Dit forfait is een vast percentage van de WOZ-waarde.

Vermogensaanwas van banktegoeden doet zich in de regel niet voor. Daarom wordt voorgesteld om enkel de rente te belasten. Dat heeft tot gevolg dat ook koerswinst en -verlies op banktegoeden in vreemde valuta niet in de heffing worden betrokken.

Om te voorkomen dat in gelieerde verhoudingen transacties worden gesloten op afwijkende voorwaarden om belasting te ontwijken geldt een zakelijkheidstoets.

Roerende zaken voor eigen gebruik, zoals auto’s, caravans en boten, blijven buiten de belastingheffing.

Voorgesteld wordt om de vrijstelling voor groen sparen en beleggen af te schaffen en de heffingskorting voor groene beleggingen en spaartegoeden te verhogen.

Om waarderingsproblemen bij genotsrechten te voorkomen wordt voorgesteld om de vermogensaanwas of vermogenswinst te belasten bij de eigenaar van het vermogensbestanddeel. Het genotsrecht wordt gewaardeerd op nihil en het vermogensbestanddeel wordt gewaardeerd alsof er geen genotsrecht op gevestigd is. De reguliere voordelen, zoals dividend en rente worden belast bij degene bij wie deze opkomen.

Het heffingvrije vermogen van het huidige belastingstelsel wordt vervangen door een heffingvrij inkomen. De hoogte van het heffingvrije inkomen, het belastingtarief en de verliesdrempel zijn nog niet vastgesteld.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2023-0000202460 | 10-09-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over de inhoud van het Belastingplan 2024. Vanwege de demissionaire status heeft het kabinet ervoor gekozen om maatregelen zoveel mogelijk als zelfstandig wetsvoorstel in dienen. Gevolg is dat het pakket naar verwachting uit twaalf wetsvoorstellen zal bestaan. Het gaat om de volgende wetsvoorstellen:

  1. Belastingplan 2024;
  2. Belastingplan BES Eilanden 2024;
  3. Overige fiscale maatregelen 2024;
  4. Fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw;
  5. Fiscale klimaatmaatregelen elektriciteit en industrie;
  6. Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling;
  7. Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling;
  8. Fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen;
  9. Wet compensatie selectie aan de poort;
  10. Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm;
  11. Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024;
  12. Wet tijdelijke regeling herzien aangifte Inkomstenbelasting.

1. Wetsvoorstel Belastingplan 2024

Dit wetsvoorstel bevat zoals gebruikelijk fiscale maatregelen met budgettaire gevolgen, waaronder koopkrachtmaatregelen.

2. Wetsvoorstel Belastingplan BES Eilanden 2024

Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) hebben sinds de wijziging van hun staatsrechtelijke positie binnen het Koninkrijk op 1 januari 2011 een afzonderlijk fiscaal stelsel. Het fiscale stelsel op de BES-eilanden bevat een aantal bepalingen en onderdelen die moeten worden verbeterd. Dit wetsvoorstel omvat aanpassingen en verbeteringen.

3. Wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2024

De maatregelen in dit wetsvoorstel hebben geen gevolgen voor het budgettaire beeld, maar zijn bedoeld om fouten in wetgeving te herstellen en gerechtelijke uitspraken te codificeren.

4. Wetsvoorstel Fiscale klimaatmaatregelen glastuinbouw

Het kabinet streeft naar een reductie van de uitstoot van broeikasgassen. Dit wetsvoorstel omvat een pakket maatregelen dat ervoor moet zorgen dat de uitstoot van de glastuinbouwsector in 2030 is beperkt tot 4,3 Megaton.

5. Wetsvoorstel Fiscale klimaatmaatregelen elektriciteit en industrie

Dit wetsvoorstel omvat maatregelen om de vrijstellingen voor metallurgische en mineralogische procedés en de vrijstelling duaal en non-energetisch gebruik van kolen in de kolenbelasting af te schaffen en de hoogte van de minimum CO2-prijs voor de elektriciteitssector en de industrie aan te passen.

6. Wetsvoorstel Wet aanpassing fonds voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstelling

Dit wetsvoorstel past de definitie van het fonds voor gemene rekening en de regeling voor de vrijgestelde beleggingsinstelling in de vennootschapsbelasting aan. Het voorstel is om deze wijzigingen per 1 januari 2025 in werking te laten treden. Per 1 januari 2024 wordt voorzien in overgangsrecht.

7. Wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling

Dit wetsvoorstel past de regeling voor de fiscale beleggingsinstelling in de vennootschapsbelasting aan. Door de aanpassing zal het vanaf 1 januari 2025 niet meer mogelijk zijn voor een fiscale beleggingsinstelling om direct te beleggen in Nederlands vastgoed.

8. Wetsvoorstel Fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen

Dit wetsvoorstel bevat aanpassingen van het kwalificatiebeleid voor (buitenlandse) rechtsvormen voor Nederlandse fiscale doeleinden.

9. Wetsvoorstel Wet compensatie selectie aan de poort

Bij het proces Selectie aan de Poort werden aangiften inkomstenbelasting onder meer beoordeeld op mogelijke systeemfraude. Mogelijk was de selectie meer gericht op kenmerken van de belastingplichtige dan op fiscale risico’s. Deze aangiften zullen opnieuw worden beoordeeld. Als de selectie op niet-fiscale gronden heeft plaatsgevonden, wil het kabinet de betreffende burger compenseren.

10. Wetsvoorstel Wet herwaardering proceskostenvergoedingen WOZ en bpm

Met het wetsvoorstel wordt beoogd de financiële prikkel voor ‘no-cure-no-pay’-bedrijven om procedures te starten en voort te zetten met als voornaamste reden het verkrijgen van een proceskostenvergoeding te beperken.

11. Wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2024 (de BOR en de DSR)

Dit wetsvoorstel bevat vijf maatregelen om de fiscale bedrijfsovergangsfaciliteiten aan te passen, plus de op Prinsjesdag 2022 aangekondigde maatregel om aan derden verhuurd vastgoed wettelijk aan te merken als beleggingsvermogen.

12. Wetsvoorstel Wet tijdelijke regeling herzien aangifte inkomstenbelasting

De Belastingdienst hanteert een werkwijze die ervoor zorgt dat belastingplichtigen en de Belastingdienst niet onnodig juridisch en formeel hoeven te communiceren over aanpassing van de aanslag inkomstenbelasting. Voor deze werkwijze is een wettelijke grondslag nodig.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000195945 | 30-08-2023

De lijst met bedrijfsmiddelen die in aanmerking komen voor de energie-investeringsaftrek (EIA) is tussentijds uitgebreid. Vanaf 5 september kan EIA worden aangevraagd voor investeringen waarvoor subsidie vanuit de regeling Energie-efficiëntie Glastuinbouw is verleend. Ook voor investeringen in warmte- en/of koudenetten en in CO2-afvang voor permanente opslag kan EIA worden aangevraagd.

De uitbreiding van de lijst geldt met terugwerkende kracht ook voor investeringen vanaf 1 januari 2023. Bedrijven, die tussen 1 januari 2023 en 5 september 2023 in de betreffende technieken hebben geïnvesteerd, kunnen deze investeringen melden tot maximaal drie maanden na 5 september 2023.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 03-09-2023

De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft aan de Hoge Raad een prejudiciële vraag voorgelegd. De vraag van de rechtbank is hoe voor een buitenlands belastingplichtige, die premieplichtig is in Nederland, het premiedeel van de ouderenkorting moet worden berekend.

Volgens de Wet IB 2001 wordt de omvang van het belastbare inkomen van een binnenlandse en een buitenlandse belastingplichtige principieel anders bepaald. Van een binnenlandse belastingplichtige wordt het wereldinkomen belast. Voor buitenlandse belastingplichtigen is in de Wet IB 2001 gedefinieerd welke inkomensbestanddelen behoren tot het belastbare inkomen uit werk en woning, aanmerkelijk belang en sparen en beleggen. Het inkomen uit werk en woning is daarin gedefinieerd als het inkomen uit werk en woning in Nederland. Uitgaande van die tekst van de Wet IB 2001 zou geoordeeld kunnen worden dat het begrip verzamelinkomen voor de berekening van de heffingskortingen moet worden uitgelegd als het in Nederland belastbare inkomen uit werk en woning, vermeerderd met het inkomen uit aanmerkelijk belang en uit sparen en belegen.

Het belastbare inkomen van de buitenlandse belastingplichtige bestond uit een AOW-uitkering van € 7.991. Zijn niet in Nederland belastbare inkomsten bedroegen € 47.762. De rechtbank overweegt dat de belanghebbende geen recht heeft op het premiedeel van de ouderenkorting als wordt uitgegaan van zijn wereldwijde inkomen. Dat is anders wanneer wordt uitgegaan van het in Nederland belastbare inkomen. De rechtbank vraagt zich af of voor de toepassing van de ouderenkorting het begrip verzamelinkomen moet worden uitgelegd als de som van het in Nederland belastbare inkomen. Als dat het geval is, zou de belanghebbende een ouderenkorting krijgen, die is gebaseerd op een beperkte draagkracht, terwijl hij veel meer draagkracht heeft.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20235776, BRE 22/3519 | 17-08-2023

Mogen wij ons even voorstellen!

Dit zijn alle collega’s van STYB en Loonium, samen op een prachtige teamfoto 📸

Een speciaal dank aan Moppii Design voor het maken van onze nieuwe teamfoto! En dat uit de losse pols!

We zijn blij met de snelle service, het prettige contact en het prachtige resultaat!

#STYB #Loonium #teamfoto

Bron: Thu, 31 Aug 2023 15:08:20 +0100

 

STYB is op zoek naar de ambitieuze professional die wil werken in een uitdagende en stimulerende werkomgeving. STYB, de partner in administratieve bedrijfsondersteuning, zoekt getalenteerde en gemotiveerde individuen om ons dynamische team te versterken voor de volgende functies: 

◦ Assistent Accountant
◦ Financieel Administratief Medewerker/adviseur
◦ Fiscaal Aangifte Medewerker
◦ Fiscaal Adviseur

 

Kijk voor alle vacatures op onze website: STYB vacatures!

Bron: Thu, 31 Aug 2023 14:56:16 +0100

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit met beleid over de belastingplicht voor de vennootschapsbelasting van stichtingen en verenigingen gewijzigd. De vorige versie van het besluit dateert van 2005. In de herziene versie is beleid toegevoegd over het criterium "deelname aan het economische verkeer" en is het beleid ten aanzien van het winststreven bij gesubsidieerde instellingen verduidelijkt en verruimd. Daarnaast is beleid opgenomen over de regeling integrale belastingplicht en zijn de vereisten, waaraan een lichaam dat een sociaal belang behartigt, moet voldoen om gebruik te kunnen maken van de fictieve loonkostenaftrek verduidelijkt.

Deelname aan het economische verkeer

Van deelname aan het economische verkeer is sprake als goederen worden geleverd of diensten worden verricht aan derden. Derden kunnen de leden van een vereniging zijn. De volgende criteria zijn van belang voor het antwoord op de vraag of een stichting of vereniging deelneemt aan het economische verkeer:

  1. Bij het verrichten van activiteiten binnen een vaste, besloten groep, is niet snel sprake van deelname aan het economische verkeer.
  2. Dat is anders als eenvoudig kan worden toegetreden tot de besloten groep om tegen betaling goederen of diensten te ontvangen.
  3. Betreft het uitsluitend de algemene belangenbehartiging van de leden, dan is in beginsel geen sprake van deelname aan het economische verkeer.
  4. Worden tegen vergoeding individuele activiteiten verricht ten behoeve van leden en/of derden, dan is sprake van deelname aan het economische verkeer.

Omdat een stichting geen leden heeft zal bij een stichting sneller dan bij een vereniging sprake zijn van deelname aan het economische verkeer.

Winststreven bij gesubsidieerde instellingen

Er is sprake van een winststreven als een instelling met haar activiteit(en) naar verwachting over meerdere jaren bezien positieve resultaten zal behalen. De eventuele exploitatieoverschotten van een gesubsidieerde instelling moeten in aanmerking worden genomen bij de beoordeling of sprake is van een winststreven. Er is geen sprake van een winststreven wanneer een gesubsidieerde instelling behaalde overschotten moet aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of moet terugbetalen aan de subsidieverstrekker.

Het komt voor dat een gesubsidieerde instelling een eigen bijdrage vraagt van degenen voor wie de instelling activiteiten verricht. Ook komt voor dat een instelling naast gesubsidieerde activiteiten dezelfde activiteiten op contractbasis verricht. Deze laatste activiteiten zouden in aanmerking komen voor subsidies als deze worden uitgevoerd in een andere gemeente. Is in deze situaties beperkt sprake van eigen bijdragen of van vergoedingen van gemeenten op contractbasis, dan is onder voorwaarden geen winststreven aanwezig bij de instelling.

Integrale belastingplicht

Stichtingen en verenigingen zijn slechts vennootschapsbelastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven. Gedeeltelijk belastingplichtige stichtingen en verenigingen, die kwalificeren als culturele ANBI, kunnen onder voorwaarden opteren voor integrale belastingplicht. Daardoor kunnen de resultaten van de niet-ondernemingsactiviteiten worden gesaldeerd met de resultaten van de ondernemingsactiviteiten.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2023-11888, Staatscourant 2023, Nr. 23036 | 22-08-2023

Ondernemers, die in 2022 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2022 moet vóór 1 oktober 2023 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken, die later binnenkomen, worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het enkele weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten zijn of worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:
• geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
• de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 28-08-2023

Bij de beëindiging van de onderneming van een natuurlijke persoon vanwege diens pensionering wordt compensatie van de aan werknemers betaalde transitievergoeding verstrekt. De ondernemer moet in de tweede helft van het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin het verzoek om de toestemming is ingediend gemiddeld minder dan 25 werknemers in dienst hebben gehad. Voorwaarde voor compensatie is dat de ondernemer de AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt of zal bereiken binnen zes maanden na de indiening van het verzoek om toestemming om de arbeidsovereenkomst te mogen opzeggen.

Volgens de Centrale Raad van Beroep heeft het UWV terecht geweigerd om compensatie te verstrekken aan een ondernemer, die de ontslagaanvragen voor zijn vijf werknemers ruim acht maanden voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd heeft ingediend.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20231598, 22/2393 CRTV | 16-08-2023

Een belangrijk doel uit het Klimaatakkoord is vermindering van de CO2-uitstoot. Deze vermindering moet ten dele bereikt worden door een verlaging van het energiegebruik van gebouwen. De Dumava-regeling is een subsidieregeling, die eigenaren van maatschappelijk vastgoed wil stimuleren om te investeren in het verduurzamen van hun gebouw. De regeling zal tot 2030 jaarlijks worden opengesteld. De eerstvolgende openstelling is van 18 september 2023 tot en met 31 december 2024.

Er is een budget beschikbaar van € 190 miljoen. De subsidie bedraagt minimaal € 5.000 en maximaal € 2,5 miljoen per aanvraag. De subsidie bedraagt 30% van de projectkosten. Voor energieadvies bedraagt de subsidie 50% van de kosten. Onder projectkosten vallen de kosten van ontwerp, bouwmateriaal, bouwmaterieel, gebouwgebonden installaties, projectmanagement en arbeid.

Doelgroep

De regeling is bestemd voor vastgoed in Nederland, dat eigendom is van een maatschappelijke instelling binnen de sectoren:

  • decentrale overheid;
  • onderwijs;
  • zorg;
  • cultuur;
  • religieuze instellingen.

Daarnaast komen rijksmonumenten, die geen woonhuizen zijn, en overige gebouwen met een publieksfunctie in aanmerking. Er is een lijst met sbi-codes beschikbaar waaronder een organisatie moet vallen om in aanmerking te komen voor de Dumavaregeling. Organisaties met een van de kwalificerende sbi-codes, die inkomsten- of vennootschapsbelastingplichtig zijn, komen niet in aanmerking voor subsidie. Deze groep kan gebruik maken van de energie-investeringsaftrek (EIA), de milieu-investeringsaftrek (MIA) en de willekeurige afschrijving milieu-investeringen (Vamil).

Maatschappelijk vastgoed in de sportsector valt niet onder deze regeling als de instelling gebruik kan maken van de subsidieregeling BOSA.

Voorwaarden

Om in aanmerking te komen voor subsidie moet een organisatie een of meer verduurzamingsmaatregelen van de maatregelenlijst of een integraal verduurzamingsproject uitvoeren. Een integraal verduurzamingsproject omvat vier of meer maatregelen. De maatregelen berusten op een energieadvies. Vastgoed, dat is opgeleverd na 1 januari 2012, komt alleen in aanmerking voor subsidie als het wordt afgekoppeld van de aardgasaansluiting. De werkzaamheden mogen pas worden uitgevoerd nadat de subsidie is aangevraagd. De verduurzamingsmaatregelen dienen binnen twee jaar na de subsidieverstrekking te zijn afgerond. Voor een integraal project geldt een periode van drie jaar na subsidieverstrekking. Voor het maatschappelijk vastgoed mag niet eerder Dumava-subsidie zijn toegekend.

De organisatie ontvangt voor de verduurzamingsmaatregel(en), waarvoor zij Dumava-subsidie aanvraagt, geen andere subsidie.

Bron: Overig | besluit | 28-08-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de hoogte van de brandstofaccijns per 1 januari 2024. Per die datum vervalt bij ongewijzigd beleid het resterende deel van de accijnsverlaging. De accijns op benzine stijgt dan ongeveer 8,7 cent per liter. Voor diesel bedraagt de stijging 5,6 cent per liter. Daar komt de indexatie met de tabelcorrectiefactor van 9,9% bovenop. Inclusief btw over de accijnsverhoging stijgt de prijs van een liter benzine per 1 januari 2024 met 21 cent. Voor diesel bedraagt prijsstijging ruim 13 cent per liter. De staatssecretaris merkt op dat de accijnstarieven per 1 januari 2024 nog kunnen wijzigen als gevolg van de augustusbesluitvorming en als gevolg van de behandeling van het Belastingplan 2024.

Ten opzichte van het jaar 2022 stijgt de accijns op benzine per 1 januari 2024 van € 823,71 naar € 962,29 en op diesel van € 528,46 naar € 628,36 per 1.000 liter. Het minimumbelastingniveau op basis van de Europese richtlijn Energiebelastingen bedraagt voor benzine € 359 en voor diesel € 330 per 1.000 liter.

Tijdens de parlementaire behandeling van de voorjaarsnota heeft de Tweede Kamer een motie aangenomen om lagere brandstofaccijns als optie op tafel te houden bij de augustusbesluitvorming.

De vraag of het klopt dat op basis van de verwachte benzineprijs in 2024 en een gemiddeld stadsverbruik voor een auto de belastingvrije kilometervergoeding alleen de benzinekosten dekt, heeft de staatssecretaris niet echt beantwoord. Hij verwijst naar een uitgevoerde evaluatie waaruit blijkt dat de variabele kosten van een middenklasse benzineauto lager liggen dan de onbelaste kilometervergoeding van € 0,22 per kilometer, zoals die vanaf 2024 geldt. Bij de behandeling van het Belastingplan 2023 heeft de staatssecretaris toegezegd om een verhoging van de onbelaste reiskostenvergoeding naar € 0,23 per kilometer te willen bezien. Dit punt zal betrokken worden in de augustusbesluitvorming.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000188039 | 22-08-2023

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft Kamervragen beantwoord over de publiekscommunicatie over de Wet toekomst pensioenen (Wtp). Zij deelt de zorgen van de vragensteller over de bekendheid van de Wtp. Met de vakbonden, werkgeversorganisaties en pensioenuitvoerders is een informatiecampagne opgesteld. Deze verwijst naar het centrale platform Pensioenduidelijkheid.nl.

De campagne bestaat uit de volgende fases:

  • In 2023 is de boodschap dat en waarom de regels voor pensioen veranderen.
  • In 2024 komen er publiekscampagnes om de nieuwe regels voor pensioen uit te leggen.
  • In 2025 en 2026 volgt een herhaling van deze boodschappen.

In de campagne wordt rekening gehouden met verschillende kennisniveaus. In het algemeen geldt dat er beperkte kennis en interesse in pensioenen is.

Er bestaan hardnekkige misverstanden over de gevolgen van de Wtp. Op de websites Pensioenduidelijkheid.nl en Werkenaanonspensioen.nl wordt aandacht aan deze misverstanden besteed en worden deze ontkracht door uitleg te geven.

In de voorlichtingscampagne wordt ook aandacht besteed aan de gevolgen van de Wtp voor het opbouwen van aanvullend pensioen via lijfrente, de zogenaamde derde pijler. De eerste pijler van het pensioen is de AOW. De tweede pijler is het pensioen via de werkgever. Via Pensioenduidelijkheid.nl zal aandacht worden besteed aan de gevolgen van de Wtp voor de derde pijler. De campagne via radio, televisie en online video staat in het teken van de veranderingen in de tweede pijler.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000495471 | 22-08-2023

Op grond van de Wet WOZ dient de gemeentelijke heffingsambtenaar op verzoek een afschrift te verstrekken van de gegevens, die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van een onroerende zaak. Deze wettelijke verplichting kan ook betrekking hebben op gegevens die niet zijn vermeld in het (model)taxatieverslag van de onroerende zaak.

In het bezwaarschrift tegen een WOZ-beschikking verzocht de belanghebbende om toezending van het taxatieverslag, de grondstaffel en de taxatiekaart, voorafgaand aan de hoorzitting. De heffingsambtenaar volstond met toezending van het taxatieverslag. De grondstaffel en de taxatiekaart heeft hij voorafgaand aan de hoorzitting ter inzage gelegd. De heffingsambtenaar heeft de belanghebbende niet geïnformeerd over de terinzagelegging. Volgens Hof Amsterdam is de heffingsambtenaar niet verplicht om in de bezwaarfase andere stukken aan de belanghebbende toe te zenden dan het taxatieverslag. Voor andere stukken dan het taxatieverslag reikt de verplichting niet verder dan tot terinzagelegging daarvan.

In cassatie oordeelt de Hoge Raad anders. De heffingsambtenaar is verplicht om op een voldoende specifiek verzoek een afschrift van gegevens te verstrekken, die niet in het taxatieverslag zijn opgenomen maar die wel ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de onroerende zaak. Aan die verplichting doet niet af dat deze gegevens op de zaak betrekking hebbende stukken zijn, die voorafgaand aan het horen in bezwaar ter inzage moeten worden gelegd. De Hoge Raad merkt op, dat de verplichting ook betrekking kan hebben op gegevens van voor de waardevaststelling gebruikte vergelijkingsobjecten.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231052, 22/01219 | 17-08-2023

Uit de Wet IB 2001 volgt dat de verschuldigde inkomstenbelasting over een kalenderjaar bestaat uit de som van de berekende belasting over de inkomens in de drie boxen, verminderd met het bedrag van de heffingskorting. De verschuldigde inkomstenbelasting over het box 1-inkomen wordt verminderd met de belastingkorting voor een omgezet verlies uit aanmerkelijk belang. De gecombineerde heffingskorting kan niet groter zijn dan het gezamenlijke bedrag aan belasting over de drie box-inkomens.

Volgens de Hoge Raad kan uit de parlementaire geschiedenis niet worden afgeleid dat ingeval van verrekening van een verlies uit aanmerkelijk belang de heffingskorting wordt toegepast vóór de belastingkorting. De wetgever heeft bij de vormgeving van de verliesverrekeningsmogelijkheid uitdrukkelijk rekening gehouden met belastingplichtigen die na het beëindigen van hun aanmerkelijkbelangpositie een relatief bescheiden inkomen hebben. Dat is gedaan door de belastingkorting voor verlies uit aanmerkelijk belang in mindering te brengen op het gecombineerde bedrag aan inkomstenbelasting en premieheffing. Daaruit kan niet worden afgeleid dat in die gevallen de heffingskorting eerst moet worden toegepast. De wetgever heeft bedoeld om de aanmerkelijkbelanghouder dezelfde verliesverrekeningsmogelijkheid te geven als de ondernemer. De verrekening van een verlies bij de staking van een onderneming vindt ook plaats voor toepassing van de heffingskorting.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231092, 22/03706 | 17-08-2023

Volgens de regels van vermogensetikettering bepaalt een ondernemer zelf binnen redelijke grenzen of hij een vermogensbestanddeel tot zijn ondernemingsvermogen rekent of tot zijn privévermogen. De grenzen van de redelijkheid worden overschreden als de ondernemer een zaak, die voor 90% of meer privé wordt gebruikt, tot zijn ondernemingsvermogen rekent. Een personenauto, die zowel voor de onderneming als privé wordt gebruikt, behoort in beginsel tot het keuzevermogen van de ondernemer. De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2001 geoordeeld dat een gemengd gebruikte personenauto verplicht ondernemingsvermogen vormt als het aantal privékilometers op jaarbasis minder bedraagt dan 500. Dat is de grens waaronder voor de heffing van inkomstenbelasting geen onttrekking aan het ondernemingsvermogen in aanmerking hoeft te worden genomen.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld dat een auto, die minder dan 10% zakelijk wordt gebruikt, verplicht privévermogen vormt. Dat het aantal zakelijk gereden kilometers meer dan 500 heeft bedragen, is niet relevant voor de vermogensetikettering. Volgens de Hoge Raad is het hof er terecht van uitgegaan dat het arrest uit 2001 alleen betrekking heeft op de afbakening tussen keuzevermogen en verplicht ondernemingsvermogen. De grens van 500 km geldt niet voor de afbakening tussen keuzevermogen en verplicht privévermogen.

De Hoge Raad merkt nog op dat de rechtsregel uit het arrest van 2001 alleen geldt als het aantal zakelijke kilometers groter is dan het aantal privékilometers. In alle andere gevallen gelden de gebruikelijke regels van vermogensetikettering. Dit betekent dat een gemengd gebruikte auto verplicht privévermogen vormt als het aantal privékilometers op jaarbasis 90% of meer bedraagt van het totale gebruik.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231096, 21/00744 | 17-08-2023

De Hoge Raad heeft in 2017 vier arresten gewezen in massaalbezwaarprocedures over de omvang van het privégebruik van een auto van de zaak voor de omzetbelasting. Vervolgens heeft de Belastingdienst een collectieve uitspraak gedaan op de bezwaren. Die collectieve uitspraak houdt in dat de bezwaren op één punt na ongegrond zijn verklaard. De bezwaren zijn gegrond verklaard op het punt van de wijze waarop de werkelijke omvang van het privégebruik kan worden aangetoond. Op dat onderdeel dient de Belastingdienst individuele uitspraken op bezwaar te doen.

Een ondernemer, wiens bezwaar tegen de aangiften omzetbelasting onder de massaalbezwaarprocedure was gebracht, had in zijn bezwaar aangevoerd dat het woon-werkverkeer van de werknemers niet als privégebruik kan worden aangemerkt. Volgens de ondernemer was sprake van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het arrest Fillibeck van het Hof van Justitie EU. De werknemers, aan wie een auto ter beschikking was gesteld, hadden de mogelijkheid om thuis te werken. Daarom zouden de ritten van huis naar kantoor niet als privégebruik gelden. Voor de berekening van de omvang van het privégebruik zouden slechts de variabele autokosten in aanmerking moeten worden genomen. Naar aanleiding van de collectieve uitspraak op bezwaar heeft de ondernemer een nadere motivering van zijn bezwaar verstrekt. Daarin heeft de ondernemer zijn hiervoor genoemde standpunten herhaald. De inspecteur heeft geen individuele uitspraak op bezwaar gedaan omdat het naar zijn mening een feitelijke uitwerking van de uitspraken van de Hoge Raad betrof, die deel uitmaakte van de collectieve uitspraak op bezwaar. Tegen de weigering om uitspraak op bezwaar te doen heeft de ondernemer beroep ingesteld. De procedure is uiteindelijk bij de Hoge Raad beland.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in deze procedure geoordeeld dat ondanks de mogelijkheid van thuiswerken het woon-werkverkeer privégebruik vormt. Er doen zich in dit geval geen bijzondere omstandigheden voor waardoor het woon-werkverkeer als zakelijk gebruik zou zijn aan te merken. Verder heeft het hof geoordeeld dat ook de vaste uitgaven voor de auto tot de maatstaf van heffing voor het privégebruik behoren.

De Hoge Raad onderschrijft de oordelen van het hof. Een werknemer kiest zelf zijn woonplaats. Als de werkgever de werknemer in staat stelt om te reizen tussen zijn woon- en werkplaats dient dat privédoeleinden van de werknemer. Dat is alleen anders als het wegens bijzondere omstandigheden nodig is dat de werkgever voor dit vervoer zorg draagt. In zo’n bijzonder geval is het persoonlijke voordeel voor de werknemer ondergeschikt aan de bedrijfsdoeleinden en is daardoor sprake van zakelijk gebruik. De omstandigheid dat werknemers thuis kunnen werken heeft niet tot gevolg dat de belangen van de onderneming van de werkgever eisen dat deze voor het vervoer van de werknemers naar kantoor zorgt wanneer zij niet thuiswerken.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20231094, 20/02469 | 17-08-2023

Op 1 januari 2016 is de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd ingegaan. Deze wet is bedoeld om het voor werkgevers aantrekkelijk te maken om oudere werknemers aan te nemen. Om te voorkomen dat deze wet nadelig uitpakt voor jongere werknemers is overgangsrecht ingevoerd. Dit overgangsrecht is per 1 juli 2023 beëindigd. Dat heeft tot gevolg dat per 1 juli 2023 de loondoorbetalingsplicht voor werknemers, die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, is teruggegaan van 13 naar zes weken. Voor AOW-gerechtigde werknemers, die voor 1 juli 2023 al ziek waren, blijft de loondoorbetalingsplicht 13 weken.

Het vervallen van het overgangsrecht heeft ook tot gevolg dat de re-integratieverplichting voor werknemers, die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, is beperkt tot zes weken wanneer zij op of na 1 juli 2023 ziek zijn geworden.

Het recht op een Ziektewetuitkering van een AOW-gerechtigde werknemer is sinds 1 juli beperkt en is van 13 naar zes weken gegaan.

Het opzegverbod voor zieke werknemers, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, eindigt wanneer zij zes weken ziek zijn en herstel niet binnen een periode van zes weken wordt verwacht.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2023, 169 | 23-05-2023

De belastingrechter dient in een procedure over een belastingaanslag op basis van de fiscale bewijsregels en aan de hand van de stellingen van partijen en het in het geding gebrachte bewijsmateriaal te beoordelen in hoeverre de aanslag juist is vastgesteld. Dat het oordeel van de rechter in een fiscale procedure in lijn is met een vonnis van de rechtbank in een civiele of een strafrechtelijke procedure betekent niet dat de rechter de fiscale bewijsregels niet juist heeft toegepast.

De Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen IB opgelegd over de jaren 2013, 2014 en 2015 aan een wegens verduistering op staande voet ontslagen boekhoudster. Voor het jaar 2016 heeft de Belastingdienst de ingediende aangifte gecorrigeerd bij het vaststellen van de aanslag. De verduisterde bedragen heeft de Belastingdienst aangemerkt als resultaat uit een werkzaamheid. In een civiele procedure is vastgesteld dat de boekhoudster in totaal € 843.000 heeft verduisterd in een periode van zeven jaar. De verduisterde bedragen heeft de boekhoudster niet in haar aangiften IB verwerkt. Tegelijk met de aanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd van 25% van de verschuldigde belasting. De rechtbank heeft deze boeten verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Gelet op de omvang van de verzwegen bedragen is de daarover verschuldigde belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk. Volgens Hof Den Bosch is de boekhoudster zich er bewust van geweest dat zij in 2013, 2014, 2015 en 2016 onjuiste aangiften heeft gedaan. Uit haar verklaring in de civiele procedure volgt immers dat zij haar werk meer waard vond dan hetgeen zij aan loon daarvoor ontving. De boekhoudster was zich ervan bewust dat ze de verduisterde bedragen als inkomen in haar aangiften had moeten opnemen, gezien haar stelling dat de bedragen als loon uit dienstbetrekking moesten worden gezien. Het hof constateert dat de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de boekhoudster niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Dit betekent dat de belastingaanslagen in stand blijven, tenzij is gebleken dat en in hoeverre deze onjuist zijn. De inspecteur is bij het vaststellen van de belastingaanslagen uitgegaan van de in de betreffende jaren overgeboekte bedragen. Daarmee is aan het vereiste dat de aanslagen berusten op een redelijke schatting voldaan.

Naar het oordeel van het hof heeft de boekhoudster bewust het risico aanvaard dat de aanslagen te laag zouden worden vastgesteld. Het hof acht de door de rechtbank vastgestelde boeten voor de jaren 2013 tot en met 2015 passend en geboden en handhaaft deze. De boete voor het jaar 2016 heeft het hof verminderd met 15% wegens overschrijding van de redelijke termijn. Sinds de kennisgeving van het voornemen tot het opleggen van een vergrijpboete tot de uitspraak van het hof is een periode van meer dan 4,5 jaar verstreken. De redelijke termijn van vier jaren tot en met de behandeling in hoger beroep is overschreden met, naar boven afgerond, één jaar.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2023468, 21/00861 tot en met 21/00865 | 31-01-2023

Het inkomen uit werk en woning wordt belast in box 1 van de inkomstenbelasting. Onderdeel van het inkomen uit werk en woning is het belastbare resultaat uit overige werkzaamheden. Overige werkzaamheden zijn werkzaamheden die geen belastbare winst of belastbaar loon genereren. Onder werkzaamheid wordt mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal, actief vermogensbeheer te buiten gaat. De Wet IB 2001 bevat geen definitie van het begrip werkzaamheid.

Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat het gaat om het verrichten van enige vorm van arbeid in het economische verkeer, die is gericht op het behalen van een geldelijk voordeel. Dat voordeel moet beoogd en redelijkerwijs te verwachten zijn. De bewijslast voor een positief resultaat uit een werkzaamheid rust op de inspecteur.

In een procedure voor Hof Den Haag was in geschil of het bij de aan- en verkoop van een perceel tuingrond behaalde voordeel resultaat uit een werkzaamheid vormt. Bepalend daarvoor is volgens het hof of het voordeel redelijkerwijs kon worden verwacht. De inspecteur meende dat dit het geval is. Het is algemeen bekend dat grond met een agrarische bestemming een lagere waarde heeft dan bouwgrond met een woonbestemming. De belanghebbende heeft bij de transacties gebruik gemaakt van de diensten van een adviseur. De belanghebbende stelde dat hijzelf met de verkoper overeenstemming heeft bereikt over de koop van de tuingrond en de woning. De woning wilde hij kopen voor zijn zoon en de tuingrond voor privédoeleinden. Op de tuingrond bevonden zich enkele kassen. De belanghebbende heeft na het bereiken van overeenstemming over de koop de adviseur benaderd vanwege diens expertise op het gebied van de sloop van kassen. Pas nadat het de belanghebbende duidelijk was geworden dat slopen van de kassen duurder zou zijn dan hij had ingeschat, kwam verkoop van de tuingrond aan de orde. Omdat zijn zoon toch niet geïnteresseerd was in de woning is ook de woning in de verkoop betrokken. De prijs voor de tuingrond heeft de belanghebbende afgeleid uit informatie die hij van enkele makelaars heeft verkregen.

Het hof is van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat het voordeel was beoogd en redelijkerwijs ook te verwachten. De inspecteur heeft niets gesteld waaruit is af te leiden dat de belanghebbende op het moment van aankoop van de tuingrond een voornemen had tot doorverkoop. De belanghebbende heeft geen handelingen verricht, die gericht waren op het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat. Het door de belanghebbende met de verkoop van de tuingrond behaalde voordeel van € 700.000 vormt geen belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20231354, BK-23/00048 | 11-07-2023

Volgens het Burgerlijk Wetboek is de arbeidsovereenkomst een overeenkomst waarbij de werknemer zich verbindt in dienst van de werkgever tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Om te kunnen beoordelen of een overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, moet worden vastgesteld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. Niet van belang is of partijen de bedoeling hadden om een arbeidsovereenkomst aan te gaan.

Om te worden aangemerkt als werknemer in de zin van de WW dient een persoon in een privaatrechtelijke dienstbetrekking werkzaam te zijn voor een werkgever.

De vraag in een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was of het UWV terecht een WW-uitkering heeft geweigerd aan iemand die werkzaamheden heeft verricht voor een inmiddels failliete bv. Het geschil was beperkt tot de vraag of er een verplichting tot betaling van loon bestond tussen partijen. Het UWV meende van niet. De werkgever was een bv, waarvan de aandelen in handen waren van de zus en zwager van de betrokkene. Volgens de arbeidsovereenkomst bedroeg het loon € 2.000 bruto per maand. In de praktijk heeft de bv slechts een aantal kleine bedragen betaald voor de verrichte werkzaamheden. De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat de bv loon aan de betrokkene heeft betaald, ook al gebeurde dit onregelmatig. Dat veel minder is betaald dan waarop de betrokkene recht had op basis van de arbeidsovereenkomst betekent niet dat er geen verplichting tot betaling van loon bestond. De betrokkene dient als werknemer in de zin van de WW te worden aangemerkt.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20231539, 22/43 WW | 08-08-2023

Een procedure voor de kantonrechter betrof een verzoek van een werkgever tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer. De voorwaarde betrof dat in rechte zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig ten einde is gekomen. Volgens de werkneemster is de arbeidsovereenkomst niet geëindigd, omdat zij de vaststellingsovereenkomst niet heeft ondertekend. De werkneemster verzocht de kantonrechter primair om werkhervatting en doorbetaling van loon.

De kantonrechter is van oordeel dat de advocaat van de werkneemster in een e-mail aan de werkgever diens aanbod om de arbeidsovereenkomst te beëindigen heeft aanvaard. Partijen waren verdeeld over een laatste kwestie en hebben daarover gezien de mailwisseling overeenstemming bereikt. De voorwaarden om tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst te komen hebben partijen via e-mail vastgelegd. Daarmee is aan het wettelijke schriftelijkheidsvereiste voor de vaststellingsovereenkomst voldaan. Het enkele feit dat de werkneemster de vaststellingsovereenkomst niet heeft ondertekend is niet van belang voor het tot stand komen van de overeenkomst. Weliswaar heeft een werknemer een termijn van twee weken om terug te komen van een vaststellingsovereenkomst, maar deze termijn was verstreken op het moment waarop zij meedeelde niet tot ondertekening over te gaan.

De kantonrechter heeft het verzoek van de werkgever afgewezen. De werkgever heeft geen belang bij zijn verzoek omdat de arbeidsovereenkomst reeds is beëindigd. De kantonrechter heeft om deze reden ook het verzoek van de werkneemster afgewezen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20235566, 10403648 \ AZ VERZ 23-13 (E) | 30-07-2023

Binnen de werkkostenregeling kan de werkgever vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddeel. Voor zover over de vergoeding of verstrekking loonbelasting is verschuldigd, komt deze voor rekening van de werkgever bij aanwijzing als eindheffingsbestanddeel.

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft een conclusie gewijd aan de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel. In de conclusie gaat de AG in op de vraag of de verwerking van een loonbestanddeel als individueel werknemersloon in de loonadministratie aan die aanwijzing in de weg staat. Verder bespreekt de AG of de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel na het genietingstijdstip kan plaatsvinden en hoe een inhoudingsplichtige een geschil over de gebruikelijkheid van een aanwijzing in de bezwaar- en beroepsfase kan brengen.

De procedure heeft betrekking op bedragen die een werkgever heeft betaald als tegemoetkoming voor de tegenvallende resultaten van een gewijzigde pensioenregeling. De Belastingdienst heeft het verzoek van de werkgever om de tegemoetkomingen als eindheffingsbestanddeel te mogen aanwijzen afgewezen. Volgens de inspecteur is niet aan de gebruikelijkheidstoets voor de aanwijzing voldaan. De werkgever heeft vervolgens de tegemoetkomingen tot een bedrag van € 2.400 aangemerkt als eindheffingsbestanddeel en het meerdere als individueel werknemersloon in de salarisadministratie verwerkt.

De AG is van mening dat de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel volgt uit de afspraken tussen werkgever en werknemer. De verloning als individueel loonbestanddeel staat daar in beginsel niet aan in de weg. Bij wijze van foutherstel kan een als eindheffingsbestanddeel aangewezen, maar individueel verloonde vergoeding, alsnog naar eindheffingsloon worden gecorrigeerd. De wijze van verloning vormt een vermoeden omtrent de aanwijzing.

De AG concludeert verder dat uit de wettekst niet voortvloeit dat een loonbestanddeel na het genietingstijdstip niet meer als eindheffingsbestanddeel kan worden aangewezen. Deze beperkende voorwaarde vloeit voort uit de systematiek van de werkkostenregeling als bruteringsregeling.

Volgens de AG kan de inhoudingsplichtige een geschil over de gebruikelijkheid van een aanwijzing in de bezwaar- en beroepsfase brengen zonder het gevaar van boetes en belastingrente door te verzoeken om een naheffingsaanslag. Ook kan de inhoudingsplichtige een vergoeding aanwijzen, individueel verlonen en na afloop van de procedure bij wijze van foutherstel als eindheffingsloon verwerken.

De AG geeft de Hoge Raad in overweging de beroepen in cassatie ongegrond te verklaren.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2023671, 22/01503, 22/01504, 22/01507 | 06-07-2023

Een werkgever en een werknemer zijn een studiekostenregeling overeengekomen. Volgens deze regeling diende de werknemer een deel van de kosten van een door hem gevolgde opleiding aan de werkgever te vergoeden bij voortijdige uitdiensttreding. De overeenkomst vermeldde de kosten van de opleiding en de periode waarin de werkgever baat heeft van de tijdens de studie verworven kennis en vaardigheden. De terugbetalingsverplichting verminderde naar evenredigheid van het verstrijken van deze periode. De regeling vermeldde verder dat de kosten alleen hoeven te worden terugbetaald wanneer de arbeidsovereenkomst door toedoen van de werknemer voortijdig zou worden beëindigd.

Na de opzegging van de arbeidsovereenkomst door de werknemer maakte de werkgever aanspraak op terugbetaling van het restant van de studiekosten. De werknemer bestreed dat. De rechtbank is van oordeel dat de werkgever de studiekosten terecht heeft verrekend met loonbedragen van de werknemer. De studiekostenregeling was duidelijk en voldeed aan de daaraan gestelde eisen. De door de werknemer gevolgde opleiding was geen verplichte scholing. Deelname aan de opleiding was vrijwillig en niet vereist om het werk te kunnen uitvoeren.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT20236037, 10115214 CV EXPL 22-29413 | 29-06-2023

Voor bouwterreinen geldt een uitzondering op de vrijstelling van omzetbelasting voor de levering van onroerende zaken. Een bouwterrein is onbebouwde grond, die is bestemd om te worden bebouwd met een of meer gebouwen. Volgens uitleg van de Hoge Raad dient uit een beoordeling van alle omstandigheden op de datum van de levering te blijken dat het terrein bestemd is om te worden bebouwd. Aanwezige bebouwing sluit niet uit dat sprake is van onbebouwde grond. Voorwaarde is dat deze bebouwing in verhouding tot de omvang verwaarloosbaar klein is.

De rechtbank Gelderland heeft een terrein van 2.350 m2, waarop een theekoepel, een verhard pad en een fietsenstalling aanwezig waren ten tijde van de levering, als bouwterrein aangemerkt. Een deel van het perceel bestond uit een monumentale tuin. De oppervlakte van de bebouwing bedroeg ongeveer 3% van het perceel. Volgens de rechtbank is dat zo gering, dat de bebouwing als verwaarloosbaar moet worden beschouwd. Uit het feit dat het pad en de fietsenstalling na de levering zijn verwijderd, heeft de rechtbank afgeleid dat deze bebouwing naar zijn aard ondergeschikt was aan de onbebouwde grond. De theekoepel was een monument en mocht niet verwijderd worden. De rechtbank heeft het standpunt van de verkoper dat slechts een deel van het perceel, namelijk het bouwvlak van 270 m2, kwalificeerde als bouwterrein afgewezen. Volgens de rechtbank moet de levering van gehele perceel als één (rechts)handeling worden beschouwd. Die rechtshandeling had de levering van een bouwterrein tot voorwerp.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20232859, ARN 22/2343 | 21-05-2023

Het ontslag op staande voet is geregeld in het Burgerlijk Wetboek. De wet geeft beide partijen de bevoegdheid om de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen op grond van een dringende reden. De partij die van deze bevoegdheid gebruik maakt dient de dringende reden zonder uitstel mede te delen aan de wederpartij. Aan een ontslag op staande voet kunnen meerdere dringende redenen ten grondslag worden gelegd.

De Advocaat-generaal bij de Hoge Raad (AG) heeft een conclusie gewijd aan ontslag op staande voet, en dan met name aan de eis dat de dringende reden onverwijld moet zijn meegedeeld aan de wederpartij. De conclusie van de AG betreft een zaak waarin Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat niet voldaan is aan de onverwijldheidseis. Het bestaan van meerdere dringende redenen staat in deze zaak niet ter discussie. Het ontslag is verleend op elf gronden, die zowel ieder voor zich als in hun geheel door de werkgever zijn aangemerkt als dringende reden(en) voor het ontslag.

Uit vaste rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat het tijdstip waarop de dringende reden ter kennis is gekomen van degene, die bevoegd is het ontslag te verlenen, beslissend is voor het al dan niet onverwijld meedelen van het ontslag en de reden. Als de werkgever vermoedt dat zich een dringende reden tot ontslag van een werknemer voordoet, heeft hij de tijd om onderzoek te doen. Hoeveel tijd de werkgever aan dat onderzoek mag besteden, hangt af van de omstandigheden.

De rechter zal moeten beoordelen of de werkgever voldoende voortvarend een onderzoek heeft ingesteld naar de onregelmatigheden. Vervolgens dient hij te beoordelen of het onderzoek voldoende voortvarend is uitgevoerd en voorts of de werkgever na kennisneming van de resultaten van het onderzoek voldoende voortvarend is overgegaan tot het ontslag op staande voet.

Bij een ontslag op staande voet om samengestelde dringende reden moet worden onderzocht wanneer bij de werkgever het vermoeden is ontstaan van de gehele samengestelde dringende reden en of het ontslag na dat moment voldoende voortvarend is gegeven. Volgens de AG dient niet voor elke dringende reden afzonderlijk te worden onderzocht wanneer deze tijdens het door de werkgever ingestelde onderzoek aan het licht is gekomen en of voor iedere afzonderlijke dringende reden het ontslag op staande voet voldoende voortvarend is gegeven.

Het hof heeft twee van de aangevoerde ontslaggronden niet betrokken bij de bespreking van de onverwijldheidseis, zonder daarvoor een onderbouwing te geven. Het oordeel van het hof dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, is onvoldoende gemotiveerd.

Het hof heeft vier andere aangevoerde ontslaggronden in het geheel niet betrokken bij de beoordeling van het ontslag op staande voet. Volgens het hof was dat niet nodig, omdat op basis van de eerdere gronden de conclusie dat er een dringende reden voor ontslag al getrokken kon worden. De beslissing dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig is, is daarmee onvoldoende gemotiveerd. Het hof had ook deze gronden in zijn oordeel moeten betrekken.

De conclusie van de AG is dat het beroep in cassatie gegrond is.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2023642, 23/00444 | 29-06-2023

Een arbeidsovereenkomst kan door de rechter worden ontbonden als sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. Uit eerdere rechtspraak blijkt dat het moet gaan om een ernstige tekortkoming, die vergelijkbaar is met een dringende reden voor ontslag op staande voet.

De kantonrechter heeft op verzoek van een gemeente de arbeidsovereenkomst met een bijzondere opsporingsambtenaar (boa) ontbonden. Het verzoek is gebaseerd op een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst. De boa heeft tijdens een horecacontrole alcohol gedronken.

In het personeelshandboek van de gemeente staat dat van de medewerkers verwacht wordt dat zij geen alcohol gebruiken als zij werken. De kantonrechter vindt het evident dat het drinken van alcohol tijdens werktijd in strijd is met de hoge integriteitseisen die aan een ambtenaar gesteld worden. Het drinken van alcohol kan de waarnemingen van een boa beïnvloeden, terwijl die waarnemingen in een proces-verbaal vastgelegd worden en als bewijs kunnen dienen op basis waarvan gehandhaafd wordt. De boa is er voorafgaand aan de horecacontrole op gewezen dat alcoholgebruik tijdens de controle niet was toegestaan. Dat de boa tijdens de horecacontrole alcohol heeft gedronken, staat naar het oordeel van de kantonrechter vast. De boa heeft dat toegegeven aan zijn leidinggevende. De latere betwisting daarvan is volgens de kantonrechter niet geloofwaardig.

De kantonrechter is van oordeel dat het drinken van alcohol tijdens de horecacontrole en het daarna rijden in een dienstvoertuig voldoende onderbouwing is van de door de gemeente aangevoerde primaire grondslag voor ontslag. De kantonrechter merkt nog op dat de boa eerder al twee officiële waarschuwingen heeft gekregen, waarbij hem duidelijk is gemaakt dat hij zich geen misstappen meer kan veroorloven.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst per direct ontbonden. Vanwege de ernstige tekortkomingen van de boa heeft hij geen recht op een transitievergoeding.

Bron: Rechtbank Limburg | jurisprudentie | ECLINLRBLIM20234370, 10482739 AZ VERZ 23-40 | 12-07-2023

Ken jij Loonium al?

Met ons team van Loonium nemen we jouw salarisadministratie volledig uit handen.

De Salarisadministratie, iedere ondernemer met personeel in dienst heeft ermee te maken. Ben jij ook zo’n ondernemer die liever onderneemt zonder de ‘rompslomp’ aan administratie? Wij dragen zorg voor jouw salarisadministratie en personeelszaken, zodat jij kan doen waar je goed in bent: ondernemen.

Loonium is gevestigd in Borculo en over een aantal weken is het hier weer tijd voor het mooiste feest van het jaar, het Septemberfeest! Op de vrijdagmiddag wordt door de Oranjevereniging het ‘Bedrijvenuurtje’ georganiseerd, waarbij bedrijven en instellingen uit Borculo met alle collega’s naar de tent komen om samen een feestje te vieren.

Speciaal voor het septemberfeest houdt Loonium een leuke en ludieke Social Media actie. Hierbij geven wij € 200,- aan munten + een partypakket weg! Zoek ons op via onze Social Media kanalen, volg ons, like & deel onze actie, tag collega’s en vrienden en maak kans op het speciale Septemberfeest-partypakket! De winnaar wordt maandag 28 augustus bekend gemaakt! 🎉

 

Bron: Thu, 03 Aug 2023 16:57:40 +0100

Een werkgever komt in aanmerking voor het minimumjeugdloonvoordeel (jeugd-LIV) als het gemiddelde uurloon van een jonge werknemer binnen de voor zijn leeftijd geldende bandbreedte valt. De bandbreedte kent een onder- en een bovengrens. Deze grenzen zijn afhankelijk van de hoogte van het minimumjeugdloon en worden jaarlijks vastgesteld. De bedragen worden afgeleid van het gemiddelde van het minimumuurloon per 1 januari en per 1 juli van een kalenderjaar.

Voor het kalenderjaar 2023 zijn de bedragen van de onder- en bovengrens als volgt vastgesteld:

Leeftijd bereikt op 31-12-2022 ondergrens  bovengrens
 20 jaar  € 9,79  € 12,04
 19 jaar  € 7,34  € 10,89
 18 jaar  € 6,12  €   8,17
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000219084, Staatscourant 2023, Nr. 15796 | 06-06-2023

De ministers van SZW en van OCW hebben begin juli in een brief aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het resterende STAP-budget alleen kan worden ingezet voor OCW-erkende opleidingen. Dat is in lijn met een motie van de Tweede Kamer. De aldus aangepaste regeling is in de Staatscourant geplaatst. De STAP-regeling stopt per 1 januari 2024. In 2023 zijn er nog twee aanvraagtijdvakken.

De startdatum van het septembertijdvak is verschoven naar maandag 18 september. In november volgt het laatste tijdvak voor de STAP-regeling. Gelet op de beperking van het aanbod en de verwachting dat er minder vraag zal zijn naar STAP-subsidie hebben de bewindslieden besloten om per resterend tijdvak in 2023 een budget van € 10 miljoen beschikbaar te stellen. Dat betekent dat niet het gehele STAP-budget voor 2023 wordt besteed.

Omdat OCW-erkende opleidingen arbeidsmarktgericht zijn is het afwegingskader arbeidsmarktgerichtheid van opleidingen geschrapt uit de regeling. Ook de eis dat scholing marktconform geprijsd moet zijn is vervallen. Voor een groot deel van de OCW-erkende scholing is een wettelijk vastgesteld les-, cursus- of collegegeld verschuldigd.

Het scholingsregister wordt voor de laatste aanvraagtijdvakken opgeschoond om te voorkomen dat subsidie wordt verstrekt voor niet-OCW-erkende scholing.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000425610, Staatscourant 2023, Nr. 20707 | 24-07-2023

Grensoverschrijdend thuiswerk is sinds de COVID-19-pandemie in omvang toegenomen. Tijdens de pandemie zijn tijdelijke maatregelen getroffen om te voorkomen dat de bevoegdheid op het gebied van de sociale zekerheid van de werknemer zou wijzigen door de toegenomen omvang van thuiswerken. Deze maatregelen golden tot en met 30 juni 2023.

Vooruitlopend op aanpassing van de Europese coördinatieverordeningen inzake sociale zekerheid is een kaderovereenkomst tot stand gekomen. De overeenkomst is ondertekend door Nederland, België, Duitsland, Finland, Frankrijk, Kroatië, Liechtenstein, Luxemburg, Malta, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Zweden en Zwitserland. De kaderovereenkomst is van toepassing op werknemers, die in hun woonland 25% of meer van hun arbeidstijd thuiswerken en daardoor onder de wetgeving van hun woonland zouden vallen volgens de normale Europese toedelingsregels. De toepassing is beperkt tot werknemers met één werkgever of met meerdere werkgevers, die allemaal in dezelfde lidstaat zijn gevestigd. De werknemers dienen gewoonlijk te werken in de staat waar de statutaire zetel van hun werkgever is gevestigd en hun telewerk gewoonlijk te verrichten in de staat waar zij wonen.

Op grond van de kaderovereenkomst kunnen de werknemer en de werkgever een verzoek indienen om te worden uitgezonderd van reguliere toewijzing van de toepasselijke wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid.

De minister van SZW heeft de kaderovereenkomst in de Staatscourant geplaatst.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000434587, Staatscourant 2023, Nr. 20886 | 25-07-2023

Een procedure voor Hof Den Haag betrof de vraag of de nieuwe werkgever aansprakelijk was voor het verlies aan extra pensioen door een werknemer als gevolg van de overstap.

Een werknemer had een aanspraak op voorwaardelijk extra pensioen. Voorwaarde voor het extra pensioen was dat de werknemer tot zijn pensioendatum in dienst zou zijn bij een werkgever die bij het pensioenfonds was aangesloten. Acht maanden vóór zijn pensioendatum is de werknemer op initiatief van een nieuwe werkgever uit dienst getreden bij zijn oude werkgever. De nieuwe werkgever was niet aangesloten bij het betreffende pensioenfonds maar kende een andere pensioenregeling. De reden voor de overstap was dat de nieuwe werkgever de werknemer heeft meegedeeld dat de onderneming van de oude werkgever zou worden opgeheven. De werknemer was op dat moment nog de enige werknemer van de oude werkgever. Bij de indiensttreding is overeengekomen dat de nieuwe werkgever alle afspraken met en opgebouwde gewoonterechten van de werknemer bij de oude werkgever zou overnemen.

Nadat de werknemer met pensioen was gegaan bleek dat hij geen recht had op het extra pensioen. Hij vorderde vergoeding van de door hem daardoor geleden en te lijden schade van de nieuwe werkgever. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. In hoger beroep heeft Hof Den Haag de vraag of de nieuwe werkgever aansprakelijk is voor de schade als gevolg van het mislopen van het voorwaardelijke extra pensioen bevestigend beantwoord.

Volgens het hof had van de werkgever mogen worden verwacht dat hij zou nagaan welke gevolgen de beëindiging van het oude dienstverband en het aangaan van een nieuw dienstverband zou hebben voor de werknemer. De nieuwe werkgever was niet een willekeurige werkgever, maar behoorde tot dezelfde groep als de oude. De werknemer verrichtte zijn werkzaamheden tijdens het oude dienstverband voornamelijk ten behoeve van de nieuwe werkgever. Het hof merkte op dat de oude werkgever pas geruime tijd na de pensioendatum van de werknemer is geliquideerd. Het was bekend dat de werknemer ten tijde van de overstap nog slechts acht maanden verwijderd was van zijn pensioen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20231244, 200.311.361/01 | 17-07-2023

De Hoge Raad heeft in een arrest uit 2005 overwogen dat de ontslagneming door de statutair bestuurder in beginsel tot gevolg heeft dat zijn dienstbetrekking eindigt. Daaruit vloeit volgens de rechtbank Noord Holland voort dat een bestuurder, die zijn functie neerlegt, die ontslagneming niet eenzijdig kan beperken tot het verlies van de hoedanigheid van bestuurder met instandhouding van de dienstbetrekking.

De rechtbank kwam tot dat oordeel in een procedure van een algemeen directeur tegen zijn voormalige werkgever. Volgens de rechtbank volgt uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting dat de directeur zijn functie met ingang van 1 april 2022 heeft neergelegd. Daaruit volgt dat hij per die datum ontslag heeft genomen. Voor een uitzondering op de hoofdregel dat een ontslagname tevens de beëindiging van de dienstbetrekking meebrengt, is slechts plaats bij een wettelijk ontslagverbod of als partijen anders zijn overeengekomen. Van een ontslagverbod was hier geen sprake. Partijen hebben wel gesproken over een andere positie na 1 april 2022, maar daarover hebben zij geen overeenstemming bereikt. De toezegging dat de directeur lid zou worden van de nog op te richten Raad van Commissarissen (RvC) is niet nagekomen. De RvC is niet opgericht en zal ook niet worden opgericht. De rechtbank beschouwt de gedane toezegging niet als een afspraak waardoor van de hoofdregel zou moeten worden afgeweken.

Door het einde van de arbeidsrechtelijke relatie tussen partijen is er geen reden om de vorderingen tot betaling van achterstallig loon, de gefixeerde schadevergoeding, de transitievergoeding en de contractuele beëindigingsvergoeding toe te wijzen.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20237140, C/15/331975 / HA ZA 22-571 | 18-07-2023

Onderdeel van het nieuwe pensioenstelsel is de mogelijkheid om een deel van het pensioenkapitaal ineens te laten uitkeren. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de Tweede Kamer meegedeeld dat de inwerkingtredingsdatum van het keuzerecht bedrag ineens wordt uitgesteld naar 1 juli 2024. Eerder had zij gezegd 1 januari 2024 als inwerkingtredingsdatum haalbaar te achten.

Pensioenuitvoerders hebben na instemming van beide Kamers met het keuzerecht ten minste zes tot negen maanden nodig om deelnemers te kunnen informeren. De Tweede Kamer heeft ingestemd met een verzoek om het wetsvoorstel herziening bedrag ineens vlak voor of net na het zomerreces plenair te behandelen. Dit laat minder dan zes maanden voor het tijdig informeren van deelnemers. Dat betekent dat de voorgenomen inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2024 niet meer haalbaar is.

De uiteindelijke datum van inwerkingtreding is afhankelijk van de voortgang van het parlementaire proces.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000395573 | 04-07-2023

Het aangaan van een geregistreerd partnerschap of een huwelijk heeft tot gevolg dat de betrokkenen elkaars partner zijn voor de Successiewet. De wet stelt geen verdere eisen dan het geregistreerde partnerschap of het huwelijk. De Successiewet kent aan de partner van een erflater een ruime vrijstelling toe en lage(re) belastingtarieven. De gedachte daarachter is dat de langstlevende partner verzorgd achterblijft na het overlijden van de partner.

De Belastingdienst heeft met een beroep op fraus legis een navorderingsaanslag erfbelasting opgelegd aan een geregistreerde partner. Het partnerschap was kort voor het overlijden van een van de partners aangegaan tussen een doktersassistente en een patiënt van de huisartsenpraktijk waar zij werkte. De rechtbank overwoog in de procedure over de navorderingsaanslag dat het een belastingplichtige in beginsel vrij staat om de fiscaal minst belastende weg te kiezen om een reëel en zakelijk doel te bereiken. Dat betekent, dat het is toegestaan om een geregistreerd partnerschap aan te gaan met als doel het besparen van belasting. Dat is anders als het aangaan van het geregistreerde partnerschap kunstmatig is en geen enkel reëel belang heeft. Een voorbeeld daarvan is een geregistreerd partnerschap dat is aangegaan voor een zo korte periode dat de door de wet daaraan verbonden plichten geen reële praktische betekenis konden hebben. In een dergelijk geval wordt het geregistreerde partnerschap genegeerd.

Volgens de rechtbank heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat het geregistreerde partnerschap kunstmatig was, ondanks dat de aard van de relatie (mantelzorgrelatie, partnerrelatie of een andere affectieve relatie) niet geheel duidelijk is geworden. Er is een goederengemeenschap ten behoeve van samenleven tot stand gebracht. De rechtbank vindt niet aannemelijk dat de aan het partnerschap verbonden plichten geen reële betekenis hadden of konden hebben. Om die reden ziet de rechtbank in dit geval geen aanleiding voor het oordeel dat met dit geregistreerd partnerschap gehandeld wordt in strijd met doel en strekking van de wet. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag erfbelasting vernietigd.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20234937, BRE 22/256 | 12-07-2023

Tot en met 2022 gold een hoge eenmalige vrijstelling van schenkbelasting voor schenkingen ten behoeve van de eigen woning van de verkrijger. Voorwaarde voor de vrijstelling was dat de verkrijger tussen de 18 en 40 jaar oud was. De vrijstelling gold per schenker. Dat betekent dat iemand meerdere schenkingen vrijgesteld kon ontvangen. In 2017 bedroeg de vrijstelling € 100.000.

De vraag in een procedure voor de rechtbank Den Haag was of de vrijstelling ook geldt in het geval van kruislings schenken. Daarbij spreken de schenkers over en weer af om een schenking te doen, bijvoorbeeld aan elkaars kinderen, om op die manier meerdere malen van de vrijstelling te kunnen profiteren. Het totale bedrag van de schenkingen per schenker is bij dergelijke afspraken gelijk. In de door de rechtbank beoordeelde zaak ontvingen twee kinderen in 2017 ieder € 100.000 van hun moeder en € 100.000 van een bekende. De moeder schonk aan ieder van de vier kinderen van de bekende een bedrag van € 50.000. De Belastingdienst meende dat de vrijstelling niet kon worden toegepast, omdat in werkelijkheid geen sprake was van een gift van de schenker, maar van een indirecte gift van de ouder. In de wetshistorie wordt kruislings schenken als een constructie aangemerkt, die door de Belastingdienst zal worden bestreden.

De rechtbank is van oordeel dat de kinderen per saldo twee keer een bedrag van € 100.000 van hun moeder hebben verkregen. Omdat de vrijstelling al is toegepast bij de eerste schenking van € 100.000, kan deze niet kan worden toegepast op de tweede schenking.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA202310328, SGR 21/3003 | 26-06-2023

Een concurrentiebeding beperkt een werknemer in zijn mogelijkheden om bij een andere werkgever in dienst te treden. Het opnemen van een dergelijk beperkend beding is alleen toegestaan vanwege zwaarwegende bedrijfsdienstbelangen. Vanwege het beperkende karakter moet een concurrentiebeding het schriftelijk worden vastgelegd. De zwaarwegende belangen van de werkgever moeten duidelijk zijn omschreven. Een werknemer kan aan de rechter vragen om het concurrentiebeding op te heffen of te beperken.

Een werknemer eist in kort geding schorsing van het in zijn arbeidsovereenkomst opgenomen concurrentiebeding. De werkgever eist in hetzelfde geding een verbod op indiensttreding bij een concurrent gedurende de looptijd van het concurrentiebeding.

De kantonrechter is van oordeel dat het concurrentiebeding voldoet aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het concurrentiebeding is schriftelijk met een meerderjarige werknemer overeengekomen in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat het concurrentiebeding een grote geografische reikwijdte heeft, maakt het beding niet ongeldig. De kantonrechter is het niet eens met de stelling van de werknemer dat het concurrentiebeding niet nodig is door het eveneens in de arbeidsovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding.

Volgens de kantonrechter is de beoogde nieuwe werkgever een concurrent van de werkgever. Beide bedrijven zijn actief op dezelfde markt met direct concurrerende producten en in hetzelfde land. Ook de doelgroep en afzetkanalen zijn vergelijkbaar. Door bij de nieuwe werkgever in dienst te treden schendt de werknemer het concurrentiebeding.

De kantonrechter is verder van mening dat de werknemer door het concurrentiebeding niet onredelijk wordt benadeeld ten opzichte van de werkgever. De werknemer beschikt over bijzondere, vertrouwelijke en specifieke bedrijfsmatige kennis van de werkgever, die voor de nieuwe werkgever als directe concurrent van groot belang kan zijn. De vrees van de werkgever voor aantasting van zijn bedrijfsdebiet bij een overstap van de werknemer naar de nieuwe werkgever is volgens de kantonrechter gerechtvaardigd. De kantonrechter heeft de eis van de werknemer afgewezen.

De vordering van de werkgever om de werknemer te verbieden in welke vorm dan ook werkzaamheden te verrichten voor de nieuwe werkgever voor de duur van het concurrentiebeding heeft de kantonrechter toegewezen.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20236611, 10561542 VV 23-70 | 05-07-2023

Na de evaluatie van de fiscale bedrijfsopvolgingsregelingen (BOR) heeft het kabinet vervolgonderzoek gedaan, waarin enkele beleidsopties zijn uitgewerkt. De staatssecretaris van Financiën heeft de uitkomsten van dit vervolgonderzoek met de Tweede Kamer gedeeld. Daarnaast gaat de staatssecretaris in op de voorgestelde aanpassingen in de BOR en de doorschuifregeling voor het aanmerkelijk belang (DSR-ab). Het kabinet stelt acht maatregelen voor:

  1. Vanaf 2025 is bij toepassing van de BOR 100% van de going-concernwaarde tot € 1,5 miljoen vrijgesteld en 70% van het meerdere.
  2. De 5%-doelmatigheidsmarge voor de BOR en de DSR-ab wordt afgeschaft. De doelmatigheidsmarge houdt in, dat beleggingsvermogen van vennootschappen tot 5% van de waarde van het ondernemingsvermogen wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen.
  3. Bedrijfsmiddelen kwalificeren slechts voor de BOR en de DSR-ab voor zover deze voor bedrijfsdoeleinden in de onderneming worden gebruikt.
  4. Toegang tot de BOR en de DSR-ab wordt beperkt tot reguliere aandelen met een minimaal belang van 5% in het totale geplaatste kapitaal en niet langer van het kapitaal per soort aandeel.
  5. De dienstbetrekkingseis in de DSR-ab vervalt. Voor toepassing van de DSR-ab bij schenking geldt nu dat de verkrijger ten minste 36 maanden in dienst moet zijn van de vennootschap waarvan de aandelen worden geschonken. Aan deze eis kan eenvoudig worden voldaan, bijvoorbeeld door middel van een nulurencontract. In de praktijk heeft de dienstbetrekkingseis weinig waarde, terwijl deze in sommige gevallen reële bedrijfsoverdrachten uitsluit.
  6. De BOR en de DSR-ab kunnen bij schenking slechts worden toegepast als de verkrijger minimaal 21 jaar is.
  7. De bezits- en voortzettingseis in de BOR worden versoepeld.
  8. Constructies (rollator-investeringen en dubbel-BOR) in de BOR worden aangepakt. In het geval van rollator-investeringen wordt een onderneming opgericht om vermogen met toepassing van de BOR naar de kinderen over te hevelen. Dubbel-BOR doet zich voor wanneer de eerder met toepassing van de BOR geschonken onderneming wordt teruggekocht na afloop van de voortzettingstermijn en vervolgens weer met toepassing van de BOR wordt overgedragen.

De maatregelen gaan de komende jaren gefaseerd in.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000145249 | 28-06-2023

Een werknemer, wiens arbeidscontract wordt beëindigd anders dan door opzegging door de werknemer, heeft in beginsel recht op een werkloosheidsuitkering als hij geen andere baan vindt. Dat is anders wanneer de werknemer verwijtbaar werkloos is. Daarvan is sprake bij een ontslag op staande voet.

Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep heeft het UWV terecht de WW-uitkering ingetrokken van een op staande voet ontslagen medewerker van een supermarkt. Uit onderzoek van een bedrijfsrecherchebureau naar grote voorraadverschillen in de supermarkt bleek dat de medewerker was betrokken bij diefstal uit het magazijn en de winkel. De medewerker heeft dat bevestigd in een gesprek met de bedrijfsrechercheur en de filiaalmanager. De medewerker heeft het onderzoeksrapport voor akkoord ondertekend.

Eerder in de procedure overwoog de rechtbank dat de medewerker zijn ontslag niet heeft aangevochten en geen loonvordering heeft ingesteld. De medewerker heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zijn werkloosheid hem niet in overwegende mate viel aan te rekenen. Het UWV heeft terecht geconcludeerd dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden en geen recht heeft op een WW-uitkering. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep het oordeel van de rechtbank onderschreven.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20231354, 22/1019 WW | 12-07-2023

De Belastingdienst legde aan een werkgever een naheffingsaanslag loonbelasting op in verband met privégebruik van bedrijfswagens zonder dat rekening was gehouden met een bijtelling bij het loon van de werknemers. In verband daarmee wilde de werkgever een bedrag van € 9.408 verhalen op het loon van een van de werknemers. De werknemer bestreed dat de werkgever het recht had om de opgelegde naheffingsaanslag op hem te verhalen. Volgens de werknemer had hij met de werkgever afspraken gemaakt over het privé mogen gebruiken van de bedrijfswagen. Dat zou hem zijn toegestaan in de plaats van een loonsverhoging.

De kantonrechter stelde vast dat de werkgever wist dat de werknemer privé gebruik maakte van de bedrijfswagen. De werkgever heeft de werknemer daar nooit op aangesproken of om een kilometerregistratie gevraagd en heeft geen bijtelling toegepast. De kantonrechter merkte verder op dat een naheffingsaanslag in beginsel bij wijze van eindheffing wordt opgelegd. Dat houdt in dat de werkgever als inhoudingsplichtige de loonheffing voor zijn rekening neemt. Verhaal van de nageheven loonbelasting op de werknemer is dan niet toegestaan. Verhaal is wel mogelijk als de werkgever de Belastingdienst vraagt om oplegging van een gewone naheffingsaanslag en de regels voor eindheffing buiten toepassing te laten.

In deze procedure heeft de werkgever geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om eindheffing te voorkomen. Dat betekent dat de werkgever het bedrag van de verschuldigde eindheffing niet als te veel betaald loon op de werknemer mag verhalen.

Bron: Rechtbank Limburg | jurisprudentie | ECLINLRBLIM20233185, 10349891 CV EXPL 23-720 | 23-05-2023

De minister van SZW heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over vereenvoudiging van het bestaande verlofstelsel. Dat stelsel van regelingen is de laatste jaren flink uitgebreid. Door de Wet invoering extra geboorteverlof hebben partners sinds 1 januari 2019 recht op een week geboorteverlof. Per 1 juli 2020 is dit uitgebreid met vijf weken aanvullend geboorteverlof. Door de inwerkingtreding van de Wet betaald ouderschapsverlof hebben ouders sinds 2 augustus 2022 recht op negen weken gedeeltelijk betaald ouderschapsverlof. Het verlofstel is hierdoor complexer geworden. Daardoor is de wens ontstaan om het verlofstelsel te vereenvoudigen. 

In de Kamerbrief gaat de minister in op administratieve en beleidsarme mogelijkheden om het verlofstelsel te vereenvoudigen. Na de zomer komt er een brief over de mogelijkheden om het verlofstelsel zelf te vereenvoudigen en op mogelijkheden met financiële gevolgen. De minister wil deze mogelijkheden in de vorm van scenario’s presenteren, bijvoorbeeld rondom geboorte of zorg. 

Het clusteren van verlofregelingen moet het eenvoudiger maken om nieuwe verlofvormen toe te voegen. De minister zal in die brief het SER-advies "maatschappelijk verlof" meenemen. De besluitvorming over eventuele vereenvoudigingen in het verlofstelsel is aan een volgend kabinet. 

De minister noemt de volgende administratieve vereenvoudigingen in haar brief:

  1. uniformering van de opnameperiode en
  2. uniformering van het aanvraagmoment.

Ad 1.

Het waar mogelijk gelijktrekken van de termijnen waarbinnen verlof kan worden opgenomen, komt de uitlegbaarheid en begrijpelijkheid van de verlofregelingen ten goede. Voor de verlofregelingen rondom geboorte en adoptie zou dit kunnen betekenen dat het verlof kan worden opgenomen in de periode van twaalf maanden na de geboorte of de opname van het kind in het gezin. De opnametermijn voor het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt niet aangepast. De mogelijkheid om het adoptie- en pleegzorgverlof vanaf vier weken voor de opname in het gezin op te nemen blijft bestaan.

Ad 2.

Werknemers kunnen door tussenkomst van de werkgever bij het UWV een verlofuitkering aanvragen. Voor het zwangerschaps- en bevallingsverlof en het adoptie- en pleegzorgverlof moet de uitkering vooraf worden aangevraagd. Het aanvullend geboorteverlof kan vooraf, tijdens en achteraf worden aangevraagd. Het betaald ouderschapsverlof kan alleen achteraf worden aangevraagd. De verschillen leiden tot onduidelijkheid. Daarom wil de minister het aanvraagmoment voor de verschillende verlofuitkeringen gelijktrekken. De eerste optie is dat alle verlofuitkeringen voorafgaand aan de opname van het verlof aangevraagd moeten worden. De tweede optie is een flexibel aanvraagmoment, waardoor het mogelijk is de uitkering zowel voor, tijdens als na opname van het verlof aan te vragen. De voor- en nadelen van deze opties zullen tegen elkaar worden afgewogen.

Naast deze concrete voorstellen voor vereenvoudiging zijn er mogelijke opties voor vereenvoudigingen, die nader onderzoek vergen. Enkele vereenvoudigingsmogelijkheden leken aanvankelijk administratief of beleidsarm, maar hebben mogelijk budgettaire consequenties of raken het verlofstelsel. Voorbeelden daarvan zijn het gelijktrekken van de doelstellingen van kort- en langdurend zorgverlof en vereenvoudiging van de zogenaamde couveuseregeling. Deze regeling voorziet in extra bevallingsverlof wanneer het kind gedurende het verlof is opgenomen in het ziekenhuis. De berekening van dit verlof is complex.

Als onderdeel van de vereenvoudiging zal ook de wetstekst worden geherformuleerd, geherstructureerd en gestroomlijnd.

De genoemde vereenvoudigingsmogelijkheden worden in samenwerking met het UWV en de sociale partners nader uitgewerkt. De beleidsarme vereenvoudigingsvoorstellen zullen vervolgens voor zoveel nodig worden opgenomen in een wetsvoorstel.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000406728 | 11-07-2023

De Eerste Kamer heeft op 4 juli 2023 het voorstel Wet implementatie Richtlijn kleineondernemersregeling (KOR) als hamerstuk afgedaan. Het wetsvoorstel regelt dat een ondernemer de KOR van een andere lidstaat kan toepassen als de andere lidstaat een dergelijke regeling kent. Dat kan vanaf 1 januari 2025.

De KOR is een vrijstelling van btw voor ondernemers die een bepaald omzetplafond niet overschrijden. Zolang zij onder dit plafond blijven hoeven zij geen btw in rekening te brengen en hebben zij geen recht op aftrek van de aan hen in rekening gebrachte btw. Voor in Nederland gevestigde ondernemers, die uitsluitend in Nederland actief zijn, heeft deze wet weinig gevolgen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | 36.312 | 03-07-2023

De Wet Vpb 1969 omvat een regeling voor de geruisloze terugkeer van een onderneming uit een bv of nv. Onderdeel van deze regeling is een bepaling hoe moet worden omgegaan met in de vennootschapsbelastingsfeer geleden verliezen van de onderneming. Daartoe is een verhoudingsgetal in de wet opgenomen waarmee de verliezen moeten worden vermenigvuldigd voordat deze in de inkomstenbelasting verrekend kunnen worden. Dit verhoudingsgetal is momenteel 15/42. Het verhoudingsgetal is echter niet aangepast aan de per 1 januari 2023 geldende tarieven in de vennootschaps- en inkomstenbelasting. De staatssecretaris van Financiën heeft goedgekeurd dat het verhoudingsgetal voor boekjaren met ingang van 1 januari 2023 mag worden gelezen als 19/44. De goedkeuring is opgenomen in het besluit geruisloze terugkeer, vooruitlopend op een aanpassing van de wet.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2023-14295, Staatscourant 2023, Nr. 19835 | 16-07-2023

De inkomsten uit eigen woning vormen een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel van fiscale partners. De partners kunnen de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen zelf bepalen zolang zij in totaal maar 100% van dat inkomen aangeven. Hof Den Haag heeft onlangs geoordeeld dat echtgenoten bij het opleggen van een navorderingsaanslag inkomstenbelasting de onderlinge verhouding van de inkomsten uit eigen woning mogen wijzigen, ook al had de navordering geen betrekking op de inkomsten uit de eigen woning. Volgens het hof is dit toegestaan zolang de opgelegde navorderingsaanslag niet onherroepelijk vaststaat. De staatssecretaris van Financiën is van mening dat dit oordeel getuigt van een onjuiste uitleg van de wet. De definitieve aanslagen over het jaar, waarop de navordering betrekking had, stonden onherroepelijk vast. De inkomsten uit de eigen woning waren begrepen in de definitieve aanslagen, zodat bij navordering niet voor een andere verdeling van dit gemeenschappelijk inkomensbestanddeel kan en mag worden gekozen.

Desondanks stelt de staatssecretaris geen beroep in cassatie in tegen de uitspraak van het hof vanwege een opmerking van de inspecteur ter zitting. De inspecteur heeft gezegd dat de situatie van de belanghebbenden in de procedure vergelijkbaar was met een door het hof aangehaald voorbeeld uit de memorie van toelichting.

Bron: Ministerie van Financiën | jurisprudentie | nr. 2023-0000158704 | 10-07-2023

Een procedure voor Hof Den Bosch had betrekking op een geschil tussen een werknemer en werkgever over de vergoeding voor voortijdige beëindiging van het leasecontract van de auto van de zaak. De werkgever bracht bij het einde van het dienstverband de resterende eigen bijdrage voor de auto in rekening aan de werknemer. Volgens de werknemer was dat in strijd met gemaakte afspraken.

Volgens de leaseregeling van de werkgever gold de eigen bijdrage voor een periode van 48 maanden. Bij tussentijdse beëindiging van het leasecontract dient het restant van de eigen bijdrage ineens te worden betaald. De werknemer had kort na de ontvangst van de auto geklaagd over de tegenvallende actieradius en duur van het opladen van de accu. De werkgever verzocht de werknemer de situatie nog even aan te kijken en verklaarde bereid te zijn de auto terug te nemen als de werknemer ontevreden zou blijven over de auto. Eind oktober 2019 heeft de werknemer gezegd de auto te willen inleveren. De werkgever heeft daarop gezegd dat de werknemer de auto kon inleveren zodra hij in privé een andere oplossing zou hebben gevonden, waarna hij geen eigen bijdrage meer verschuldigd zou zijn.

De werknemer heeft op 28 november 2019 de arbeidsovereenkomst opgezegd per 31 januari 2020. Op 7 januari 2020 heeft de werknemer de auto ingeleverd. Vervolgens heeft de werkgever de eigen bijdrage voor de resterende looptijd van het leasecontract in rekening gebracht. Volgens de kantonrechter stond de werkgever in zijn recht omdat de werknemer niet te goeder trouw was toen hij aangaf de auto te willen inleveren, gezien de kort daarop volgende opzegging van de arbeidsovereenkomst. Hof Den Bosch deelt de opvatting van de kantonrechter niet. Het hof hecht belang aan het feit dat de auto vanaf de levering niet voldeed aan de verwachtingen van de werknemer. De werkgever heeft erkend dat hij heeft meegewerkt aan een innameregeling, die afweek van de leaseregeling en geen enkele verplichting inhield tot het betalen van een vergoeding of afkoopsom wegens het openbreken van het contract. Volgens het hof is niet gebleken dat de werknemer in oktober 2019 al wist dat hij zijn arbeidsovereenkomst eind november zou opzeggen.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20232142, Zaaknummer 200 | 03-07-2023

De minister van SZW heeft Kamervragen beantwoord over een uitspraak van de Hoge Raad over het uitzendbeding. Het uitzendbeding houdt in dat de uitzendovereenkomst eindigt als de inlenende onderneming de opdracht (tussentijds) beëindigt. Dit beding geldt volgens de cao voor uitzendkrachten gedurende 52 weken. Volgens de Hoge Raad kan het uitzendbeding ook in geval van ziekte van de uitzendkracht tot beëindiging van de uitzendovereenkomst leiden. Dat is niet in strijd met het ontslagverbod bij ziekte. Wel is vereist dat de inlener een verzoek tot beëindiging doet. De zogenoemde fictieve opzegging, waardoor de uitzendovereenkomst automatisch wordt beëindigd bij ziekte, is niet toegestaan.

Als de uitzendovereenkomst niet wordt beëindigd, heeft de uitzendkracht recht op loondoorbetaling bij ziekte. Wordt de uitzendovereenkomst wel beëindigd, dan kan de uitzendkracht recht hebben op een Ziektewetuitkering. 

Volgens de sinds 1 juli geldende cao voor uitzendkrachten kan de terbeschikkingstelling van de uitzendkracht niet worden beëindigd wegens of tijdens ziekte. In het geval van ziekte loopt de uitzendovereenkomst door tot de afgesproken einddatum. De nieuwe cao bepaalt dat een nieuwe uitzendovereenkomst, die binnen één maand volgt op een eerdere bij dezelfde uitzendonderneming en opdrachtgever, een minimale duur van vier weken moet hebben. Eerder gold deze bepaling enkel voor uitzendovereenkomsten waarin geen uitzendbeding was opgenomen. Dit betekent dat door een beroep op het uitzendbeding steeds opnieuw contracten van vier weken aangeboden kunnen worden tot een maximum van dertien contracten. De zogenaamde ketenbepaling is niet van toepassing. Volgens de huidige wetgeving kan de eerste periode van het uitzendregime bij cao worden verlengd van 26 naar 78 weken. Het wetsvoorstel ter regulering van flexcontracten wil deze fase beperken tot 52 weken. De minister is van mening dat de ketenbepaling van toepassing moet zijn op arbeidscontracten binnen de eerste fase van het uitzendregime of op het uitzendbeding. Gedurende deze periode dient de flexibiliteit van de uitzendovereenkomst te blijven bestaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000352186 | 10-07-2023

Nederland en België hebben een nieuw belastingverdrag ondertekend. Het nieuwe verdrag vervangt het huidige verdrag, dat dateert van 2001. Enkele knelpunten van het huidige verdrag zijn door nieuwe bepalingen opgelost. Die knelpunten betreffen leraren en hoogleraren en sporters en artiesten die over de grens werken. (Hoog)leraren betalen voortaan in beginsel belasting in het land waar zij werken. Zij worden dan hetzelfde behandeld als andere werknemers. Sporters en artiesten zijn onder het nieuwe verdrag bij een kortdurend optreden over de grens geen belasting in het land waar zij optreden verschuldigd, maar alleen in hun woonland.

Het nieuwe belastingverdrag bevat verdergaande bepalingen om belastingontwijking door misbruik van het verdrag tegen te gaan. Deze bepalingen komen voort uit het BEPS-project (Base Erosion and Profit Shifting) van de OESO.

Het nieuwe verdrag bevat twee aanpassingen voor dga’s, die naar België zijn geëmigreerd. Nederland mag tot tien jaar na de emigratie dividenden van de eigen bv aan de dga belasten, ook als de bv is meeverhuisd naar België. België zal geen belasting heffen bij verkoop of liquidatie van de bv als er nog een Nederlandse belastingclaim openstaat. Die claim moet betrekking hebben op de waardeaangroei van de aandelen in de periode dat de dga inwoner van Nederland was.

Over de situatie van grenswerkers, die thuiswerken, zijn de onderhandelingen nog niet afgerond.

De parlementen in beide landen moeten goedkeuring geven aan het verdrag voordat het in werking kan treden. Nederland en België zullen een gezamenlijke toelichting op het verdrag opstellen.

Bron: Ministerie van Financiën | overig | 20-06-2023

Met ingang van 1 januari 2024 geldt in Nederland een wettelijk minimumuurloon. De bestaande minimumbedragen per maand, per week en per dag verdwijnen per die datum. Door de invoering van een wettelijk minimumuurloon verdwijnt het huidige onderscheid dat het gevolg is van het gebruikelijke aantal gewerkte uren per week in een sector. De invoering van het minimumuurloon betekent dat afspraken in cao’s en arbeidscontracten mogelijk moeten worden aangepast.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2023, 240 | 29-06-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft het rapport Aanpak Fiscale Regelingen aan de Tweede Kamer aangeboden. Het rapport geeft inzicht in het effect van fiscale regelingen op de complexiteit van het belastingstelsel. In totaal zijn 116 fiscale regelingen beoordeeld aan de hand van de criteria doeltreffendheid en doelmatigheid, reden tot overheidsingrijpen en complexiteit. Het budgettaire beslag van deze regelingen bedraagt circa 40% van de totale belasting- en premieopbrengsten. De regelingen leiden tot hogere belastingtarieven, meer complexiteit en hogere uitvoerings- en handhavingskosten. Daarnaast maken de regelingen het belastingstelsel vatbaar voor oneigenlijk gebruik. Een fiscale regeling is volgens het rapport alleen te rechtvaardigen als deze doeltreffend en doelmatig is en het maatschappelijk belang dient.

Op Prinsjesdag komt het kabinet met een reactie op dit rapport en met voorstellen voor een beter en eenvoudiger belastingstelsel. Het kabinet komt met een aantal beleidsopties, die deel kunnen uitmaken van het Belastingplan 2025.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000162264 | 06-07-2023

Sinds de inwerkingtreding per 1 januari 2020 van de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) betalen werkgevers een lagere WW-premie voor werknemers met een vast contract dan voor werknemers met een flexibel contract. De minister van SZW heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over drie onderwerpen met betrekking tot de WW-premiedifferentiatie. Het betreft: 

  1. de voorgenomen wijzigingen in het Besluit Wet financiering sociale verzekeringen en het Besluit nadere regels oproepovereenkomsten;
  2. de nog niet ingevoerde herzieningssituaties, waarbij met terugwerkende kracht de hoge WW-premie moet worden afgedragen; en
  3. de motie Wiersma-Heerma over seizoensarbeid.

De minister heeft besloten deze wijzigingen niet aan te brengen in het beleid. De reden is dat de wijzigingen zorgen voor een toename van complexiteit, die niet in verhouding staat tot de opbrengsten van de aanpassingen.

De voorgenomen wijzigingen van de besluiten 

Omdat het ministerie standpunten over een tijdelijke contractuele uitbreiding van het aantal uren en over oproepovereenkomsten heeft gewijzigd, hebben werkgevers meer mogelijkheden om flexibiliteit te realiseren onder de lage premie. De voorgenomen wijzigingen van de besluiten is gericht op het hierdoor toegenomen risico van oneigenlijk gebruik van de regelgeving. Op basis van de uitvoeringstoetsen en internetconsultatie concludeert de minister dat de voorgenomen wijzigingen zowel voor de werkgevers als voor de uitvoering zeer complex zijn. Dat is aanleiding voor de minister om de regelgeving vooralsnog ongewijzigd te laten.

Herzieningssituaties waarin de hoge WW-premie moet worden afgedragen 

De wet kent twee herzieningssituaties, waarin de werkgever met terugwerkende kracht voor het betreffende jaar alsnog de hoge WW-premie betaalt. Het gaat om de volgende situaties: 

  1. het vaste contract wordt binnen twee maanden na aanvang beëindigd; 
  2. de werknemer werkt in een kalenderjaar meer dan 30% extra dan contractueel is vastgelegd. 

Herzieningssituatie 2 is na de opschorting door het coronavirus per 1 januari 2022 in werking getreden. In de memorie van toelichting worden twee nog niet ingevoerde herzieningssituaties genoemd 

3. de werknemer krijgt binnen één jaar na aanvang van de dienstbetrekking een WW-uitkering door arbeidsurenverlies bij de werkgever; en
4. de werknemer krijgt opnieuw een WW-uitkering, maximaal één jaar nadat situatie 3 is opgetreden. 

Deze herzieningssituaties zijn niet ingevoerd vanwege de complexiteit. De minister ziet op dit moment onvoldoende aanleiding om herzieningssituatie 3 in te voeren. Verder heeft zij besloten om herzieningssituatie 4 definitief niet in te voeren, omdat deze situatie zich nauwelijks voordoet. 

Seizoensarbeid 

In november 2021 is de Tweede Kamer meegedeeld dat het niet mogelijk is om seizoensarbeid uit te zonderen van de hoge WW-premie. Ter invulling van de motie Wiersma-Heerma heeft de minister gezocht naar een mogelijke alternatief in de vorm van een subsidieregeling, waarmee seizoenswerkgevers zouden worden gecompenseerd voor de hoge WW-premie. Het blijkt echter niet mogelijk te zijn om seizoensarbeid op een goede manier af te bakenen. Er bestaat geen eenduidige definitie van het begrip seizoensarbeid, waarbij kan worden aangesloten. De minister beschouwt de motie als afgedaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000220184 | 06-06-2023

De werkgever is sinds de invoering van de Wet werk en zekerheid op 1 juli 2015 in beginsel een transitievergoeding verschuldigd als een dienstverband op of na die datum eindigt op zijn initiatief. Dit geldt ook voor dienstverbanden van werknemers die langdurig arbeidsongeschikt zijn. Voor die gevallen is een compensatieregeling getroffen, omdat de werkgevers al twee jaar het loon hebben moeten doorbetalen.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de werkgever aanspraak heeft op compensatie als het dienstverband na 1 juli 2015 is geëindigd, maar de tweejaarstermijn al eerder is verstreken. De compensatie wordt dan berekend over de transitievergoeding die ziet op de periode tot de dag dat de tweejaarstermijn is verstreken. De wettelijke regeling sluit aan bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 en niet bij het einde van de tweejaarstermijn.

De rechtbank Noord Holland is van oordeel dat het UWV terecht de compensatie heeft geweigerd aan een werkgever die de arbeidsovereenkomsten met twee arbeidsongeschikte werknemers heeft beëindigd. In de vaststellingsovereenkomsten staat dat de arbeidsovereenkomsten van de werknemers per 1 juli 2015 eindigen. Dit betekent dat zij tot en met 30 juni 2015 liepen. De betaalde vergoedingen waren lager dan de wettelijke transitievergoeding. De rechtbank verwees naar een arrest van De Hoge Raad uit 2021. Daaruit blijkt dat opzegging per de eerste dag van een maand moet worden uitgelegd als de arbeidsovereenkomst eindigt op de laatste dag van de voorafgaande maand. Op 30 juni 2015 bestond er geen wettelijk recht op de transitievergoeding. Compensatie van de betaalde bedragen aan ontslagvergoeding is daarom niet aan de orde.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20234934, HAA 21/4162 en 21/4163 | 16-05-2023

Voor de toepassing van de erfbelasting worden twee ongehuwde personen als partners aangemerkt als zij voldoen aan een aantal voorwaarden. In de zes maanden voor het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting moeten beiden meerderjarig zijn en op hetzelfde adres staan ingeschreven. Daarnaast moeten zij een wederzijdse zorgverplichting hebben die in een notarieel samenlevingscontract is vastgelegd en mogen zij geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn. Ten slotte geldt dat zij niet met een ander aan deze voorwaarden mogen voldoen. De voorwaarde van een wederzijdse zorgverplichting, die in een notarieel samenlevingscontract is vastgelegd, wordt niet gesteld als beide personen tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken hebben samengewoond.

Volgens Hof Den Bosch voldoet een zus van een overleden vrouw niet aan de voorwaarden voor het partnerschap, ondanks langdurig samenwonen. De reden hiervoor is dat een derde zus op hetzelfde adres stond ingeschreven. Volgens het wettelijke partnerbegrip kan iemand maar één partner hebben. In dit geval voldeed de belanghebbende in de procedure met haar beide zussen aan de voorwaarden. Daardoor was geen sprake van partnerschap en bestond geen recht op de partnervrijstelling voor de erfbelasting.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20223964, 21/00996 | 15-11-2022

Met ingang van 26 juni 2023 is het bij alle gerechtshoven mogelijk om digitaal te procederen in zaken betreffende lokale belastingen. Sinds 30 januari is het al mogelijk om digitaal te procederen in Rijksbelastingzaken.

Digitaal procederen is toegankelijk via 'Mijn Rechtspraak'. Inloggen is mogelijk met DigiD voor burgers, met eHerkenning voor organisaties, belastingadviseurs en andere juridische professionals of met de Advocatenpas. Op dit moment is digitaal procederen vrijwillig voor alle partijen. In de toekomst gaat een verplichting gelden voor juridische professionals.

Bron: Overig | publicatie | 11-06-2023

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de beoordeling van leefvormen in de AOW. In dat kader heeft de minister toegezegd te onderzoeken of een objectief partnerbegrip een haalbaar alternatief is voor de huidige wijze van beoordeling van de leefvormen. De minister verwacht de Kamer eind dit jaar over de voortgang te kunnen informeren. De uitwerking moet dan in het voorjaar van 2024 afgerond zijn.

Vaststelling leefvorm in de AOW

De Sociale Verzekeringsbank (SVB) beoordeelt of iemand recht heeft op AOW voor een alleenstaande of voor samenwonenden. Twee personen voeren een gezamenlijke huishouding als zij hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en zij zorgdragen voor elkaar. De SVB beoordeelt aanvragen op basis van gegevens die de burger aanlevert bij de aanvraag. Bij twijfel of sprake is van een gezamenlijke huishouding worden vragen over de persoonlijke levenssfeer gesteld. Die zijn nodig voor de beoordeling, maar kunnen als inbreuk op de privacy worden ervaren.

In 2021 is de Verkenning Leefvormen in de AOW aangeboden aan de Tweede Kamer. Hierin zijn drie opties uitgewerkt: individualiseren, het adres als uitgangspunt en het Awir-partnerbegrip.

Individualisering van de AOW betekent dat de uitkeringshoogte niet meer afhankelijk is van de leefvorm. De uitvoering hiervan is zeer eenvoudig en duidelijk. Vanwege de financiële consequenties schuift de minister deze variant terzijde.

Wanneer het adres als uitgangspunt wordt genomen is de hoogte van de uitkering afhankelijk van het aantal mensen dat op één adres woonachtig is. Een onderlinge relatie is dan niet van belang. Mede vanwege de schaarste op de woningmarkt vindt de minister deze optie onwenselijk.

De invoering van een objectief partnerbegrip in de AOW, zoals ook wordt toegepast in de Awir, is de minst ingrijpende vereenvoudiging. Met een objectief partnerbegrip in de AOW kan de SVB op basis van een aantal objectieve criteria vaststellen of mensen elkaars partner zijn. Volgens de minister moet nader onderzoek uitwijzen of een objectief partnerbegrip in de AOW wenselijk en haalbaar is.

Keuze voor duurzaam gescheiden leven in verpleeghuissituaties

Wanneer een van de AOW-gerechtigde partners wordt opgenomen in een zorginstelling, krijgt het paar de keuze voorgelegd om de gehuwden-AOW te blijven ontvangen en de lage eigen bijdrage voor de Wet langdurige zorg (Wlz) te betalen. In plaats daarvan kunnen zij ervoor kiezen om te worden aangemerkt als duurzaam gescheiden levend. In dat geval ontvangen zij de hogere AOW voor alleenstaanden en moet de hoge eigen bijdrage voor de Wlz worden betaald. Het is niet altijd voordelig om te kiezen voor de hoge AOW. Daarom kan de keuze eenmalig worden herzien indien de partners een financieel nadeel hebben van hun keuze. De afgelopen periode is onderzocht of de keuzemogelijkheid voor duurzaam gescheiden leven afgeschaft kan worden. De minister zal de Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de haalbaarheid en wenselijkheid van afschaffing van de keuzemogelijkheid.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000239090 | 07-06-2023

Het wetsvoorstel voor invoering van de digitale euro is door de Europese Commissie op 28 juni ingediend. 

De digitale euro is giraal geld welk uitgegeven wordt door de Europese Centrale Bank (ECB). Tegoeden houdt men aan door een rekening te openen bij een handelsbank. De digitale euro is te vergelijken met contant geld en is bedoeld om de beschikbaarheid van geld en transacties eenvoudiger te maken. Het is een wettig betaalmiddel. Contant geld wordt niet vervangen. 

In het huidige voorstel wordt de digitale euro niet programmeerbaar. Dat wil zeggen dat er geen invloed uitgeoefend kan worden op de besteding van het geld en de transacties ook niet kunnen worden herleid naar de uiteindelijke gebruiker van de digitale euro. Veel sceptici denken dat de invoering nu een opmaat is naar uiteindelijk wel een programmeerbare digitale euro met daaraan gekoppeld meer controle door de ECB. Dit zou kunnen gebeuren door koppeling van de digitale euro aan het digitale identiteitsbewijs. 

Nederland heeft in de wereld een uiterst efficiënt betalingssysteem. Of een digitale euro veel toevoegt aan dit betalingssysteem is nog onduidelijk.  

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 04-07-2023

Binnen de huidige wetgeving bestaat de mogelijkheid om nieuwe onroerende zaken via een aandelentransactie over te dragen zonder dat btw of overdrachtsbelasting verschuldigd is. Er wordt dan gebruik gemaakt van de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij overdracht van onroerend goed en er is ook geen omzetbelasting verschuldigd over de levering van aandelen. In het geval dat de afnemer de anders berekende omzetbelasting niet kan terugvorderen betekent dit een groot voordeel. 

Wettelijk uitgangspunt is echter dat er btw verschuldigd is bij de levering van nieuwe onroerende zaken. Om de vrijstelling te bestrijden heeft het kabinet een conceptwetsvoorstel gemaakt waarmee de vrijstelling die samenloop van btw en overdrachtsbelasting voorkomt. De wet wordt zodanig gewijzigd dat de verkrijging van nieuwe onroerende zaken via aandelen niet is vrijgesteld van overdrachtsbelasting. De afgelopen periode heeft het kabinet een internetconsultatie georganiseerd. 

De inbreng vanuit de vastgoedsector heeft het kabinet nader inzicht gegeven in de manier waarop de sector werkt en hoe complexe en vaak langlopende projecten worden geraakt door het wetsvoorstel. De sector heeft aangegeven het belang van het voorstel te begrijpen en heeft enkele specifieke punten opgemerkt waar het kabinet het wetsvoorstel nu op heeft aangepast. 

Zo blijft onroerend goed dat gedurende twee jaar na het verkrijgen voor 90% of meer gebruikt wordt voor activiteiten ter zake waarvan btw verschuldigd is buiten de toepassing van de nieuwe maatregel. Daarnaast wordt het overdrachtsbelastingtarief van de nieuwe maatregel maximaal 4%. Hierdoor komt de samengestelde belastingdruk veelal uit op ongeveer 21%, dit is gelijk aan het belastingtarief dat wordt geheven bij nieuw vastgoed. 

Ook wordt overgangsrecht ingevoerd voor lopende projecten. Het overgangsrecht gaat gelden voor projecten waar vóór de indieningsdatum van het wetsvoorstel in ieder geval een intentieverklaring is ondertekend. Voor die projecten geldt het wetsvoorstel dus niet en blijft de huidige wetgeving van toepassing. 

Het wetsvoorstel wordt nu verder uitgewerkt en loopt mee met het Belastingplan 2024. Dit betekent dat het nieuwe wetsvoorstel op Prinsjesdag 2023 wordt ingediend bij de Tweede Kamer. De voorgenomen inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2025. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-07-2023

In hoger beroep heeft Hof Den Haag de beschikking tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst door de kantonrechter bevestigd. Anders dan de kantonrechter is het hof van oordeel dat de ontbinding had moeten plaatsvinden op de zogenaamde combinatiegrond. Volgens het hof heeft zich in deze zaak een combinatie van disfunctioneren en een verstoorde arbeidsverhouding voorgedaan. Geen van beide ontslaggronden volstond echter voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Door de combinatie van ontslaggronden kan van de werkgever niet langer worden gevraagd dat hij de arbeidsovereenkomst laat voortduren. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de ontbinding gebaseerd op disfunctioneren.

Volgens het hof was de werkgever al langere tijd ontevreden over het functioneren van de werknemer. Geruime tijd zijn er wekelijks gesprekken gevoerd tussen de werknemer en zijn leidinggevende waarin het functioneren van de werknemer aan de orde is geweest. Van een formeel verbetertraject was pas veel later sprake. Volgens het hof is lang onduidelijk gebleven welke concrete verbeteringen de werkgever van de werknemer verlangde. Het hof vond het niet verrassend dat het formele verbetertraject niet succesvol is geweest. Door het ontbreken van een afdoende verbetertraject zag het hof in het disfunctioneren van de werknemer geen voldragen ontslaggrond.

De door de werkgever aangevoerde verstoorde arbeidsverhouding is volgens het hof veroorzaakt door het feit dat de werknemer niet naar behoren functioneerde. Daarom is de verstoorde arbeidsverhouding geen zelfstandige ontslaggrond en onvoldoende voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

De combinatie van deze twee onvoldragen ontslaggronden volstaat wel voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het hof heeft gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om bij een ontbinding op de combinatiegrond een (aanvullende) vergoeding toe te kennen ter hoogte van maximaal 50% van de transitievergoeding.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023938, 9961836 VZ VERZ 22-8819 | 22-05-2023

Het kabinet gaat een onafhankelijke belangenbehartiger benoemen voor de Belastingdienst en Dienst Toeslagen. Deze belangenbehartiger gaat burgers en bedrijven helpen die in de uitvoering vastlopen met hun dossiers of waarvoor snel hulp nodig is omdat er sprake is van ingrijpende (financiële) gevolgen. Als eerste stap benoemt het kabinet een kwartiermaker die ontwerpt hoe dit -op een onafhankelijke wijze- zou moeten worden vormgegeven. De rechtshulp moet zoveel mogelijk aansluiten bij de wensen en behoeften van burgers en bedrijven. 

De te benoemen belangenbehartiger moet zorgen voor continue aandacht voor praktische rechtsbescherming binnen de uitvoering van beide diensten en dat burgers en bedrijven die vastlopen verder geholpen worden. Ook signaleert de belangenbehartiger structurele problemen die voortkomen uit situaties waarin wet- en regelgeving die de Belastingdienst en Dienst Toeslagen uitvoeren, knelt. 

Het kabinet streeft ernaar dat de belangenbehartiger in 2024 kan starten met zijn of haar werkzaamheden. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-07-2023

De wettelijke rente is per 1 juli verhoogd van 4 naar 6%. Deze rente is gekoppeld aan de rente welke wordt vastgesteld door de Europese Centrale Bank (ECB). Het afgelopen half jaar is deze rente meerdere keren verhoogd. 

De wettelijke rente wordt vaak gehanteerd in incassozaken, bij te late betaling wordt dan de wettelijke rente doorberekend. 

Gekoppeld aan de wettelijke rente is in Nederland de maximale rente op consumptief krediet vastgesteld. Dit maximum is er om consumenten te beschermen tegen woekerrentes. De maximale rente op consumptief krediet is per 1 juli, in navolging van de wettelijke rente, gestegen met 2% van 12 naar 14%. 

Ook de belastingdienst hanteert rentetarieven. Als de belastingdienst geld van je tegoed heeft en de vordering is rentedragend geworden dan wordt hier belastingrente over berekend. Anderzijds vergoedt de belastingdienst belastingrente als de fiscus bijvoorbeeld zonder reden te lang doet over het opleggen van je belastingaanslag.  

Naast de belastingrente hanteert de belastingdienst een separaat tarief voor invorderingen, de invorderingsrente. 

De invorderingsrente is per 1 juli van 2 naar 3% gestegen en zal per 1 januari 2024 naar 4% gaan.  

De rente voor de vennootschapsbelasting blijft tot 31 december 8%. Voor overige belastingen gaat de rente per 1 juli van 4 naar 6%. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-07-2023

Ondernemer voor de omzetbelasting is eenieder, die zelfstandig een bedrijf of beroep uitoefent of een vermogensbestanddeel exploiteert om er duurzaam opbrengst uit te verkrijgen. Een economische activiteit kenmerkt zich door een duurzaam streven naar opbrengst met de inzet van middelen die zijn te vergelijken met die welke een fabrikant, handelaar of dienstverrichter aanwendt.

Een bouwkundig adviseur heeft zijn beroep jarenlang als zelfstandige uitgeoefend. In 2013 heeft hij een vennootschap opgericht, van waaruit hij zijn werkzaamheden heeft verricht. Vanaf het tweede kwartaal van 2012 heeft de adviseur als zelfstandige geen omzet meer gerealiseerd. In zijn aangiften omzetbelasting over de jaren 2013, 2014 en 2015 heeft hij alleen aftrek van voorbelasting opgevoerd. De Belastingdienst heeft na een boekenonderzoek de aanvankelijk verleende teruggaven gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag.

Hof Amsterdam heeft vastgesteld dat voor de werkzaamheden als bouwkundig adviseur geen sprake is van ondernemerschap vanwege het ontbreken van de vereiste zelfstandigheid. De aankoop in privé in het verleden van een boot, die in een reeks van jaren is opgeknapt en daarna verkocht, leidde evenmin tot ondernemerschap voor de omzetbelasting. De incidentele aan- en verkoop van een goed is op zichzelf bezien geen activiteit die leidt tot ondernemerschap. Het tijdsverloop tussen aan- en verkoop en het ontbreken van opbrengsten in de tussentijd wijzen niet op het bestaan van een economische activiteit, maar op het beheer van privévermogen of een hobbyproject. De omstandigheid dat de belanghebbende kosten heeft gemaakt en daarvoor facturen heeft ontvangen, leidt niet tot een ander oordeel. Het hof vond niet aannemelijk dat het om kosten ging, die alleen een ondernemer zou maken.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20231256, 21/00523 | 13-03-2023

Per 1 juli 2023 gaan de accijnstarieven van benzine, diesel en lpg omhoog. De accijnstarieven zijn per 1 april 2022 verlaagd vanwege de gestegen energieprijzen. De accijns op benzine gaat met circa 14 cent per liter omhoog. De accijns op diesel stijgt met 10 cent per liter.

De accijnstarieven zijn:

Brandstof accijnstarief per 1 juli 2023 accijnstarief per 1 april 2022
 Ongelode lichte olie (per 1.000 liter)  € 789,10  € 650,71
 Gasolie (per 1.000 liter)  € 516,25  € 417,46
 LPG (per 1.000 kilogram)  € 344,74  € 284,29
Bron: Belastingdienst | publicatie | 12-06-2023

Werkgevers en werknemers dragen gezamenlijk de verantwoordelijkheid voor de re-integratie van zieke werknemers in het arbeidsproces. Om het gesprek tussen de werknemer en de werkgever te bevorderen zijn werkgever en werknemer per 1 juli 2023 verplicht om hun visie op het re-integratietraject te geven. Werkgevers en werknemers moeten hun mening over de re-integratie-afspraken op meerdere momenten vastleggen. Dat gebeurt bij het opstellen en het bijstellen van het gezamenlijke plan van aanpak en bij de eerstejaarsevaluatie.

De verplichting om de visies op het re-integratietraject toe te voegen geldt alleen voor stukken die na 1 juli 2023 zijn opgesteld. De minister van SZW heeft de ministeriële regeling, waarin de verplichting is opgenomen, gepubliceerd in de Staatscourant.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2020-0000231089, Staatscourant 2023, Nr. 13931 | 16-05-2023

De rechtbank Noord-Holland heeft de arbeidsovereenkomst van een concerncontroller van een woningcorporatie ontbonden. De grond voor ontbinding is zodanig verwijtbaar handelen van de controller dat voortzetting van de arbeidsovereenkomst in redelijkheid niet van de werkgever kon worden verlangd. De controller heeft opzettelijk opgenomen vakantie-uren niet geregistreerd en deze vervolgens laten uitbetalen. De werknemer voerde aan dat hij recht op uitbetaling had, omdat hij veel overuren had gemaakt. De niet geregistreerde uren zouden slechts een bescheiden compensatie voor de gemaakte overuren vormen. De werkgever betwistte dat de controller structureel overuren heeft gemaakt. Overzichten van wanneer de controller overuren heeft gemaakt en wat hij in die uren heeft gedaan waren er niet. Voor de rechtbank stond niet vast dat de controller structureel overuren heeft gemaakt. De werkgever heeft geen toestemming verleend voor uitbreiding van het aantal uren of voor enige compensatie van gemaakte overuren. De toepasselijke cao bepaalt dat werknemers op het functieniveau van de controller geen recht hebben op een vergoeding voor overwerk.

Omdat de controller zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig verwijtbaar handelen, heeft hij geen recht op een transitievergoeding.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20234026, 10246367 AO22-140 | 18-04-2023

Het opnemen van een beding dat een werknemer na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd beperkt in zijn mogelijkheden om elders werkzaam te zijn is alleen toegestaan vanwege zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen. Deze zwaarwegende belangen moeten duidelijk zijn omschreven. Dat geldt ook voor de reden waarom deze tot een uitzondering op de hoofdregel dwingen.

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bevatte een concurrentie- en een wervingsbeding. Voor beide bedingen was een motivering opgenomen. Volgens de kantonrechter voldeed de schriftelijke motivering niet aan de daaraan gestelde strenge eisen. Het zwaarwegende bedrijfsbelang werd in algemene termen omschreven, zonder verdere toelichting. De beperkende bedingen waren onvoldoende specifiek en kenbaar toegesneden op de werknemer. De kantonrechter heeft het beroep van de werknemer op vernietiging van het concurrentie- en wervingsbeding toegewezen.

De arbeidsovereenkomst omvatte ook een geheimhoudingsbeding. De werknemer heeft dat beding volgens de werkgever geschonden. De werknemer heeft erkend dat hij zakelijke documenten naar zijn privémail heeft verstuurd. Volgens de werknemer was dat in verband met de lockdown om vanuit huis te kunnen werken. De documenten heeft hij echter geruime tijd voor de eerste lockdown verstuurd. Tijdens de zitting heeft de werknemer toegegeven dat hij die documenten nog in zijn bezit had. De werknemer heeft daarmee in strijd gehandeld met het geheimhoudingsbeding. De kantonrechter heeft het gevorderde gebod om geen verdere inbreuk te maken op het geheimhoudingsbeding toegewezen. Wel heeft hij de gevorderde boete en het maximum daarvan gematigd.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20236326, 10259186 \ RL EXPL 22-20527 | 22-05-2023

De minister van SZW heeft een voorstel om de Wet kinderopvang te wijzigen ter consultatie gelegd. Het wetsvoorstel bevat een aantal maatregelen ter verbetering van de gastouderopvang. De voorgestelde wijzigingen richten zich op drie onderwerpen:

  1. het gelijkstellen van verantwoorde gastouderopvang aan verantwoorde kinderopvang;
  2. het mogelijk maken om het aantal gastouderbureaus waar een gastouder bij aangesloten kan zijn te beperken; en
  3. het mogelijk maken van pedagogische begeleiding en coaching ter ondersteuning van gastouders.

Reageren op dit voorstel is mogelijk tot 10 juli 2023 op https://www.internetconsultatie.nl/voorstelvanwettotwijzigingwetkinderopvang/

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 06-06-2023

Als een arbeidsovereenkomst door de werkgever wordt beëindigd, heeft de werknemer in beginsel recht op een transitievergoeding. Deze vergoeding is bedoeld als compensatie voor het ontslag en om de overgang naar ander betaald werk te vergemakkelijken. Ook een werknemer, wiens arbeidsovereenkomst na twee jaar arbeidsongeschiktheid wordt beëindigd, heeft recht op een transitievergoeding. De werkgever heeft in dat geval onder voorwaarden recht op compensatie voor de door hem betaalde transitievergoeding. Eén van de voorwaarden voor het recht op compensatie is dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd na afloop van het opzegverbod van twee jaar.

De vraag in een procedure voor de rechtbank Noord-Holland was of aan deze voorwaarde is voldaan. Het UWV meende van niet en weigerde daarom om de werkgever compensatie te betalen. Werkgever en werknemer hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin staat dat dat de arbeidsovereenkomst eindigde per 2 februari 2020. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt volgens de rechtbank dat partijen de bedoeling hebben gehad om de arbeidsovereenkomst te beëindigen na afloop van het wettelijk opzegverbod wegens langdurige arbeidsongeschiktheid. In de overwegingen van de vaststellingsovereenkomst is onder meer opgenomen dat de werknemer sinds 5 februari 2018 onafgebroken arbeidsongeschikt is, dat hij wegens ziekte of gebreken niet meer in staat is de bedongen arbeid te verrichten en dat binnen 26 weken na 2 februari 2020 geen kans is op herstel of op duurzame inzetbaarheid. De rechtbank ziet geen enkele aanwijzing dat iets anders is bedoeld dan dat 3 februari 2020 de ingangsdatum van het ontslag was.

Naar het oordeel van de rechtbank is de arbeidsovereenkomst beëindigd na afloop van het opzegverbod. Het UWV heeft het verzoek om compensatie ten onrechte afgewezen.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20234846, HAA 21/1885 | 05-04-2023

Voor uit het buitenland aangeworven werknemers met een specifieke deskundigheid kan op verzoek de 30%-regeling worden toegepast. Deze regeling houdt in, dat 30% van de totale bruto beloning als onbelaste vergoeding voor extraterritoriale kosten kan worden gegeven. De regeling geldt niet voor werknemers die op het moment van het tot stand komen van de arbeidsovereenkomst al in Nederland wonen of, anders dan in het kader van een stage of opleiding, in Nederland werkzaam zijn. Als na de stage of de opleiding een aansluitend dienstverband ontstaat, verhindert dat de kwalificatie van ingekomen werknemer niet. De in Nederland te verrichten dienstbetrekking moet de eerste tewerkstelling in Nederland betreffen. In een arrest uit 2011 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het moment waarop de arbeidsovereenkomst is aangegaan bepalend is voor de kwalificatie als ingekomen werknemer.

De rechtbank Noord Holland constateerde in een procedure dat de werkneemster op wie de aanvraag voor de 30%-regeling van toepassing was, op het moment van het aangaan van de dienstbetrekking niet in Nederland woonde en geen duurzame persoonlijke band had met Nederland. De werkneemster was aan te merken als een ingekomen werkneemster.

Voorafgaand aan de indiensttreding had de werkneemster een bijbaan in Nederland. Deze dienstbetrekking voldeed niet aan de voorwaarden van de 30%-regeling omdat het salaris te laag was. De werkzaamheden kwalificeerden niet als opleiding of stage omdat de werkneemster haar opleiding eerder al had afgerond. De in de rechtspraak genoemde uitzondering op de eis dat het moet gaan om een eerste tewerkstelling deed zich hier niet voor. Dat betekent dat de 30%-regeling niet van toepassing is.

De Belastingdienst hanteert als beleid dat een bijbaan tijdens een opleiding niet in de weg staat aan toepassing van de 30%-regeling. Dat is ongeacht of die bijbaan in het kader van een stage of opleiding plaatsvindt. De rechtbank stelde vast dat de bijbaan is geaccepteerd door de werkneemster om te voorzien in haar levensonderhoud en ter overbrugging van de periode totdat de werkzaamheden voor haar eigenlijke werkgever zouden aanvangen. De rechtbank zag daarin geen aanleiding om toepassing van de 30%-regeling te weigeren. Er is te weinig onderscheid tussen de bijbaan in dit geval en een bijbaan tijdens de studie. De enkele omstandigheid dat de bijbaan is aangevangen nadat de opleiding is afgerond, is onvoldoende voor het gemaakte onderscheid.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20234875, HAA 22/1787 | 24-05-2023

In het zogenaamde Didamarrest uit 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een overheidslichaam een onroerende zaak niet onderhands mag verkopen zonder andere gegadigden de mogelijkheid te bieden om een bod uit te brengen. Als er meerdere gegadigden zijn of als redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn, zal het overheidslichaam criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de koper wordt geselecteerd.

De minister van LNV heeft Kamervragen beantwoord over de invloed van het Didam-arrest op pachtovereenkomsten van Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf.

Als gevolg van het Didam-arrest kunnen pachtcontracten niet steeds opnieuw onderhands aan dezelfde pachter worden aangeboden. Dit kan de positie van de zittende pachter verslechteren. Bij aflopende overeenkomsten dienen bestaande pachters in te schrijven voor verlenging als er meerdere gegadigden zijn om de grond te behouden. De verpachter kan kwaliteitseisen stellen die meespelen bij de beoordeling van de inschrijving. Dit leidt ertoe dat het hoogste bod niet doorslaggevend hoeft te zijn.

Het gebrek aan zekerheid over het gebruik van grond is geen stimulans om goed te zorgen voor de bodem. Om die reden wil de minister door wijziging van de pachtwetgeving langlopende pachtcontracten stimuleren. Kortlopende pachtcontracten zouden vooral moeten worden gebruikt als daar zwaarwegende redenen voor zijn. De minister wil met de wetsherziening bereiken dat verpachter en pachter meer duurzaamheidsafspraken maken.

De minister wijst erop dat de gevolgen van het arrest voor het Rijksvastgoedbedrijf beperkt zijn. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft 90% van de landbouwgrond uitgegeven in reguliere pacht of erfpacht. Deze contracten wijzigen niet door het Didam-arrest. Staatsbosbeheer en het Rijksvastgoedbedrijf gaan bij het uitgeven van grond in pacht niet alleen uit van economische doelstellingen, maar hanteren ook natuurdoelstellingen.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | publicatie | DGA-EIA / 27460909 | 05-06-2023

De minister van SZW heeft Kamervragen over een waardevast minimumloon beantwoord. Het bruto minimumloon is sinds het jaar 2000 iets meer gestegen dan de consumentenprijzen volgens de nationale consumentenprijsindex. De lopende evaluatie van de hoogte van het wettelijke minimumloon is naar verwachting in het najaar afgerond. In de kabinetsreactie op de evaluatie zal het kabinet zijn opvatting geven van een toereikend minimumloon. De minister wil graag dat het minimumloon welvaartsvast is. Het kabinet wil de bestaanszekerheid van lage- en middeninkomens niet alleen op peil houden maar ook versterken. Mede om die reden is het minimumloon per 1 januari 2023 met 10,15% verhoogd. Per 1 juli 2023 gaat het minimumloon met ruim 3% omhoog als gevolg van de reguliere indexatie.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000319857 | 06-06-2023

In de Algemene wet bestuursrecht is bepaald, dat de bestuursrechter op verzoek en onder voorwaarden een onherroepelijk geworden uitspraak kan herzien. Voor herziening is vereist dat zich voor de uitspraak feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die bij de verzoeker niet bekend waren en die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Door deze voorwaarden komt de bestuursrechter niet snel aan herziening van een uitspraak toe.

Hof Den Haag heeft een verzoek om herziening van een uitspraak ingewilligd, ondanks dat niet aan de voorwaarden was voldaan. De uitspraak heeft betrekking op de verzekerings- en premieplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen van een Rijnvarende in de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2011. Geruime tijd nadat het hof uitspraak heeft gedaan, heeft de SVB de Rijnvarende meegedeeld dat hij in die periode in Luxemburg verzekerd was voor de sociale zekerheid. Dat heeft tot gevolg dat de Rijnvarende in die periode niet langer verzekerd en ook niet premieplichtig is voor de Nederlandse volksverzekeringen. Luxemburg en Nederland hebben daarover een overeenkomst gesloten na de datum waarop het hof uitspraak heeft gedaan.

De reden dat het hof toch tot herziening is overgegaan is dat de SVB een verzoek tot het sluiten van een overeenkomst met een andere EU-lidstaat pas in behandeling neemt als de verzekerings- en de premieplicht onherroepelijk vaststaan. Daarom kon de Rijvarende pas na de uitspraak van het hof en het daaropvolgende arrest van de Hoge Raad de SVB vragen om een overlegprocedure met Luxemburg te starten.

Vogens jurisprudentie van de Hoge Raad moeten de Belastingdienst en de belastingrechter zich houden aan een besluit van de SVB over de verzekerings- en premieplicht, ook als dit besluit nog niet onherroepelijk vaststaat. Letterlijke toepassing van de herzieningsregeling van de Algemene wet bestuursrecht zou in dit geval tot gevolg hebben dat de belastingrechter zich niet kan houden aan een besluit van de SVB, omdat het niet mogelijk is om de uitspraak over de premieheffing te herzien. Omdat de overlegprocedure met een lidstaat pas kan starten nadat de rechtsgang betreffende de sociale verzekeringsplicht en de premieheffing volksverzekeringen is doorlopen, zal een verzoek om ambtshalve vermindering veelal niet binnen de termijn van vijf jaar na het einde van het belastingjaar kunnen worden gedaan.

Het hof heeft zijn eerdere uitspraak herzien voor zover deze betrekking heeft op de verzekerings- en premieplicht voor de volksverzekeringen over de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2011.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023803, BK-22/00518 BK-22/00519 | 01-05-2023

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen aangenomen. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel heeft de minister van Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen pensioenfondsen een jaar extra de tijd gegeven voor de overstap naar het nieuwe stelsel. Die overstap moet uiterlijk op 1 januari 2028 zijn afgerond. De wet treedt op 1 juli 2023 in werking.

De wet wijzigt de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enkele andere wetten in verband met de overgang naar een nieuw pensioenstelsel.

Het huidige pensioenstelsel gaat uit van een leeftijdsafhankelijke pensioenpremie. Het nieuwe stelsel kent een leeftijdsonafhankelijke pensioenpremie. Ongeacht de leeftijd geldt voor iedere werknemer een gelijk premiepercentage. De premie mag maximaal 30% van de pensioengrondslag bedragen. Werknemers moeten bij de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel ‘adequaat’ gecompenseerd worden. Als de pensioenregeling bij een pensioenfonds is ondergebracht kan het fondsvermogen worden gebruikt om de negatieve gevolgen van de overgang op te vangen. Is de pensioenregeling ondergebracht bij een premiepensioeninstelling (PPI) of een verzekeraar, dan moet de werkgever de negatieve gevolgen van de overgang voor de werknemers compenseren.

Het nabestaandenpensioen bij overlijden na de pensioendatum verandert niet door de nieuwe wet. Wat wel verandert is het nabestaandenpensioen bij overlijden voor de pensioendatum. Dat pensioen kan alleen op risicobasis worden verzekerd. Die verzekering geldt slechts zolang een werknemer deelnemer is aan de pensioenregeling. De uitkering bedraagt een percentage van het salaris of de pensioengrondslag.

Bij de behandeling van de Wet toekomst pensioenen heeft de Eerste Kamer zeven moties aangenomen. Het gaat om een motie over voortzetting en verruiming van de Regeling voor Vervroegde Uittreding, een motie over het dichten van een pensioenkloof, een motie om deelnemers aan een pensioenregeling te wijzen op de mogelijkheid om langer door te werken en een motie om pensioenen voor politici vorm te geven volgens de Wet toekomst pensioenen. Daarnaast zijn moties aangenomen over een regeling voor externe geschilbeslechting, over de dekking voor wezenpensioen en over de vrijwillige voortzetting van het partnerpensioen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 36.067 | 29-05-2023

De minister van SZW heeft Kamervragen beantwoord over uitsluiting van de vrijwillige arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV)voor zelfstandigen. De verzekering van zelfstandigen die op de gezondheidsverklaring hebben aangegeven dat zij bij een psycholoog in behandeling zijn of zijn geweest, wordt beperkt of geweigerd. Volgens het Verbond van Verzekeraars vragen verzekeraars bepaalde gegevens op om een inschatting te maken van het arbeidsongeschiktheidsrisico en een passende premie. Onderdeel daarvan is de medische geschiedenis van de zelfstandige. Er wordt gevraagd naar een groot aantal aandoeningen en ziekten. Bij vermelding van bepaalde klachten of een bezoek aan een zorgverlener worden vervolgvragen gesteld. De medisch adviseur van de verzekeraar beoordeelt de gezondheidsverklaring. Wanneer het risico hoger wordt ingeschat dan gemiddeld kan de zelfstandige te maken krijgen met een premieopslag en/of een medische uitsluiting. Als het risico te hoog wordt ingeschat, kan de verzekeringsaanvraag worden afgewezen.

Uit onderzoek van het Verbond van Verzekeraars blijkt dat van alle aanvragen van zelfstandigen ruim 15% geaccepteerd wordt met een beperkende voorwaarde. Minder dan 5% wordt afgewezen om medische redenen.

Het kabinet werkt aan een verplichte AOV voor zelfstandigen. Voor die publieke verzekering geldt een acceptatieplicht zonder beperking van de dekking en met een voor iedereen gelijk premiepercentage. In de huidige situatie kan de vrijwillige verzekering bij het UWV soelaas bieden voor startende zelfstandigen. Deze verzekering kent geen medische keuring en heeft een acceptatieplicht voor het UWV. Deze verzekering staat open voor zelfstandigen, die eerst een dienstverband of een uitkering hadden en uit dien hoofde verplicht verzekerd waren voor de ZW en de WIA. Zij kunnen hun verplichte verzekering voortzetten als zij zich binnen 13 weken na het einde van hun verplichte verzekering daarvoor aanmelden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000242971 | 04-06-2023

De minister van Financiën schrijft in een brief aan de Tweede Kamer dat wettelijk ingrijpen nodig is om te zorgen dat contant geld bruikbaar en beschikbaar blijft. Het betalingsverkeer is de afgelopen jaren steeds verder gedigitaliseerd. Banken hebben hun dienstverlening ten aanzien van contant geld beperkt. Contant geld is van groot belang voor een goede werking van het betalingsverkeer. Verder is contant geld de enige vorm van publiek geld.

Banken en consumentenorganisaties hebben afspraken over contant geld vastgelegd in het Convenant Contant Geld. Dit convenant loopt in principe tot 2027. In juli 2023 is er een evaluatiemoment, waarop partijen kunnen besluiten om het convenant al dan niet voort te zetten. Op de langere termijn zijn vrijwillige afspraken onvoldoende. De minister wil daarom een wettelijk kader opstellen om een goede infrastructuur voor contant geld te waarborgen. Dit kader verplicht banken om te zorgen voor een goede en betaalbare chartale dienstverlening. Nog dit jaar zal de minister een ontwerp wetsvoorstel ter consultatie publiceren.

Het ministerie heeft met De Nederlandsche Bank onderzoek gedaan naar de toekomstige inrichting van de chartale keten. Het onderzoeksrapport is aan de Tweede Kamer aangeboden. In het rapport zijn meerdere opties uitgewerkt.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000086274 | 30-05-2023

Een werkgever mag er niet snel vanuit gaan dat een werknemer ontslag neemt. Uit vaste rechtspraak volgt dat een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring, gericht op beëindiging van het dienstverband, vereist is. De werkgever moet zorgvuldig nagaan of de werknemer de aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst verbonden nadelige gevolgen werkelijk wenste.

Een werknemer verzocht de kantonrechter om vernietiging van de opzegging van de arbeidsovereenkomst c.q. van het hem gegeven ontslag. De werknemer had in emotionele toestand, nadat hij niet voor de eerste keer werd geconfronteerd met het feit dat de werkgever wegens liquiditeitsproblemen de salarissen niet (volledig) betaalde, gezegd dat de werkgever hem dan maar moest ontslaan. De werkgever reageerde daarop onmiddellijk met een acceptatie van de opzegging. De kantonrechter is van oordeel dat de werkgever uit het WhatsAppbericht van de werknemer niet heeft kunnen afleiden dat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst opzegde. De werkgever heeft niet voldaan aan de op hem rustende plicht om na te gaan of de werknemer de gestelde opzegging werkelijk wilde en de gevolgen daarvan overzag en begreep. De werknemer heeft de werkgever meerdere malen laten weten dat hij beschikbaar was voor werk.

De kantonrechter stelde vast dat aan het dienstverband geen einde is gekomen. De vordering van de werknemer om de werkgever te verplichten hem toe te laten tot het werk is toegewezen. De kantonrechter heeft het verzoek om betaling van loon slechts gedeeltelijk toegewezen. Volgens de kantonrechter heeft de werknemer zich aanvankelijk niet beschikbaar gehouden voor werk. Over die periode hoeft de werkgever het loon niet te betalen. Dat geldt ook voor de periode waarin de werknemer loon van een andere werkgever heeft ontvangen.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20233343, 10313254 AZ VERZ 23-7 (E) | 09-05-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft het Besluit terugbetaling looninkomsten gewijzigd. Dit besluit bevat het beleid voor ten onrechte ontvangen looninkomsten en voor in eerste instantie terecht ontvangen looninkomsten, die later op grond van een afdwingbare verplichting terugbetaald moeten worden. In het besluit keurt de staatssecretaris goed dat ten onrechte ontvangen looninkomsten onder voorwaarden geacht worden niet te zijn genoten. De voorwaarden zijn:

  1. de belastingplichtige heeft de looninkomsten niet te kwader trouw verkregen;
  2. de belastingplichtige toont aan dat hij de looninkomsten heeft terugbetaald; en
  3. hij past ter zake van deze terugbetaling geen aftrek op zijn loon of inkomen toe. Mocht de terugbetaling wel in aftrek zijn gebracht, dan verklaart de belastingplichtige zich akkoord met het terugnemen van de aftrek.

In bijzondere situaties kan het voorkomen dat de ten onrechte ontvangen looninkomsten gedeeltelijk worden teruggevorderd. In dat geval kan het voorafgaande worden toegepast op het deel dat wordt teruggevorderd.

Verder keurt de staatssecretaris onder voorwaarden goed dat een terugbetaling van loon, dat in eerste instantie terecht is ontvangen en met terugwerkende kracht is vervangen door andere looninkomsten, als negatief loon in aanmerking kan worden genomen.

Voor deze goedkeuring gelden vier voorwaarden:

  1. De belastingplichtige heeft de looninkomsten niet te kwader trouw verkregen.
  2. De belastingplichtige toont aan dat hij de looninkomsten heeft terugbetaald.
  3. De terugbetaling vindt plaats binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar waarin de belastingplichtige vervangende looninkomsten heeft genoten, of hij heeft er binnen drie maanden na afloop van het kalenderjaar, waarin de vervangende looninkomsten zijn genoten, blijk van gegeven dat hij de looninkomsten niet wil behouden en heeft deze in dat kalenderjaar op een later moment feitelijk terugbetaald.
  4. Als de terugbetaling in een ander kalenderjaar als negatief loon in aanmerking is genomen, verklaart de belastingplichtige zich akkoord met het terugnemen van deze aftrek.

Dit besluit is op 8 juni 2023 in werking getreden.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2023-123248, Staatscourant 2023, Nr. 15772 | 06-06-2023

Gastouderopvang is een kleinschalige vorm van kinderopvang, die vaak meer flexibiliteit biedt aan ouders dan de opvang in een kinderdagverblijf. Hoewel een grote groep gastouders hoogwaardige opvang biedt, is bij 20% van de gastouders sprake van lage pedagogische kwaliteit. Dat betekent dat kinderen in beperkte mate worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. De minister van SZW gaat daarom kwaliteitseisen stellen aan gastouders. Zo komen er verplichtingen voor gastouders om een pedagogisch werkplan op te stellen, om permanent te werken aan de ontwikkeling en om een achterwacht in te stellen. Om de kosten daarvan te dekken wordt de maximum uurprijs voor gastouderopvang in 2025 met € 0,21 verhoogd.

De Wet kinderopvang wordt in verband hiermee aangepast. Na internetconsultatie zal vermoedelijk begin 2024 een wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het is de bedoeling dat de wijzigingen per 2025 ingaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 04-06-2023

Voor de erfbelasting zijn twee ongehuwde personen elkaars partner als zij in de zes maanden voorafgaand aan het overlijden van een van hen meerderjarig zijn, staan ingeschreven op hetzelfde adres en een notarieel samenlevingscontract en wederzijdse zorgplicht hebben. Deze personen mogen geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn en niet met een ander aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoen.

In een besluit van de staatssecretaris van Financiën is goedgekeurd dat onder voorwaarden bij een erfrechtelijke verkrijging door een voormalige ongehuwde partner de verschuldigde erfbelasting wordt berekend naar het partnertarief. Daartoe moet bij het beëindigen van de gezamenlijke huishouding aan de voorwaarden voor ongehuwde partners zijn voldaan. Deze tegemoetkoming geldt voor zover de erfrechtelijke verkrijging verband houdt met afspraken die zijn gemaakt in het kader van de beëindiging van de gezamenlijke huishouding.

In een procedure over een aanslag erfbelasting claimde een erfgenaam toepassing van het partnertarief. De erfgenaam voerde aan dat de samenleving met de erflater tijdens diens leven niet was beëindigd. De rechtbank Noord Holland onderzocht of aan de voorwaarden voor partnerschap is voldaan. In de drie jaar voor zijn overlijden stonden de erflater en de erfgenaam op verschillende adressen ingeschreven. Daardoor is aan de in de Successiewet opgenomen voorwaarden voor partnerschap niet voldaan.

Vervolgens stelde de rechtbank vast dat erflater en erfgenaam wel afspraken hebben gemaakt bij het beëindigen van de samenleving, maar dat die niet hebben geleid tot de erfrechtelijke verkrijging. Die verkrijging vloeide voort uit het testament van de erflater. Een testament is een eenzijdige handeling die niet is aan te merken als een afspraak. Het tussen partijen geldende samenlevingscontract bevatte geen bepalingen met betrekking tot het beëindigen van de samenleving. De rechtbank vond niet aannemelijk gemaakt dat erflater en erfgenaam afspraken hebben gemaakt als bedoeld in het besluit. Het lagere partnertarief is niet van toepassing op de erfrechtelijke verkrijging.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20234667, HAA 21/557 | 20-04-2023

De ministerraad heeft ingestemd met een voorstel van de minister van SZW om de vergoeding voor de kosten van kinderopvang in 2024 aan te passen. De maximumuurprijzen worden met 6,01% verhoogd. Voor dagopvang stijgt de maximumuurprijs naar € 9,65. Voor buitenschoolse opvang bedraagt de maximumuurprijs in 2024 € 8,30 en voor gastouderopvang € 7,24. Het voorstel wordt  voorgelegd aan de Eerste en Tweede Kamer.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 01-06-2023

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat zij het concurrentiebeding wil moderniseren. Naar verwachting zal zij eind 2023 een wetsvoorstel van deze strekking aanbieden voor internetconsultatie. Het wetsvoorstel zal de volgende wijzigingen omvatten:

  • een beperking in tijd van het concurrentiebeding;
  • het verplicht opnemen van een geografische beperking van het concurrentiebeding, met onderbouwing van het bereik;
  • ook bij arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd moet de werkgever aangeven wat het zwaarwichtige bedrijfsbelang is om een concurrentiebeding op te mogen leggen;
  • bij een beroep op het concurrentiebeding moet de werkgever in beginsel een vergoeding betalen. Deze zal een percentage van het laatst verdiende salaris bedragen.

De in een eerdere brief aan de Kamer genoemde mogelijkheid dat een concurrentiebeding komt te vervallen bij faillissement van de werkgever wordt niet opgenomen in het wetsvoorstel. Bij die mogelijkheid is onvoldoende rekening gehouden met de belangen van een koper van de onderneming.

Ook twee andere eerder genoemde opties worden niet opgenomen in het wetsvoorstel. Het betreft ten eerste de optie dat het concurrentiebeding alleen kan worden ingeroepen bij ontslag op initiatief van de werknemer. De tweede optie die niet wordt opgenomen is dat het concurrentiebeding vervalt bij ontslag in de proeftijd. Deze opties beschermen de belangen van werkgevers volgens de minister onvoldoende.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000311315 | 01-06-2023

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Wet minimumbelasting 2024 ingediend. Het wetsvoorstel beoogt een wereldwijd minimumniveau van belastingheffing te waarborgen. Dit minimumniveau geldt zowel voor multinationale als voor binnenlandse groepen. Doel van het wetsvoorstel is het beperken van belastingconcurrentie en -ontwijking. Multinationale groepen met een omzet van € 750 miljoen of meer dienen ten minste effectief 15% belasting over hun winst te betalen. Het wetsvoorstel voorziet in een bijheffing als in een staat te weinig winstbelasting is betaald. De inhoud van het wetsvoorstel vloeit voort uit een EU-richtlijn, die is gebaseerd op modelteksten van de OESO. De EU-richtlijn dient op 31 december 2023 in wetgeving te zijn omgezet.

De lidstaten mogen zelf bepalen in welke belastingwet de richtlijnbepalingen worden geïmplementeerd. Het kabinet kiest ervoor om dit in een afzonderlijke heffingswet te doen omdat de bijheffing een andere grondslag heeft dan de vennootschapsbelasting. De bijheffing wordt geheven door voldoening op aangifte. In het pakket Belastingplan 2024 wordt geregeld dat het wetsvoorstel ook op de BES-eilanden zal gelden.

De EU-richtlijn verplicht de lidstaten om twee verschillende maatregelen te implementeren. Het gaat om de inkomensinclusiemaatregel en de onderbelastewinstmaatregel. Door de eerste maatregel wordt de overwinst van een laagbelaste groepsentiteit belast op het niveau van de uiteindelijke moederentiteit. Deze maatregel treft ook de laagbelaste moederentiteit zelf en haar in diezelfde staat gevestigde dochters. Voor zover geen inkomensinclusiemaatregel wordt toegepast door de staat waar de moeder is gevestigd, wordt de (resterende) bijheffing verzekerd door toepassing van de onderbelastewinstmaatregel.

Nederland maakt gebruik van de in de EU-richtlijn geboden mogelijkheid om een kwalificerende binnenlandse bijheffing in te voeren. Deze bijheffing maakt het mogelijk om over de overwinst van hier gevestigde laagbelaste dochtermaatschappijen van een multinational bij te heffen als de moederentiteit elders is gevestigd.

Als het effectieve belastingtarief lager is dan het minimumbelastingtarief, wordt het verschil bijgeheven door toepassing van de kwalificerende binnenlandse bijheffing, de inkomen-inclusiemaatregel, of de onderbelastewinstmaatregel. De wijze waarop deze minimumbelasting wordt geheven, is afhankelijk van de maatregel op grond waarvan wordt geheven. De berekening van de bijheffing geschiedt per staat in vijf stappen.

Stap 1: Het effectieve belastingtarief wordt berekend door de gecorrigeerde betrokken belastingen te delen door het netto kwalificerende inkomen.

Stap 2: Het bijheffingspercentage is gelijk aan het minimumbelastingtarief verminderd met het effectieve belastingtarief.

Stap 3: De overwinst is het netto kwalificerende inkomen verminderd met het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid.

Stap 4: De berekening van de bijheffing geschiedt door de overwinst te vermenigvuldigen met het bijheffingspercentage.

Stap 5: De bijheffing wordt toegerekend aan iedere groepsentiteit, die is gevestigd in een laagbelastende staat. Dat gebeurt door het kwalificerende inkomen van een groepsentiteit te delen door het totale kwalificerende inkomen van alle groepsentiteiten in die staat. Er wordt geen bijheffing toegerekend aan groepsentiteiten met een kwalificerend verlies.

De eerste vier stappen vinden plaats per staat voor alle groepsentiteiten gezamenlijk.

Het wetsvoorstel is niet van toepassing op overheidsentiteiten, internationale organisaties, non-profit organisaties, pensioenfondsen en een (vastgoed)beleggingsfonds dat een uiteindelijke moederentiteit is.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 30-05-2023

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met een duur van twee jaar bevatte de bepaling dat het dienstverband na afloop bij goed functioneren voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet. In plaats daarvan bood de werkgever een nieuw contract aan voor de duur van één jaar. Er volgde een procedure over de vraag of de werknemer al dan niet recht had op een dienstverband voor onbepaalde tijd. De werknemer meende dat aan de voorwaarden van goed functioneren was voldaan. Hof Den Haag oordeelde dat de werkgever voldoende twijfel aan het goede functioneren had om niet over te gaan tot het aanbieden van een contract voor onbepaalde tijd. Het stond de werkgever vrij om de werknemer vanwege die twijfel een nieuw contract voor bepaalde tijd aan te bieden.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023753, 200.306.592/01 | 15-05-2023

Naar alle waarschijnlijkheid wordt deze zomer het wetsvoorstel Werken met en als zelfstandige(n) ter consultatie gepubliceerd op het internet. Dat blijkt uit de beantwoording van vragen van de Tweede Kamer over de brief inzake dit onderwerp van de minister van SZW en de staatssecretaris van Financiën van december 2022.

Het wetsvoorstel moet de mogelijkheden voor handhaving op schijnzelfstandigheid en de rechtspositie van zzp’ers verbeteren. Het kabinet heeft het streven om het huidige handhavingsmoratorium uiterlijk per 1 januari 2025 volledig op te heffen. Het wetsvoorstel introduceert een rechtsvermoeden voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst op basis van het  uurtarief waarvoor iemand werkzaam is. Het rechtsvermoeden is weerlegbaar door aan te tonen dat geen sprake is van arbeid, loon en werken in dienst van.

De bewindslieden wijzen erop dat ook binnen de arbeidsovereenkomst de ruimte bestaat om bijvoorbeeld meer flexibiliteit te bieden rondom werktijden en -plaats of meer ruimte voor autonomie in het werk. De noodzaak om via goed en modern werkgeverschap duurzame arbeidsrelaties te bevorderen wordt met name gevoeld in sectoren, die publiek gefinancierd worden, zoals de zorg, het onderwijs en de kinderopvang. In die sectoren is een groot aantal (schijn)zelfstandigen werkzaam. Het kabinet zet voor deze sectoren het werkprogramma Personeel niet in loondienst (PNIL) op. Dit werkprogramma moet zorgen voor een aanvullende aanpak met generieke en sectorspecifieke maatregelen. De bewindslieden zullen de Kamer nog voor de zomer informeren over de voortgang van het werkprogramma.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000223444 | 30-05-2023

Een arbeidsovereenkomst kan op verzoek van een werkgever worden ontbonden als daar een redelijke grond voor is. In het Burgerlijk Wetboek is bepaald wat de redelijke gronden zijn. Voor ontbinding is vereist dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Er geldt een verbod om de arbeidsovereenkomst op te zeggen tijdens arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Dat opzegverbod vervalt zodra de arbeidsongeschiktheid ten minste twee jaar heeft geduurd.

Een werkgever diende bij de kantonrechter een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een arbeidsongeschikte werknemer in. Volgens de werkgever was de arbeidsovereenkomst inhoudsloos geworden. De werknemer was meer dan een jaar onbereikbaar voor de werkgever en de bedrijfsarts. De werknemer voldeed niet aan zijn re-integratieverplichtingen. Het opleggen van een loonstop heeft daar geen verandering in gebracht. Volgens de kantonrechter kan onder deze omstandigheden in redelijkheid van de werkgever niet worden gevraagd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn is niet aan de orde omdat hij van de radar is verdwenen.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per de datum waarop deze bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20232886, 10310988 AO VERZ 23-12 | 02-04-2023

 

Bij STYB Bedrijfsondersteuning kun je (onderdelen van) je administratie uitbesteden. Dit geeft inzicht en overzicht en dat geeft rust om datgene te doen wat je leuk vindt! Op 8 juli 2023 zijn wij als team niet bezig met de dagelijkse administratie van onze klanten, met een loonstrook, een jaarrekening of een belastingaangifte. Nee, we gaan ontspannen en werken aan onze 'vitaliteit'. En dat vinden wij leuk!

STYB doet op 8 juli mee aan de 'Obstacle Mud run' in Vriezenveen. Of ook wel genoemd: 'Tot de nek in de drek'!

Om 14.30 uur starten wij bij het onderdeel: 'Schoap'n driev'n', de bedrijvenloop van de Mudrun.

We hebben er zin in!

Meer informatie: totdenekindedrek

 

Bron: Mon, 05 Jun 2023 10:13:06 +0100

Onze topper Danique van Loonium is ook een topper bij het rallyrijden.

Doordeweeks zorgt zij dat de medewerkers van onze klanten netjes een loonstrook en het juiste salaris ontvangen. In haar vrije tijd is zij bijrijder in haar rallyteam. 

Begin juni deed zij mee aan de ELE-rally in de omgeving Eindhoven en hebben ze een mooie 3e prijs behaald in hun klasse!

Goed gedaan Danique!

 

 

 

Bron: Mon, 05 Jun 2023 09:57:43 +0100

Een particulier, die in een andere lidstaat van de EU een nieuwe auto koopt, verricht in zijn woonland voor de omzetbelasting een intracommunautaire verwerving. Een auto is nieuw als deze binnen zes maanden na de eerste ingebruikname aan hem wordt geleverd of als de auto maximaal 6.000 kilometer heeft afgelegd. Er is sprake van een levering voor de omzetbelasting als de feitelijke beschikkingsmacht van de auto is overgegaan.

De rechtbank Zeeland-West-Brabant diende te beoordelen of terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting is opgelegd aan een particulier wegens een intracommunautaire verwerving. Volgens de rechtbank heeft de belanghebbende de feitelijke beschikkingsmacht over de auto direct verkregen. De auto is weliswaar geleverd aan een Duitse ondernemer, maar direct verhuurd aan de belanghebbende. Deze had ook een recht van koop. De contracten zijn zo opgesteld dat de belanghebbende na zes maanden de auto kocht en dat het volledige risico bij hem lag. De belanghebbende heeft het aankoopbedrag aan de Duitse ondernemer geleend. Volgens de rechtbank heeft de belanghebbende de macht verkregen om als eigenaar over de auto te beschikken.

De rechtbank heeft vervolgens beoordeeld of een verwerving van een nieuwe auto heeft plaatsgevonden in Nederland. Gelet op de woonplaats en de nationaliteit van de belanghebbende en het gebruik en het onderhoud van de auto in Nederland, is het volgens de rechtbank van meet af aan de bedoeling geweest om het duurzame eindgebruik plaats te laten vinden in Nederland. Dat brengt mee dat de auto intracommunautair is verworven door de belanghebbende in Nederland. De inspecteur heeft de naheffingsaanslag omzetbelasting terecht aan de belanghebbende opgelegd.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20232764, BRE 19/2426 | 23-04-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over het belasten van de eigen woning in box 3 beantwoord. De vragen zijn gesteld naar aanleiding van een analyse van de woningmarkt door De Nederlandsche Bank en een rapport van het Internationaal Monetair Fonds over de belastingheffing van vermogen in Nederland.

De staatssecretaris is niet van plan om de eigen woning naar box 3 te verplaatsen. De aangekondigde hervorming van box 3 naar een stelsel van heffing over werkelijk rendement is zeer complex. De wijze waarop andere onroerende zaken dan de eigen woning in dat stelsel zouden moeten worden belast is nog onduidelijk. De staatssecretaris vindt het beleidsmatig niet logisch om de eigen woning nu naar box 3 over te brengen. Daar komt bij dat de staatssecretaris werkt aan een visie op de eigenwoningregeling. Naar verwachting kan die in 2024 gepresenteerd worden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000119436 | 23-05-2023

Op dit moment kent de Nederlandse wetgeving nog geen uniform wettelijk minimumuurloon. Het minimumuurloon is een afgeleide van het wettelijk minimumloon, dat per maand wordt vastgesteld. Het uurloon is afhankelijk van het aantal uren dat in een sector wordt gewerkt. Daar komt verandering in door de Wet invoering minimumuurloon. Deze wet is in het Staatsblad geplaatst. De wet wijzigt onder meer de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enkele wetten op het gebied van de sociale verzekeringen.

De wet treedt in werking op een bij Koninklijk Besluit te bepalen tijdstip, vermoedelijk per 1 januari 2024.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2023, 168 | 22-05-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft toegelicht waarom hij geen beroep in cassatie instelt tegen uitspraken van Hof Amsterdam over het correctiebeleid van de Belastingdienst. Dat beleid houdt in dat geen correctie wordt aangebracht als het daarmee gemoeide belastingbedrag minder dan € 225 beloopt. Volgens het hof brengt een redelijke uitleg van het correctiebeleid mee dat dit ook geldt als de inkomenscorrectie meer dan € 500 bedraagt. De staatssecretaris vindt de uitleg van het hof niet onbegrijpelijk en in lijn met een arrest van de Hoge Raad over de grenzen bij navordering. In dat arrest ging het om een inkomenscorrectie van meer dan € 1.000 en een te betalen belastingbedrag van minder dan € 450. De Hoge Raad oordeelde dat in het kader van het correctiebeleid dan geen navorderingsaanslag mag worden opgelegd, behoudens bij kwade trouw of repeterende onjuistheden. De staatssecretaris verwacht dat de Hoge Raad de uitleg van Hof Amsterdam over het correctiebeleid bij het opleggen van een reguliere aanslag zal volgen.

De staatssecretaris zal op korte termijn meer duidelijkheid verschaffen over het correctiebeleid.

Bron: Ministerie van Financiën | jurisprudentie | nr. 2023-0000117174 | 15-05-2023

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Wet aanvullende regelingen hersteloperatie toeslagen in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging bij dit wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd. De nota van wijziging bevat een aantal inhoudelijke wijzigingen en een aantal redactionele aanpassingen.

In het wetsvoorstel is voorgesteld om ex-partners van een gedupeerde aanvrager van kinderopvangtoeslag een forfaitaire compensatie van € 10.000 te geven. Het is mogelijk dat iemand in relatie tot meerdere aanvragers van kinderopvangtoeslag kwalificeert als ex-partner. Door een aanpassing in de regeling moet worden voorkomen dat iemand meerdere keren de compensatie van € 10.000 kan ontvangen.

Op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen komt ook de partner van een aanvrager van kinderopvangtoeslag in aanmerking voor kwijtschelding van bepaalde toeslagschulden en daarmee samenhangende bedragen. In de formulering van de peildatum is geen rekening gehouden met de situatie waarin sprake is van een tweede aanvrager die een partner of ex-partner heeft en een bedrag ontvangt van € 10.000 omdat diegene geen partner meer is van de eerste aanvrager op het moment van toekenning van het forfaitaire bedrag van € 30.000 aan de eerste aanvrager. Voorgesteld wordt deze omissie te herstellen.

In de nota van wijziging wordt een grondslag voorgesteld voor gegevensuitwisseling tussen de Belastingdienst/Toeslagen en de inspecteur of de ontvanger.

In de aanbiedingsbrief bij het wetsvoorstel is aangegeven dat de beslistermijnen kritisch worden bezien. Dit naar aanleiding van het advies van de Raad van State en een uitspraak van de rechtbank Midden Nederland. Het onderzoek naar haalbare beslistermijnen op aanvragen en bezwaarschriften is nog niet afgerond. Eventuele aanpassingen in beslistermijnen zullen in een aanvullend wetsvoorstel worden opgenomen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2023-0000122281 | 23-05-2023

De minister van SZW heeft Kamervragen beantwoord over de verhouding tussen winsten van bedrijven en de lonen. Het vaststellen van lonen is in eerste instantie een zaak van werkgevers en werknemers. De winsten van bedrijven zijn het afgelopen jaar sterk gestegen. Het kabinet roept werkgevers op om de lonen te laten stijgen als daar ruimte voor is. Volgens het kabinet is die ruimte er en wordt die ook benut, aangezien de lonen momenteel fors stijgen. Het Centraal Planbureau verwacht dat de lonen de komende jaren harder zullen stijgen dan de consumentenprijzen. De president van De Nederlandsche Bank verwacht dat de winstmarges van bedrijven zullen dalen.

Volgens de minister was de economie in 2022 oververhit. De vraag naar goederen en diensten was groter dan het aanbod. Dat heeft een prijsopdrijvend effect. Hogere prijzen leiden tot een afname in koopkracht van huishoudens, maar remmen ook de vraag naar goederen en diensten. De minister geeft aan dat er meerdere verklaringen mogelijk zijn voor het ontstaan van of bijdragen aan inflatie dan het streven naar hogere winsten. Het kan zijn dat de markt niet goed functioneert. Een andere mogelijkheid is dat bedrijven prijzen verhogen vooruitlopend op toekomstige kosten of uit onzekerheid over de toekomst. De minister verwacht dat over enige tijd duidelijk zal worden in hoeverre winstgedreven inflatie een blijvend of een tijdelijk fenomeen is. In augustus kijkt het kabinet naar het lastenbeeld en de koopkracht en zal waar nodig maatregelen nemen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000298586 | 22-05-2023

Ondernemers, die gebruikte goederen verkopen, kunnen de margeregeling voor de omzetbelasting toepassen. Voorwaarde is dat de goederen worden ingekocht van een niet-belastingplichtige voor de omzetbelasting of onder toepassing van de margeregeling door de leverancier. De omzetbelasting wordt bij toepassing van de margeregeling berekend over het verschil tussen de verkoop- en de aankoopprijs. Gebruikte goederen zijn roerende zaken, die opnieuw kunnen worden gebruikt, eventueel na herstelling.

Volgens het Hof van Justitie EU zijn sloopauto’s, die worden verkocht voor onderdelen terwijl de onderdelen nog niet zijn gedemonteerd, gebruikte goederen. Dat betekent dat de margeregeling daarop kan worden toegepast. Voorwaarde is dat de wrakken onderdelen bevatten die kunnen worden hergebruikt. Deze onderdelen moeten hun originele functionaliteit hebben behouden. Volgens het Hof van Justitie EU is verder vereist dat de voertuigen niet zijn verkocht om te worden vernietigd of om tot een ander voorwerp te worden omgevormd. In dat geval zou een eind zijn gekomen aan de economische cyclus van de voertuigen.

In een eerder arrest heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat voor toepassing van de margeregeling niet nodig is dat het gekochte en het verkochte goed identiek zijn. Dat arrest betrof de verkoop van onderdelen uit een sloopauto.

De Belgische Belastingdienst had toepassing van de margeregeling geweigerd, omdat de autowrakken niet te herstellen waren en daarom niet als gebruikte goederen konden worden aangemerkt.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLIEUC2023415, C 365/22 | 16-05-2023

Voor uit het buitenland aangeworven werknemers is onder voorwaarden de 30%-regeling van toepassing. Deze regeling houdt in dat 30% van de totale bruto beloning van de werknemer als onbelaste vergoeding kan worden betaald. Een verzoek om toepassing van de 30%-regeling moet worden gedaan aan de inspecteur. Deze beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.

Als het verzoek is gedaan binnen vier maanden na aanvang van de tewerkstelling in Nederland, werkt de beschikking terug tot en met de aanvang van de tewerkstelling. Wordt het verzoek later gedaan, dan is de beschikking van toepassing met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het verzoek is gedaan. Bepalend is de dag waarop het verzoek is ontvangen door de Belastingdienst.

Een werknemer die op 1 december 2019 in dienst is getreden, verzond zijn verzoek om toepassing van de 30%-regeling op 31 maart 2020. De Belastingdienst heeft het verzoek op 7 april 2020 ontvangen. De aanvraag is meer dan vier maanden na de datum van indiensttreding gedaan. De inspecteur heeft de beschikking 30%-regeling met ingangsdatum 1 mei 2020 afgegeven. Naar het oordeel van Hof Den Haag is dat correct. Het hof wijst erop dat op het formulier, dat voor de aanvraag van de 30%-regeling moet worden gebruikt, vermeld is dat de Belastingdienst het verzoek binnen vier maanden na de eerste werkdag ontvangen moet hebben voor terugwerkende kracht.

Het hof oordeelt voorts dat de bepaling uit de Algemene wet bestuursrecht, dat een stuk tijdig is als het binnen een week na het verstrijken van de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen, geldt voor bezwaar en beroep en niet voor het aanvragen van beschikkingen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023624, BK-22/00778 | 20-03-2023

Op 5 april 2022 heeft de Raad van de Europese Unie de BTW-tarievenrichtlijn vastgesteld. De BTW-tarievenrichtlijn wijzigt de BTW-richtlijn 2006.  De BTW-tarievenrichtlijn verplicht de lidstaten om twee onderdelen in de nationale wet in te voeren. Het betreft wijzigingen in de aanvullende margeregeling en wijzigingen in de bepalingen over de plaats van bepaalde diensten die virtueel aan een afnemer worden verricht. De wijzigingen moeten uiterlijk 31 december 2024 zijn ingevoerd, zodat deze met ingang van 1 januari 2025 van toepassing zijn. De staatssecretaris van Financiën heeft het daartoe strekkende wetsvoorstel ingediend bij de Tweede Kamer.

Aanpassing van de aanvullende margeregeling

De margeregeling is een bijzondere regeling voor gebruikte goederen, antiek, kunst- en verzamelvoorwerpen. De regeling kan worden toegepast op goederen die zijn ingekocht van niet-aftrekgerechtigden, zoals particulieren. Bij toepassing van de margeregeling is de verkoper btw verschuldigd over het verschil tussen de verkoop- en de aankoopprijs. Deze regeling wijzigt niet.

De aanvullende margeregeling geldt als de verkoper antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief krijgt geleverd of dergelijke voorwerpen invoert. De aanvullende margeregeling is op verzoek van toepassing. De verkoper kan de op de aankoop drukkende btw niet in aftrek brengen. In de huidige vorm stimuleert de aanvullende margeregeling inkoop in een lidstaat met een laag verlaagd tarief. Het wetsvoorstel verhindert toepassing van de aanvullende margeregeling bij de inkoop, intracommunautaire verwerving of invoer van antiek, kunst- of verzamelvoorwerpen tegen het verlaagde tarief.

Plaats van dienst voor bepaalde virtuele activiteiten en virtuele toegang tot evenementen

Een dienstverrichting is belast in Nederland als de plaats van dienst Nederland is. Voor de vaststelling van de plaats van dienst gelden twee hoofdregels. De eerste hoofdregel geldt voor dienstverrichtingen aan ondernemers. De tweede voor dienstverrichtingen aan anderen dan ondernemers. Op deze hoofdregels bestaan uitzonderingen. Een van die uitzonderingen betreft diensten van culturele, artistieke, sportieve, wetenschappelijke, educatieve of vermakelijke aard. Deze diensten zijn belast op de plaats waar de evenementen of activiteiten daadwerkelijk plaatsvinden. Deze uitzondering geldt ongeacht of de afnemer de evenementen of activiteiten fysiek of virtueel bijwoont. De BTW-tarievenrichtlijn wijzigt de plaats van deze diensten, voor zover deze virtueel worden afgenomen naar de plaats waar de afnemer woont of is gevestigd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2023-0000111518 | 14-05-2023

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft een beschikking van de kantonrechter, waarbij een arbeidsovereenkomst is ontbonden, vernietigd en de arbeidsovereenkomst hersteld. Volgens het hof ontbreekt een voldragen grond voor ontbinding. De kantonrechter heeft de ontbinding uitgesproken op grond van een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens in de rechtspraak geformuleerde criteria dient het te gaan om een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Die mate van verstoring heeft zich volgens het hof niet voorgedaan.

De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst van een werknemer van een stichting, die zich inzet voor de leefbaarheid binnen een gemeente. De stichting is afhankelijk van gemeentelijke subsidie. De werknemer was betrokken bij een project met de gemeente. Van de zijde van de gemeente was de partner van de werknemer betrokken bij het project. Voorafgaand aan het  project is aan het gemeentelijke integriteitsbeleid getoetst of er bezwaren waren om twee partners gezamenlijk in te zetten. Die bezwaren waren er niet. Andere medewerkers van de stichting konden zich niet verenigen met het door de gemeente en de stichting gevoerde beleid en meenden dat de opstelling van de werknemer van de stichting werd veroorzaakt door zijn relatie met de medewerker van de gemeente. De leidinggevende verweet de werknemer een gebrek aan professionaliteit en constateerde een gebrek aan draagvlak bij diens collega’s.

Volgens het hof heeft de stichting te snel aangestuurd op ontbinding van de arbeidsovereenkomst. De leidinggevende had de medewerkers moeten uitleggen dat de werknemer het geldende beleid, waaraan de stichting zich had gecommitteerd, uitdroeg en dat de relatie tussen de partners losstond van de wijze waarop de werknemer zijn werk uitvoerde. Door geen duidelijkheid te geven is een voedingsbodem voor wantrouwen ontstaan. Desnoods had de stichting ervoor kunnen kiezen om de werknemer op een ander project te plaatsen. Die projecten en andere functies waren er, zo is op de zitting gebleken. Waarom daar niet voor is gekozen kon de stichting niet uitleggen.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20234128, 200.320.290 | 14-05-2023

Bij de registratie van een uit het buitenland afkomstig motorvoertuig in Nederland is bpm verschuldigd. Uitgangspunt is het bedrag aan bpm dat voor een nieuw voertuig verschuldigd is, verminderd met een bedrag wegens waardevermindering.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft bij het vaststellen van de handelsinkoopwaarde van een personenauto met schade een waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlands instructieboekje toegestaan. Het ging om een bedrag van € 61. De inspecteur had aangevoerd dat de waardevermindering wegens het ontbreken van een Nederlandstalig instructieboekje is verdisconteerd in de handelsinkoopwaarde volgens de koerslijst, die bij de taxatie als uitgangspunt is gebruikt.

In cassatie voerde de staatssecretaris aan dat, wanneer ervoor wordt gekozen om de handelsinkoopwaarde te baseren op een koerslijst, de afschrijving waarmee in die koerslijst rekening is gehouden niet kan worden aangepast.

Volgens de Hoge Raad houdt de taxatiemethode in, dat het aan een onafhankelijke, erkende taxateur is om de handelsinkoopwaarde van het motorrijtuig te schatten. Bij toepassing van de taxatiemethode kan de taxateur als referentie gebruik maken van de handelsinkoopwaarde van een vergelijkbaar motorrijtuig volgens een in de handel algemeen toegepaste koerslijst. In dat geval is de in de koerslijst opgenomen handelsinkoopwaarde slechts een uitgangspunt. De getaxeerde waarde zal van die koerslijstwaarde afwijken door meer dan normale gebruiksschade of andere bijzondere of afwijkende kenmerken en eigenschappen van het te waarderen motorrijtuig. De invloed van die kenmerken en eigenschappen kan zowel waardedrukkend als waardeverhogend zijn.

De belanghebbende heeft bij het hof aangevoerd dat bij op de Nederlandse markt ingekochte auto’s doorgaans een Nederlandstalig instructieboekje wordt geleverd. Slechts zelden ontbreekt bij een personenauto uit de koerslijst een Nederlands instructieboekje. Het hof heeft dat betoog aannemelijk geacht. Volgens de Hoge Raad heeft het hof de stelling van de inspecteur behandeld en verworpen. Het oordeel van het hof geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en kan wegens zijn feitelijke aard in cassatie niet op juistheid worden getoetst. De Hoge Raad heeft het het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023692, 21/00182 | 11-05-2023

De minister van SZW heeft de Subsidieregeling STAP-budget gewijzigd. Hiermee is getracht duidelijk te maken welke vormen van scholing in elk geval niet subsidiabel zijn. Scholing, die niet direct leidt tot een versterkte arbeidsmarktpositie, komt niet in aanmerking voor STAP-budget. Verder zijn redactionele wijzigingen aangebracht. De wijzigingen zijn per 1 mei jl. in werking getreden. Daarnaast is de toepassing van de regeling verbreed door ook meerjarige scholing te subsidiëren. Deze laatste wijziging treedt per 1 juli 2023 in werking. Tot nu kon subsidie voor het volgen van meerjarige scholing alleen voor de aanvang van het eerste studiejaar worden aangevraagd. Met ingang van 1 juli kan ook voor de volgende jaren subsidie worden aangevraagd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000235389, Staatscourant 2023, Nr. 12293-n1 | 08-05-2023

Een procedure voor Hof Den Haag heeft betrekking op een loonvordering van een werknemer van een callcenter. Volgens de planningsregels van de werkgever moet de werknemer tien minuten voor de aanvang van zijn dienst aanwezig zijn, om op tijd met de werkzaamheden te kunnen beginnen. De vraag is of deze tien minuten als betaalde werktijd zijn aan te merken. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend.

Eerder in de procedure heeft de kantonrechter geconstateerd dat de werknemer op grond van zijn arbeidsovereenkomst gebonden is aan de planningsregels. Daarin staat uitdrukkelijk vermeld dat de werknemer zich tien minuten voor zijn dienst dient te melden bij zijn leidinggevende. Dat de werkgever dit niet controleert en dat geen sanctie volgt als de werknemer zich één of enkele minuten te laat meldt, doet niet af aan de verplichting. De leidinggevende ontvangt automatisch een melding wanneer een werknemer later dan het aanvangstijdstip van zijn dienst met zijn werkzaamheden begint. Voor de aanvang van de werkzaamheden dient de werknemer in te loggen op zijn computer en telefoon en verschillende programma’s te starten. Dat kost ook volgens de werkgever zeker enkele minuten. De kantonrechter leidt daaruit af dat de tienminutenregel van de planning niet vrijblijvend is.

De tien minuten zijn door de werkgever te betalen arbeidstijd, omdat de werknemer geacht wordt aanwezig te zijn op de werkplek en beperkt is in de mogelijkheden die tijd aan eigen zaken te besteden. Dat hij in die tijd nog niet productief is voor de werkgever vindt het hof niet van belang.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023738, 200.308.991/01 | 01-05-2023

De erfbelasting is een tijdstipbelasting. Dit betekent dat het moment van overlijden bepalend is voor de vaststelling van de waarde van de erfrechtelijke verkrijging. Omstandigheden, die zich voordoen na het moment van overlijden, zoals waardemutaties, zijn niet van belang voor de bepaling van de waarde van de verkrijging.

De waarde van een effectenportefeuille in een nalatenschap was inzet van een procedure over een aanslag erfbelasting. De effectenportefeuille bestond uit een effectenrekening, een vermogensrekening en een effectendepot. De erfgenamen hebben na de ontvangst van de verklaring van erfrecht de bank opdracht gegeven om de effectenportefeuille te liquideren. De opbrengst bij liquidatie van de effectenportefeuille is aan de erfgenamen uitgekeerd. De uitkering bedroeg € 1,26 miljoen. De waarde van de effectenportefeuille op de dag voor de overlijdensdatum van de erflater bedroeg € 1,47 miljoen. De vraag was over welk bedrag de erfbelasting moest worden berekend.

Bij de berekening van de belaste verkrijging is de inspecteur uitgegaan van een waarde van de effectenportefeuille van € 1,47 miljoen. Dat is overeenkomstig de bepalingen van de wet. Volgens de rechtbank is bij de wijze van vaststelling van de waarde van de verkrijging geen sprake van een ongeoorloofde inbreuk op het eigendomsrecht. Met de keuze voor het systeem van de erfbelasting heeft de wetgever de hem toekomende ruime beoordelingsmarge niet overschreden. De heffing van erfbelasting vormt voor de erfgenaam geen individuele en buitensporige last.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20232818, BRE 21/3451 | 23-04-2023

De Eerste Kamer heeft op 14 februari 2023 het initiatiefwetsvoorstel ter invoering van een uniform wettelijk minimumuurloon aanvaard. De ministerraad is op 26 april 2023 akkoord gegaan met het voordragen van het wetsvoorstel voor bekrachtiging door de Koning. De beoogde inwerkingtredingsdatum van de wet is 1 januari 2024. Ter uitvoering van de wet draagt de minister van SZW zorg voor een algemene maatregel van bestuur (AMvB) en een ministeriële regeling. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft inmiddels advies uitgebracht op het ontwerp van deze AMvB.

De minister is van plan om een artikel uit het initiatiefwetsvoorstel aan te passen omdat dit voor onduidelijkheid bij uitvoerende partijen zorgt. Dat wordt gedaan via de Verzamelwet SZW 2024. De tekst van het artikel wordt in overeenstemming gebracht met hetgeen in de memorie van toelichting wordt vermeld. Dit houdt in dat de bestaande praktijk van een vaste maandbetaling bij een vast overeengekomen arbeidsduur per week kan worden voortgezet. Daarnaast wordt geregeld dat de bestaande praktijk van de in cao’s overeengekomen plus-min-urensystematiek kan blijven bestaan.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2023-0000228041 | 07-05-2023

Bij de Eerste Kamer is een wetsvoorstel in behandeling dat moet zorgen voor gelijke kansen bij werving en selectie. Het wetsvoorstel brengt wijzigingen aan in de Arbeidsomstandighedenwet en in de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). De minister van SZW heeft de memorie van antwoord behorend bij dit wetsvoorstel naar de Eerste Kamer gestuurd.

Het wetsvoorstel is een aanvulling op bestaande wetgeving op het gebied van gelijke behandeling. Volgens de regering biedt de Nederlandse arbeidsmarkt nog geen gelijke kansen aan werknemers met gelijkwaardige kwalificaties. Het wetsvoorstel verplicht werkgevers om beleid te ontwikkelen om zowel bewuste als onbewuste vormen van discriminatie bij de werving en selectie van personeel te voorkomen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2023-0000226218 | 07-05-2023

In een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was het recht op kinderbijslag inzet van het geschil. De procedure betrof een Nederlandse vrouw, die in 2009 met haar partner en dochter per zeiljacht is vertrokken naar de Caraïben. Het gezin stond ingeschreven op het adres van de vader van de partner. Het gezin woonde enkele jaren op het zeiljacht, dat onder de Nederlandse vlag vaart. De vrouw en haar partner hebben op verschillende eilanden van het Caraïbisch gebied gewerkt voor hun eigen bedrijf. Dit bedrijf staat in Nederland ingeschreven. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft de aanvankelijk verstrekte kinderbijslag herzien.

Volgens de SVB was de vrouw geen ingezetene van Nederland en had zij daarom geen recht op kinderbijslag. Om als ingezetene aangemerkt te worden voor de kinderbijslag had de betrokkene moeten wonen in het Europese deel van Nederland. Volgens de vrouw had zij wel recht op kinderbijslag, omdat zij op het schip woonde en Nederland de thuishaven is gebleven van het schip. De Centrale Raad van Beroep heeft dit betoog afgewezen.

Het gezin is in augustus 2021 naar Nederland teruggekeerd. Volgens de SVB ontbrak vanaf het vierde kwartaal van 2010 tot augustus 2021 een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland. In de Algemene Kinderbijslagwet is bepaald dat de bemanning van schepen, die in Nederland hun thuishaven hebben, wordt aangemerkt als ingezetene van Nederland. De formele thuishaven en de vlag waaronder het schip vaart zijn daarbij niet doorslaggevend. Een schip, dat in september 2009 Nederland heeft verlaten en sindsdien in het Caraïbisch gebied is gebleven, heeft zijn thuishaven niet (meer) in Nederland.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2023851, 22/1842 AKW | 03-05-2023

Een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd kan worden aangegaan zonder de mogelijkheid van tussentijdse beëindiging. De overeenkomst eindigt in dat geval van rechtswege, zonder dat opzegging vereist is. Als de overeenkomst voor zes maanden of langer is aangegaan, dient de werkgever ten minste een maand voor het einde van de overeenkomst schriftelijk te laten weten of hij de overeenkomst al dan niet voort wil zetten. Deze zogenaamde aanzegverplichting is opgenomen in de wet.  

Hof Den Haag heeft in een procedure, die door een advocaat-stagiaire tegen haar vroegere werkgever is aangespannen, beoordeeld of een aanzegging een opzegging is geweest. De werkneemster meende in verband met opzegging aanspraak te kunnen maken op een billijke vergoeding of een schadevergoeding wegens het einde van de overeenkomst.

De werkneemster is op 8 juni 2018 beëdigd als advocaat en trad op 1 februari 2020 bij de werkgever in dienst. In de arbeidsovereenkomst is vastgelegd, dat deze is aangegaan voor bepaalde tijd, namelijk voor de duur van de stage. De stage zou op 14 januari 2022 afgerond zijn. Om die reden is in de arbeidsovereenkomst de datum van 1 februari 2022 als einddatum opgenomen. In april 2021 heeft de werkgever schriftelijk meegedeeld de arbeidsovereenkomst na 1 februari 2022 niet voort te willen zetten. In een e-mail van 30 november 2021 heeft de werkgever dat herhaald.

De werkneemster heeft de aanzeggingen opgevat als opzegging van de arbeidsovereenkomst. Omdat het opzegverbod tijdens ziekte gold en tussentijdse opzegging niet mogelijk was, heeft de werkgever volgens haar ernstig verwijtbaar gehandeld. Daarom zou de werkneemster recht hebben op een billijke vergoeding.

Volgens het hof mocht de werkneemster de aanzegging niet aanmerken als een opzegging van de arbeidsovereenkomst. Partijen zijn er volgens het hof van uitgegaan dat de arbeidsovereenkomst 1 februari 2022 als einddatum had. De e-mails van de werkgever, waarin wordt gerefereerd aan de aanzegverplichting en waarin een einddatum van rechtswege is vermeld, zijn niet anders te begrijpen dan als het doen van een aanzegging. Het niet verlengen van de arbeidsovereenkomst na het verloop van de bepaalde tijd op 1 februari 2022 was het kenbare doel daarvan. De werkneemster heeft onvoldoende toegelicht waarom zij er desondanks toch van mocht uitgaan dat de werkgever de arbeidsovereenkomst tussentijds heeft willen opzeggen. Zonder opzegging is er geen juridische grondslag voor het toekennen van een billijke vergoeding.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023599, 200.318.194/01 | 17-04-2023

De bedrijfsopvolgingsregeling houdt in dat op verzoek een voorwaardelijke vrijstelling van schenk- of erfbelasting wordt verleend voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Onder ondernemingsvermogen worden ook aanmerkelijkbelangaandelen in een vennootschap verstaan, mits de vennootschap een materiele onderneming drijft. Voor toepassing van de regeling bij schenking moet de schenker de aanmerkelijkbelangaandelen ten minste vijf jaar in bezit hebben gehad. Dat is de directe bezitstermijn. De vennootschap moet ten minste vijf jaar een onderneming hebben gedreven. Dat is de indirecte bezitstermijn. De bedrijfsopvolgingsregeling is van toepassing op de waarde van de materiële onderneming, vermeerderd met de waarde van beleggingsvermogen voor zover dat niet meer bedraagt dan 5% van de waarde van de materiële onderneming.

Een schenker had via een holding-bv een belang van 49% in een andere bv, die twee activiteiten verrichtte. Een andere holding-bv had de overige 51% van de aandelen. In 2011 werd de bv gesplitst en kreeg de schenker een 100%-belang in activiteit 1. De voormalige 51%-aandeelhouder kreeg door de splitsing een 100%-belang in activiteit 2. De schenking van het aanmerkelijk belang vond plaats in 2013. Volgens de rechtbank was op dat moment voor slechts 49% voldaan aan de bezitseis van vijf jaar. Voor de bij de splitsing verkregen 51% van deze activiteit was dat niet het geval. De bedrijfsopvolgingsregeling was naar het oordeel van de rechtbank slechts gedeeltelijk van toepassing.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Bosch anders. De bv dreef volgens het hof slechts één onderneming. Het oorspronkelijke 49%-belang is door de splitsing van de activiteiten een 100%-belang geworden in de onderneming, die als zodanig al vijf jaar in die vorm werd gedreven. Volgens het hof is niet relevant of en in hoeverre de schenker voorheen slechts voor een gedeelte een belang had in die onderneming. De omstandigheid, dat het belang van de schenker door de splitsing de gehele onderneming omvatte, staat aan de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling niet in de weg.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van Hof Den Bosch vernietigd. Voor de indirecte bezitstermijn is mede van belang of de aan de vennootschap toegerekende activiteiten van haar dochtermaatschappijen één onderneming vormden en of de schenker bij de splitsing een met haar indirecte aandelenbelang overeenstemmend gedeelte van die activiteiten heeft verkregen. Per onderneming moet worden beoordeeld of de schenker aan de indirecte bezitseis voldoet. Daarom had het hof moeten beoordelen of de inspecteur terecht heeft gesteld dat de dochtermaatschappijen voorafgaande aan de splitsing minimaal twee objectieve ondernemingen dreven. Het hof heeft dat niet gedaan. Hof Arnhem-Leeuwarden moet de zaak nu verder behandelen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023647, 21/04462 | 20-04-2023

De Nederlandse Belastingdienst verleent een teruggaaf van bpm als de tenaamstelling van een motorrijtuig in het kentekenregister komt te vervallen omdat het motorrijtuig buiten Nederland wordt gebracht en wordt ingeschreven in een andere lidstaat van de EU of van de EER. Voor teruggaaf dient een bewijs van de inschrijving buiten Nederland te worden overgelegd. Een tijdelijke inschrijving volstaat niet voor teruggaaf van bpm. Dat is gedaan om misbruik van de regeling te voorkomen.

De Belastingdienst heeft eerder verleende teruggaven van bpm gecorrigeerd door het opleggen van een naheffingsaanslag. De reden daarvoor is dat de bestemming van de voertuigen buiten de EU of de EER zou zijn gelegen. De voertuigen werden in Duitsland geregistreerd, maar de afnemers kwamen niet uit de EU of de EER. De wettekst stelt echter niet als eis dat de bestemming van een voertuig in de EU of de EER moet zijn gelegen. De wetgever heeft onderkend dat het mogelijk is om een voertuig in een andere EU-lidstaat of een ander EER-land te registreren en vervolgens te exporteren naar een land buiten de EU of de EER. De wettekst is daar niet op aangepast. Er geldt geen minimumperiode voor een duurzame inschrijving elders in de EU of in de EER. De wetgever heeft echter geen reden gezien de wettekst daarop aan te passen.

De rechtbank is van oordeel dat het niet mogelijk is om met een beroep op de bedoeling van de wetgever de wettekst uit te leggen op een manier waarop deze kennelijk welbewust niet is geformuleerd.

De Belastingdienst heeft de naheffingsaanslag ten onrechte opgelegd. De rechtbank heeft deze vernietigd.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20232226, AWB 19/2599 | 17-04-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft de tweede fiscale beleids- en uitvoeringsagenda van het kabinet naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze brief gaat de staatssecretaris uitgebreid in op de afwegingen en beperkingen in de beleidsvorming in relatie tot de uitvoering. De automatisering binnen de Belastingdienst is de komende jaren een beperkende factor. Vanaf 2026 is er ruimte voor grotere aanpassingen van het belastingstelsel. De tweede fiscale beleids- en uitvoeringsagenda is opgebouwd aan de hand van negen beleidsthema’s. Het betreft:

  1. Vereenvoudiging.
  2. Klimaat.
  3. Vermogen.
  4. Ondernemen en tegengaan belastingontwijking.
  5. Wonen en gezondheid.
  6. Caribisch Nederland en lokaal belastinggebied.
  7. Arbeid en inkomen.
  8. Maatschappelijke verantwoordelijkheid.
  9. Menselijke maat en rechtsbescherming.

Vereenvoudiging van het fiscale stelsel is een van de prioriteiten van het kabinet. De staatssecretaris wijst erop dat vaak niet de fiscale regel complex is, maar dat de regeling complex wordt door de uitzonderingen op de regel.

In een bijlage bij de brief geeft de staatssecretaris een overzicht van wetgeving, zoals die op dit moment voorzien is. In het Belastingplan 2024 worden zoals gebruikelijk meerdere aanpassingen in de wetgeving opgenomen. Enkele daarvan staan hieronder. 

Inkomstenbelasting

Het betreft onder meer de eerder aangekondigde verfijningen voor box 3 van de inkomstenbelasting, zoals het aanmerken van aandelen in het vermogen van een VvE als spaargeld en het defiscaliseren van onderlinge vorderingen en schulden tussen fiscale partners en tussen ouders en minderjarige kinderen. In de eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting wordt de verhuisregeling voor partners met een eigenwoningverleden gerepareerd. De betalingskorting bij betaling ineens van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting wordt afgeschaft. Hiermee is opvolging gegeven aan een toezegging bij de plenaire behandeling van de Fiscale Verzamelwet 2023.

Forfaitaire proceskostenvergoeding

Zoals aangekondigd in het plan van aanpak no-cure-no-pay-problematiek bpm en WOZ wordt de forfaitaire proceskostenvergoeding voor de bpm en de WOZ verlaagd.

Bedrijfsopvolgingsregeling en doorschuifregelingen

Voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling en de doorschuifregelingen worden aan derden verhuurde onroerende zaken voortaan aangemerkt als beleggingsvermogen. De regelingen worden daardoor eenvoudiger. Het vrijstellingspercentage in de bedrijfsopvolgingsregeling boven de drempel daalt van 83 naar 70. De drempel, dat is het bedrag tot waar ondernemingsvermogen bij toepassing van de regeling voor 100% is vrijgesteld, gaat van € 1,2 naar € 1,5 miljoen. De doelmatigheidsmarge van 5% wordt afgeschaft. Beleggingsvermogen dat binnen de doelmatigheidsmarge valt, wordt aangemerkt als ondernemingsvermogen voor toepassing van deze regelingen.

Toegang tot de regelingen voor aanmerkelijke belangen wordt beperkt tot reguliere aandelen met een minimaal belang van 5%. Deze aandelen moeten volledig meedelen in de winstgerechtigdheid en de liquidatieopbrengst. Er geldt een uitzondering voor preferente aandelen, die in het kader van een bedrijfsopvolging zijn uitgegeven. De geldende bezits- en voortzettingseisen voor de bedrijfsopvolgingsregeling zullen worden aangepast.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 07-05-2023

De ketenregeling houdt in dat aan een werknemer maximaal drie opvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd mogen worden aangeboden. Een vierde arbeidsovereenkomst binnen de keten geldt voor onbepaalde tijd. De keten wordt onderbroken door tussen twee arbeidsovereenkomsten gedurende zes maanden of langer niet werkzaam te zijn voor dezelfde werkgever.

De vraag in een procedure was of een tussen partijen aangegane arbeidsovereenkomst de derde of de vierde overeenkomst voor bepaalde tijd was. Volgens de werkgever ging het om drie arbeidsovereenkomsten in totaal. De werknemer meende dat het vier overeenkomsten betrof. Voor de door de werkgever als eerste overeenkomst aangemerkt arbeidsovereenkomst had de werknemer al voor de werkgever gewerkt. Volgens de werkgever betrof dat een proefplaatsing. Het UWV kan een werknemer met een WW-uitkering toestemming verlenen om met behoud van uitkering bij een werkgever onbetaald werk te verrichten. Een dergelijke proefplaatsing mag maximaal zes maanden duren. Een proefplaatsing met behoud van uitkering sluit het bestaan van een arbeidsovereenkomst in de zin van het Burgerlijk Wetboek uit.

Omdat in de procedure vaststond dat de werkgever tijdens de als proefplaatsing aangemerkte periode loon heeft betaald aan de werknemer, heeft de kantonrechter deze periode als arbeidsovereenkomst aangemerkt. Dat betekende dat de laatste arbeidsovereenkomst de vierde was tussen partijen. Deze arbeidsovereenkomst geldt als aangegaan voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft deze ten onrechte opgezegd. De kantonrechter heeft de opzegging vernietigd.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20232904, 10241027 AZ VERZ 22-59 (E) | 24-04-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft een uitgebreide brief aan de Tweede Kamer gestuurd over mogelijke verfijningen van de Overbruggingswet box 3. Deze wet geldt tot de invoering van een nieuw stelsel van belastingheffing naar het werkelijk behaalde rendement. Dat stelsel zou per 1 januari 2027 in werking moeten kunnen treden. In de overbruggingsfase sluit het forfaitaire rendement voor spaarders volgens de staatssecretaris goed aan bij het werkelijk behaalde rendement.

Voor de categorie ‘overige bezittingen’ in box 3 is onderzocht of deze kan worden verfijnd. De brief bevat een viertal opties.
De eerste optie is om aandelen in het vermogen van een reservefonds van een Vereniging van Eigenaren en geld op een derdenrekening van een notaris in de categorie banktegoeden te plaatsen.
De tweede optie is het niet meer in de belastingheffing betrekken van onderlinge vorderingen en schulden in box 3, die in een gezamenlijke aangifte worden verwerkt. Het gaat dan bijvoorbeeld om verrekenbedingen tussen echtgenoten op basis van huwelijkse voorwaarden.
De derde optie is het verhogen van de heffingskorting voor groene beleggingen.
De vierde optie is het invoeren van een aparte categorie voor vorderingen met hetzelfde forfaitaire rendementspercentage als schulden. Verder is de mogelijkheid onderzocht om de categorie ‘overige bezittingen’ te verdelen in meerdere categorieën, met ieder een eigen forfait.

Het kabinet wil de eerste twee opties in ieder geval invoeren. Of ook de andere twee verfijningen doorgevoerd worden is nog niet besloten. 

In zijn brief gaat de staatssecretaris in op maatregelen die zijn onderzocht, maar die wat het kabinet betreft niet voor de hand liggen om uit te voeren. Het gaat onder meer om de invoering van een tegenbewijsregeling en van een forfaitaire vermogenssamenstelling in de categorie overige bezittingen.

Los van de genoemde verfijningen wordt onderzocht hoe onroerende zaken belast kunnen worden bij een stelsel op basis van werkelijk rendement. Er wordt niet alleen gekeken naar het belasten van werkelijke inkomsten zoals huur en pacht, maar ook naar het belasten van de waardeontwikkeling van onroerende zaken. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen woningen en niet-woningen. Verder wordt onderzocht of het mogelijk is om het eigen gebruik van onroerende zaken, die in box 3 vallen te belasten. Een optie kan zijn het belasten van onroerende zaken als resultaat uit overige werkzaamheden (ROW) in box 1. Voor alle varianten geldt dat ook wordt onderzocht wanneer deze in te voeren zijn, zodat ze mogelijk kunnen gelden voor de overbruggingsperiode. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000101431 | 25-04-2023

Het kabinet heeft besloten dat het STAP-budget met ingang van 1 januari 2024 vervalt. Dat besluit is genomen in het kader van de voorjaarsbesluitvorming 2023. Ondanks de beëindiging van de regeling erkent het kabinet dat de noodzaak voor een leven lang ontwikkelen blijft bestaan. De minister van SZW bekijkt op welke manier een stimuleringsregeling vormgegeven kan worden. In 2023 blijft de regeling van kracht. Geïnteresseerden kunnen zich in 2023 via het STAP-portaal van het UWV aanmelden voor het STAP-budget zodra dit portaal weer wordt opengesteld.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 27-04-2023

Het op Prinsjesdag 2022 voorgestelde generieke pakket koopkrachtmaatregelen geldt alleen voor 2023. Voor een deel van de huishoudens zal het einde van de koopkrachtmaatregelen per 2024 leiden tot financiële problemen. Waar nodig wil het kabinet kwetsbare huishoudens in 2024 gericht ondersteunen. Het kabinet verdeelt de problematiek in drie deelproblemen:

  1. de bestaanszekerheid;
  2. de hoge energierekening; en
  3. de onzekerheid van de energieprijzen.

Voor deze deelproblemen heeft het kabinet bekeken welke maatregelen mogelijk zijn.

Voor de bestaanszekerheid denkt het kabinet aan de gebruikelijke koopkrachtinstrumenten, zoals toeslagen en heffingskortingen. Bij besluitvorming in augustus is er voldoende tijd om de uitkomsten te verwerken met ingang van 2024. Dit geldt ook voor een eventuele verlaging van de btw, bijvoorbeeld op energie, of accijnsverlagingen.

Voor compensatie van de hoge energierekening gaan de gedachten uit naar het verlagen van de energiebelasting.

De onzekerheid van de energieprijzen kan worden beperkt door een gerichte vorm van het prijsplafond of door het afsluiten van vaste energiecontracten.

Het is niet mogelijk om een energietoeslag in te voeren per 2024. Op zijn vroegst zou dit kunnen in 2025. Omdat de invoering van een nieuwe toeslag ingaat tegen het voornemen om de toeslagen af te schaffen, kiest het kabinet niet voor de invoering van een energietoeslag. Verhogingen van de zorg- en huurtoeslag zijn wel mogelijk als tegemoetkoming.

Een gericht prijsplafond, dat is gekoppeld aan inkomensgegevens, is niet uitvoerbaar per januari 2024. Dat geldt ook voor een prijsplafond op basis van historisch verbruik. Indien de extreme situatie van hoge en volatiele energieprijzen zich opnieuw voordoet, zijn generieke varianten op het huidige prijsplafond een optie voor 2024. Op dit moment bieden energieleveranciers vaste contracten aan met prijzen onder het huidige prijsplafond.

Een relatief groot deel van de kwetsbare huishoudens is huurder van een corporatiewoning. Het kabinet heeft maatregelen verkend om deze groep gericht tegemoet te komen. Het is in principe mogelijk om afspraken te maken met woningcorporaties om de huur voor corporatiewoningen met E-, F- en G-labels te verlagen. Om de investeringscapaciteit van woningcorporaties op peil te houden is compensatie voor de gederfde huurinkomsten nodig. Daar is nog geen uitvoerbare variant voor gevonden.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 2023-0000103941 | 27-04-2023

De Tweede Kamer heeft recent een aantal moties aangenomen met betrekking tot het belasten van overwinsten tijdens een crisis. De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Kamer gereageerd op deze moties. In zijn brief verwijst hij naar de maatregelen om overwinsten bij gas- en oliebedrijven extra te belasten. Het betreft de tijdelijke solidariteitsbijdrage en de verhoging van de cijns in de mijnbouwheffingen. De tijdelijke solidariteitsbijdrage geldt alleen voor 2022. De verhoging van de cijns geldt voor de jaren 2023 en 2024.

Bredere solidariteitsbijdrage

De grondslag voor een belasting is een formele wet waarin staat wie belastingplichtig is, wat de grondslag is waarover belasting wordt geheven en wat het tarief is. Zonder dat duidelijk is welke doelgroep wordt belast, ten aanzien van welke overwinst en tegen welk tarief, is het niet mogelijk een wettelijke grondslag te creëren. Wat overwinst is, is bovendien niet eenvoudig te omschrijven. Volgens de staatssecretaris is het niet mogelijk om te bepalen of sprake is van een excessieve winst waar een solidariteitsbijdrage bij kan aansluiten of van een hoge winst door bedrijfseconomische omstandigheden. De invoering van een algemene, bredere solidariteitsbijdrage is niet mogelijk.

Extra schijf in de winstbelasting

De vennootschapsbelasting kent twee tarieven. In 2023 geldt een laag tarief van 19% over de eerste € 200.000 belastbare winst. Het meerdere is belast tegen het hoge tarief van 25,8%. Het invoeren van een extra schijf in de vennootschapsbelasting zou tot gevolg kunnen hebben dat belastingplichtigen hun activiteiten opknippen en verdelen over meerdere vennootschappen. Dat vindt het kabinet niet wenselijk. Voor een extra schijf in de vennootschapsbelasting gelden vergelijkbare bezwaren als voor een bredere solidariteitsbijdrage.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000099517 | 20-04-2023

In het zogenaamde Kerstarrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van belastingheffing in box 3 niet correct is. In reactie daarop is het kabinet gekomen met de wet rechtsherstel box 3. Diverse rechterlijke instanties hebben inmiddels geoordeeld dat het door de wet geboden rechtsherstel onvoldoende is. Bij de Hoge Raad zijn meerdere procedures in behandeling over de vraag of het geboden rechtsherstel in lijn is met het Kerstarrest. De uitkomst van deze procedures kan van belang zijn voor de vaststelling van aanslagen en uitspraken op bezwaarschriften. Om die reden is besloten dat de Belastingdienst voorlopig geen definitieve aanslagen inkomstenbelasting oplegt als box 3 meer omvat dan banktegoeden. Lopende bezwaarschriften over de jaren 2017 tot en met 2022 worden aangehouden in afwachting van de arresten van de Hoge Raad.

Er worden wel voorlopige aanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 2021 en 2022. De Wet rechtsherstel box 3 geldt als uitgangspunt voor deze voorlopige aanslagen. Het ministerie is van mening dat de Wet rechtsherstel box 3 houdbaar is en naar redelijkheid uitvoering geeft aan het Kerstarrest.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 19-04-2023

De minister van SZW heeft de bedragen van het bruto wettelijk minimumloon, zoals deze per 1 juli 2023 gelden, bekend gemaakt

Leeftijd

staffeling

per maand

per week

per dag

 21 jaar en ouder

 100%

 € 1.995

 € 460,40

 € 92,08

 20 jaar

 80%

 € 1.596

 € 368,30

 € 73,66

 19 jaar

 60%

 € 1.197

 € 276,25

 € 55,25

 18 jaar

 50%

 € 997,50

 € 230,20

 € 46,04

 17 jaar

 39,5%

 € 788,05

 € 181,85

 € 36,37

 16 jaar

 34,5%

 € 688,30

 € 158,85

 € 31,77

 15 jaar

 30%

 € 598,50

 € 138,10

 € 27,62

De hierboven genoemde bedragen gelden ongeacht het aantal uren dat gebruikelijk wordt gewerkt bij een fulltime dienstverband. Op dit moment geldt nog geen wettelijk minimumuurloon. De uurloonbedragen worden afgeleid van het weekbedrag. Per 1 juli 2023 gelden de volgende bedragen per uur:

Leeftijd

 fulltime 36 uur per   week

fulltime 38 uur per   week

 fulltime 40 uur per   week

 21 jaar en ouder

 € 12,79

 € 12,12

 € 11,51

 20 jaar

 € 10,24

 € 9,70

 € 9,21

 19 jaar

 € 7,68

 € 7,27

 € 6,91

 18 jaar

 € 6,40

 € 6,06

 € 5,76

 17 jaar

 € 5,06

 € 4,79

 € 4,55

 16 jaar

 € 4,42

 € 4,19

 € 3,98

 15 jaar

 € 3,84

 € 3,64

 € 3,46

Voor werknemers, die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden alternatieve staffels voor de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar:

Leeftijd

staffeling BBL

per maand

per week

per dag

 20 jaar

 61,50%

 € 1.226,95

 € 283,15

 € 56,63

 19 jaar

 52,50%

 € 1.047,40

 € 241,70

 € 48,34

 18 jaar

 45,50%

 € 907,75

 € 209,50

 € 41,90

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000206913 | 16-04-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2024 ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel bevat een aantal wijzigingen waarvan wenselijk is dat ze per 1 januari 2024 in werking treden. Het betreft onder meer de volgende maatregelen.

Aanpassen definitie zonnecelauto

De verlaagde bijtelling voor een elektrische auto met geïntegreerde zonnepanelen geldt voor de gehele catalogusprijs van de auto. Voorwaarde is dat de zonnepanelen een vermogen hebben van ten minste 1 kilowattpiek. Deze wordt vervangen door de voorwaarde dat het vermogen van de zonnepanelen in wattpiek gedeeld door het verbruik in wattuur per kilometer ten minste 7 is.

Afkoop lijfrente bij arbeidsongeschiktheid

Het is sinds 1 januari 2015 onder voorwaarden toegestaan om bij langdurige arbeidsongeschiktheid een lijfrente af te kopen zonder een bijtelling van negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen en zonder revisierente. Bij overschrijding van de wettelijke afkoopgrens is over de waarde in het economische verkeer van de volledige afkoop revisierente verschuldigd. In een beleidsbesluit is goedgekeurd dat revisierente alleen verschuldigd is over het bedrag waarmee de afkoopgrens wordt overschreden. Deze goedkeuring wordt in de wet vastgelegd.

Aanpassen giftenaftrek en ANBI-regelgeving

Per 1 januari 2021 zijn aanpassingen aangebracht in de giftenaftrek en de regels voor algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s). Dit wetsvoorstel omvat verdere aanpassingen. Voor de giftenaftrek wordt bij giften in natura met een waarde in het economische verkeer van meer dan € 10.000 een taxatierapport verplicht. De goedkeuring voor het voortijdig beëindigen van periodieke giften bij arbeidsongeschiktheid of werkloosheid van de schenker wordt opgenomen in de wet. Voorwaarde voor tussentijdse beëindiging van de periodieke gift is dat de schenker niet of nauwelijks invloed mag hebben op de hiervoor genoemde omstandigheden. De ANBI-voorwaarden voor derde landen worden verduidelijkt.

Bezwaartermijn

Zowel voor de IB als voor de Vpb wordt voorgesteld dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen de afwijzing van een verzoek om herziening van een beschikking belastingrente ten minste zes weken bedraagt. Een verzoek om herziening kan worden gedaan tot zes weken na de dag van dagtekening van de definitieve aanslag waarmee de voorlopige aanslag wordt verrekend.

Woningwaarde startersvrijstelling

De indexatiebepaling voor de woningwaardegrens van de startersvrijstelling in de overdrachtsbelasting wordt verduidelijkt.

Aftrekbeperking btw voor de horeca

Vooruitlopend op wetgeving is goedgekeurd dat een ondernemer de btw in aftrek mag brengen die aan hem in rekening is gebracht voor het verstrekken van spijzen en dranken. Voorwaarde is dat de ondernemer deze verstrekking niet afneemt als eindverbruiker, maar de spijzen en dranken tegen vergoeding verstrekt aan een ander. Deze goedkeuring wordt opgenomen in de Wet OB 1968.

Verlaagd btw-tarief voor opfok- en opkweekdiensten

Op grond van een sinds 2005 bestaande goedkeuring kan het lage btw-tarief worden toegepast bij het opfokken van dieren en het opkweken van planten, groenten en dergelijke. Deze goedkeuring wordt opgenomen in de wet.

De overige maatregelen betreffen:

  • de codificatie van een goedkeuring in het beleidsbesluit leefvervoer;
  • de afzonderlijke bankvergunning voor groen beleggen;
  • de codificatie van een goedkeuring voor de toepassing van heffingskortingen voor uitgezonden ambtenaren;
  • de uitsluiting van de aftrek van bronbelasting op dividenden voor buitenlandse Vpb-plichtigen met een aanmerkelijk belang;
  • technische aanpassingen met betrekking tot de dividendbelasting en de bronbelasting;
  • de facturering aan grootverbruikers in het kader van de energiebelasting (EB);
  • redactionele wijzigingen in de Wet op de accijns;
  • het aanpassen van de kring belastingplichtigen voor de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken;
  • de ontvlechting van de Belastingdienst, Douane en Toeslagen;
  • een “kan”-bepaling voor het elektronisch berichtenverkeer;
  • het herstel van een onbedoelde onjuistheid met betrekking tot de belastingrente;
  • het aanpassen van het fiscale verschoningsrecht; en
  • een aanpassing van de gewichtscategorieën in de Wet vrachtwagenheffing.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 17-04-2023

De minister van EZK heeft besloten dat de Borgstelling MKB-kredieten (BMKB) met vier jaar wordt verlengd tot 1 juli 2027. Dat is gebeurd naar aanleiding van een evaluatie van de regeling. Bij de Borgstelling MKB-kredieten staat het ministerie garant voor een deel van de lening. Ondernemers kunnen daardoor gemakkelijker geld lenen. De BMKB is toegankelijk via de kredietverstrekkers. In november 2022 is de regeling uitgebreid met de BMKB-Groen. Deze is bedoeld om ondernemers te helpen met het verduurzamen van hun onderneming. De BMKB-Groen is een gunstige variant van de BMKB. Ook deze regeling wordt met vier jaar verlengd tot 1 juli 2027.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-O / 26800940 | 16-04-2023

In opdracht van het Ministerie van Financiën is het verlaagde btw-tarief geëvalueerd. Onderzocht is de mate waarin het verlaagde btw-tarief doeltreffend is en of het verlaagde btw-tarief doelmatig is. De onderzoekers concluderen dat het verlaagde btw-tarief leidt tot minder fiscale druk op minder draagkrachtigen. Daarmee is het doeltreffend. De mate waarin de afnemers en niet de verkopers profiteren van het lage tarief verschilt per productgroep en hangt vooral af van de elasticiteit van vraag en aanbod. Doelmatig is het verlaagde tarief niet, omdat meer draagkrachtigen meer profiteren van het verlaagde tarief dan minder draagkrachtigen. Slechts 10% van de ondersteuning komt terecht bij de 20% minst draagkrachtige huishoudens. Om € 1 bij de 10% minst draagkrachtige huishoudens te krijgen moet bijna € 20 worden uitgegeven.

Het verlaagde btw-tarief leidt in bepaalde gevallen tot het ondersteunen van sectoren en is dus deels doeltreffend. Of het verlaagde tarief ook doeltreffend is, hebben de onderzoekers niet kunnen vaststellen.

Het verlaagde btw-tarief leidt in bepaalde gevallen tot meer werkgelegenheid en is deels doeltreffend. Doelmatig is het waarschijnlijk niet omdat de kosten voor het creëren van een baan mogelijk hoger zijn dan het inkomen dat aan deze baan gekoppeld is. Doeltreffend is de regeling voor de werkgelegenheid in de sierteeltsector en mogelijk ook voor bepaalde arbeidsintensieve diensten en de museumsector.

De onderzoekers constateren dat het verlaagde btw-tarief in het algemeen geen doelmatig instrument is om de gestelde doelen te bereiken.

De staatssecretaris van Financiën heeft aangekondigd dat het kabinet voor Prinsjesdag met een inhoudelijke reactie op het evaluatierapport komt.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000092424 | 10-04-2023

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie gewijd aan de gevolgen voor de toepassing van het loonkostenvoordeel bij de overgang van een onderneming.

Iemand met een WW-uitkering trad in dienst bij een eenmanszaak. Het UWV heeft een doelgroepverklaring afgegeven voor de toepassing van het loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemer. De onderneming is ingebracht in een bv. Als gevolg van de overgang van de onderneming is de dienstbetrekking van rechtswege voortgezet bij de bv. De bv maakt aanspraak op het LKV voor de betreffende werkneemster. Het geschil betrof de vragen of voldaan is aan het uitkeringsvereiste en aan het geldigheidsvereiste. Aan het uitkeringsvereiste is voldaan als de werkneemster in de kalendermaand voorafgaand aan de dienstbetrekking recht had op een WW-uitkering. Het geldigheidsvereiste heeft betrekking op de aan de werkneemster verstrekte doelgroepverklaring.

Eerder in de procedure heeft Hof Arnhem-Leeuwarden geoordeeld dat de bv recht heeft op het LKV. Het moment van indiensttreding bij de eenmanszaak geldt als de aanvang van de dienstbetrekking van de bv. Dat de doelgroepverklaring de eenmanszaak als werkgever vermeldt, doet niet af aan de geldigheid ervan.

De A-G is van mening dat bij de overgang van een onderneming het moment van indiensttreding bij de overdragende werkgever geldt als de aanvang van de dienstbetrekking. Dat betekent dat het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het uitkeringsvereiste. Verder is de A-G van mening dat er onvoldoende grond is voor de opvatting dat bij de overgang van een onderneming de doelgroepverklaring alleen geldig zou zijn voor de overdragende werkgever. Het hof is uitgegaan van de juiste uitleg van het geldigheidsvereiste.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2023341, 22/02470 | 23-03-2023

Het ministerie van SZW heeft onderzoek laten doen naar de mogelijkheden om de wet- en regelgeving voor kinderarbeid te moderniseren. De minister heeft het onderzoeksrapport met haar reactie daarop naar de Tweede Kamer gestuurd.

In de Arbeidstijdenwet is bepaald dat kinderen van 13 tot 16 jaar onder strikte voorwaarden mogen werken. In de Nadere regeling kinderarbeid zijn de regels voor kinderarbeid uitgewerkt. Voor artistiek werk kan voor kinderen tot 13 jaar ontheffing worden aangevraagd bij de Nederlandse Arbeidsinspectie. De voorwaarden staan in de Beleidsregel inzake ontheffing van verbod van kinderarbeid 2016.

De belangrijkste conclusies van het onderzoek zijn dat wet- en regelgeving voor jonge topsporters en ondernemers minder duidelijk zijn. Bij deze activiteiten speelt de vraag waar de grens tussen hobby en werk ligt. Het is moeilijk om juridisch aan te tonen bij wie de verantwoordelijkheid ligt voor niet toegestane vormen van kinderarbeid. Met het oog op de handhaving dienen de verantwoordelijkheden voor kinderarbeid duidelijk te worden vastgelegd. Wellicht dient een ketenverantwoordelijkheid te worden ingevoerd. De minister onderschrijft in hoofdlijnen de conclusies van het onderzoek.

Er geldt sinds 1 juli 2020 een expliciet verbod op maaltijdbezorging voor kinderen tot 16 jaar. Dat verbod geldt als het kind zelfstandig en op commerciële basis maaltijden bezorgt en daarbij met een voertuig deelneemt aan het verkeer. Dit verbod wordt uitgebreid tot flitsbezorging.

De minister neemt de aanbeveling over om het voor 13-15-jarigen op niet-schooldagen en in niet-schoolweken mogelijk te maken om tot 20.00 uur te werken. Dat geldt ook voor de aanbeveling over werken op zondag. De totale rust- en werktijden op een dag en in de week blijven gelijk. De regels worden gemoderniseerd maar niet versoepeld. Voor 13-14-jarigen zullen strikte voorwaarden worden gesteld aan het werken tot 20.00 uur. Zij mogen alleen op zondag werken als zij de zaterdag ervoor vrij zijn. Kinderen mogen maar een beperkt aantal zondagen werken.

Het onderzoeksrapport bevat de aanbeveling om jonge ondernemers en influencers onder de regels voor artistiek en cultureel werk te laten vallen. De minister wil daarbij rekening houden met de aard van het werk, zoals commerciële belangen en het onderscheid tussen hobby en werk. Voor het nieuwe normenkader is nader onderzoek nodig.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000163608 | 12-04-2023

Wie werkzaamheden verricht voor een bv waarin hij een aanmerkelijk belang heeft, dient daarvoor een gebruikelijk loon te ontvangen. In 2018 bedroeg het gebruikelijke loon een bedrag van ten minste € 45.000 tenzij aannemelijk is dat in soortgelijke dienstbetrekkingen een lager loon gebruikelijk was. In dat geval werd het loon gesteld op dat lagere loon. Was in soortgelijke dienstbetrekkingen een hoger loon gebruikelijk, dan gold dat hogere loon als uitgangspunt.

In een procedure voor Hof Den Haag was in geschil of de inspecteur het gebruikelijke loon van een dga in 2018 terecht op € 45.000 heeft vastgesteld. Volgens het hof heeft de dga met de overgelegde jaarstukken en aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2015 tot en met 2021 aangetoond dat het gebruikelijk loon op een lager bedrag moet worden vastgesteld. Het loon kan lager liggen dan het normbedrag vanwege een slechte financiële positie van de bv als de verlaging van het loon voortvloeit uit het waarborgen van de continuïteit van de onderneming. De bv heeft in de jaren 2015 tot en met 2021 gemiddeld genomen zeer bescheiden winsten behaald. De bv had in alle jaren een negatief ondernemingsvermogen en een forse schuld aan de dga. De continuïteit zou in gevaar komen als in 2018 een gebruikelijk loon van € 45.000 in aanmerking zou worden genomen. Dat betekent niet dat helemaal geen loon in aanmerking hoeft te worden genomen. Zowel de aangifte IB/PVV 2018 van de dga als de aangifte Vpb 2018 van de bv vermeldt een bedrag aan loon respectievelijk personeelskosten. Het hof heeft het gebruikelijke loon conform de ingediende aangifte IB/PVV 2018 vastgesteld op € 10.240.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023519, BK-22/00789 en BK-22/00790 | 06-03-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de effecten van de arbeidskorting beantwoord.

De arbeidskorting in de loon- en inkomstenbelasting moet mensen stimuleren om (meer) te werken. De regeling van de arbeidskorting is ingewikkeld en kent drie verschillende opbouwtrajecten bij een arbeidsinkomen tussen € 0 en € 37.691. Boven een inkomen van € 37.691 wordt de arbeidskorting verlaagd met 6,51% van het meerdere arbeidsinkomen. Deze afbouw zorgt voor een hogere marginale belastingdruk, die hoger kan zijn dan het toptarief van 49,5%. Bij een arbeidsinkomen van ruim € 115.000 is de arbeidskorting nihil. Volgens het Centraal Planbureau zou het niet afbouwen van de arbeidskorting tot een beperkte toename van het arbeidsaanbod leiden. Het niet afbouwen van de arbeidskorting kost € 6,8 miljard.

Een van de vragen heeft betrekking op het afschaffen van bestaande heffingskortingen en deze vervangen door een belastingvrije voet. Een belastingvrije voet is voordelig voor belastingplichtigen met een hoog inkomen. Een belastingvrije voet maakt het belastingstelsel transparanter en eenvoudiger. Volgens de staatssecretaris van Financiën is het omzetten van het huidige stelsel naar een stelsel met een belastingvrije voet echter complexer dan het lijkt. Zo gelden voor de heffingskortingen verschillende inkomensbegrippen. De algemene heffingskorting hangt af van het inkomen uit werk en woning. De arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting hangen af van het arbeidsinkomen. De ouderenkorting hangt af van het verzamelinkomen.

Een alternatief kan zijn het omzetten van de heffingskortingen naar de tarieven. Volgens de staatssecretaris leidt dat tot inkomenseffecten. Die inkomenseffecten kunnen fors zijn voor bepaalde groepen, afhankelijk van de heffingskortingen waar zij recht op hebben.

Het invoeren van een belastingvrije voet in combinatie met het afschaffen van heffingskortingen is volgens de staatssecretaris een mogelijkheid die onderzocht kan worden om het stelsel te vereenvoudigen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000078745 | 04-04-2023

Voor het aflossen van tijdens de coronacrisis ontstane belastingschulden is een specifieke betalingsregeling getroffen voor ondernemers. De opgebouwde schulden moeten in maximaal 60 maanden worden afgelost. De betalingsregeling kan vervallen als een ondernemer niet voldoet aan zijn maandelijkse betalingsverplichting. Ondernemers moeten na 1 oktober 2022 ontstane belastingverplichtingen nakomen om gebruik te kunnen blijven maken van de betalingsregeling.

Ongeveer 80.000 ondernemers hebben een aanmaning tot betaling van de Belastingdienst ontvangen. De aanmaning betreft een achterstand in de betaling van belastingschulden die onder de betalingsregeling voor coronaschulden vallen of in het voldoen van na 1 oktober 2022 ontstane belastingverplichtingen. Over deze brieven zijn Kamervragen gesteld.

Veel ondernemers blijken er niet van op de hoogte te zijn dat aan na 1 oktober 2022 opgekomen verplichtingen voldaan moet worden.

Alle ondernemers met een coronabetalingsregeling hebben een overzicht ontvangen van hun totale belastingschuld. Het overzicht geeft geen inzicht in het bedrag van de betalingsachterstand. Gedurende de looptijd van de betalingsregeling ontvangen ondernemers eens per drie maanden een dergelijk overzicht.

Vervolgens ontvangen ondernemers een overzicht van de bedragen die zij vanaf 1 september 2022 betaald hebben. Daarin wordt aangegeven op welke aanslagen de betalingen zijn afgeboekt. Betalingen, die de ondernemer na de peildatum van het overzicht heeft gedaan, moeten uit de eigen administratie volgen.

Ondernemers, die volgens de Belastingdienst betalingsachterstanden hebben, worden aangespoord om binnen 14 dagen hun betalingsachterstand in te lopen of een verzoek te doen voor versoepeling van de betalingsregeling. Doet een ondernemer niets naar aanleiding van deze aanmaning, dan zal de betalingsregeling worden ingetrokken. Volgens de staatssecretaris zullen de eerste intrekkingsbeschikkingen eind mei 2023 worden verstuurd.

Het is niet duidelijk hoeveel ondernemers niet kunnen voldoen aan de voorwaarden van de betalingsregeling. De staatssecretaris merkt op dat het niet mogelijk en niet wenselijk is om ondernemers die niet voldoen aan hun betalingsverplichtingen te blijven ondersteunen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000090847 | 10-04-2023

De Belastingdienst heeft een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen opgelegd aan een buitenlands belastingplichtige. De navorderingsaanslag betrof het niet in de opgaaf wereldinkomen vermelde inkomen uit sparen en beleggen. Dat inkomen betrof een in Nederland gelegen onroerende zaak. Tegelijk met de navorderingsaanslag heeft de Belastingdienst een vergrijpboete opgelegd.

In hoger beroep voor Hof Amsterdam was in geschil of de vergrijpboete terecht is opgelegd. Het geschil betrof de vraag of de inspecteur de belanghebbende terecht grove schuld verwijt. Volgens het hof heeft de belanghebbende de Belastingdienst informatie onthouden waarom in de opgaaf wereldinkomen is verzocht. Deze informatie zou tot belastingheffing hebben geleid als deze zou zijn gegeven. Het formulier vermeldt uitdrukkelijk: “Let op! Vermeld het totaal van uw Nederlandse en niet-Nederlandse inkomen”. De inspecteur heeft volgens het hof overtuigend aangetoond dat de belanghebbende nalatig is geweest bij het nakomen van zijn verplichtingen. De boete is terecht opgelegd. De hoogte van de boete is volgens het hof in overeenstemming met het verwijt dat de belanghebbende wordt gemaakt. Het hof ziet geen aanleiding om de boete te matigen.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS2023811, 22/00414 | 03-04-2023

De minister van SZW heeft de Tijdelijke subsidieregeling ontwikkeladvies STAP 2023 ter kennisneming voorgelegd aan de Tweede Kamer. Op basis van deze regeling kan subsidie worden gegeven voor het verstrekken van gratis ontwikkeladviezen aan praktisch opgeleiden. Dat zijn mensen die maximaal op mbo-2-niveau zijn geschoold. De regeling is een voortzetting van de in 2022 geldende en inmiddels vervallen subsidieregeling. De voortzetting geschiedt onder hoofdzakelijk dezelfde voorwaarden en voor overwegend dezelfde activiteiten.

Het ontwikkeladvies STAP hoeft niet gericht te zijn op scholing en kan andere loopbaanstappen omvatten dan het volgen van scholing. Het ontwikkeladvies wordt gegeven door onafhankelijke en professionele loopbaanadviseurs. Het ontwikkeladviestraject moet de deelnemer bewust maken van het belang en de noodzaak van ontwikkeling en inzicht bieden in zijn arbeidsmarktpositie. De loopbaanadviseur, werkgever of opdrachtgever kan per afgerond ontwikkeladviestraject subsidie aanvragen. Het subsidiebedrag per afgerond ontwikkeladviestraject bedraagt € 700 inclusief btw.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000080464 | 05-04-2023

De Wet arbeid en zorg (Wazo) bepaalt dat een werknemer, die aanvullend geboorteverlof opneemt, recht heeft op een uitkering van 70% van het dagloon. Het aanvullende geboorteverlof bedraagt maximaal vijf weken, gebaseerd op de arbeidsduur per week en moet worden opgenomen in de eerste zes maanden na de geboorte van het kind. Het dagloon wordt gesteld op 1/261 deel van het loon dat de werknemer in de referteperiode heeft verdiend. Voor de berekening van het dagloon telt alleen het loon uit de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering is ontstaan mee. De referteperiode is de periode van een jaar, die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin het recht op de uitkering is ontstaan.

De wetgever heeft voor de vaststelling van het dagloon bij het aanvullende geboorteverlof aangesloten bij de systematiek voor het geboorteverlof. De dagloonberekening valt nadelig uit voor een werknemer die in de referteperiode elf maanden parttime en één maand fulltime heeft gewerkt. Het recht op uitkering is ontstaan uit de dienstbetrekking bij deze werkgever. Bij de berekening van het dagloon is terecht geen rekening gehouden met het in de referteperiode genoten loon bij andere werkgevers.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2023619, 21 3955 WARZO | 28-03-2023

Op verzoek van een werkgever heeft de kantonrechter de arbeidsovereenkomst met een werknemer wegens een verstoorde arbeidsverhouding ontbonden. De werkgever is veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding. Het verzoek van de werknemer om toekenning van een billijke vergoeding heeft de kantonrechter afgewezen. De werknemer ging in hoger beroep tegen deze afwijzing omdat de werkgever ernstig verwijtbaar zou hebben gehandeld.

Volgens hof Arnhem-Leeuwarden heeft de werkgever bewust aangestuurd op en toegewerkt naar een beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. Het hof merkt dat aan als ernstig verwijtbaar handelen. Zo heeft de werkgever de werknemer een e-mail gestuurd met persoonlijke verwijten en aantijgingen. Die verwijten en aantijgingen heeft de werkgever niet onderbouwd. De werknemer zat toen met een burn-out thuis. In een volgende e-mail heeft de werkgever de verwijten en aantijgingen herhaald, zonder zich rekenschap te geven van de mogelijke gevolgen voor de werknemer. De werkgever heeft met het versturen van deze berichten de arbeidsrelatie tussen partijen verstoord. Kort daarna heeft de werkgever aangestuurd op mediation. Als antwoord op de vraag van de werknemer naar een onderbouwing van de door de werkgever aan de werknemer verweten verstoring in de arbeidsrelatie heeft de werkgever een loonstop aangekondigd. Op dat moment had de bedrijfsarts nog niet beoordeeld of de werknemer in staat was tot het deelnemen aan mediation.

De opstelling van de werkgever was volgens het hof niet gericht op herstel van de inmiddels verstoorde arbeidsrelatie maar op het verder doen escaleren van de verstoring. Het hof heeft de werknemer een billijke vergoeding toegekend ter grootte van het berekende inkomensverlies over het eerste jaar na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20232609, 200.317.669 | 26-03-2023

Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer opzeggen als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing niet mogelijk is of niet in de rede ligt. Het vervallen van arbeidsplaatsen wegens bedrijfseconomische noodzaak is een van de in de wet genoemde redelijke gronden. Voor opzegging op deze grond heeft de werkgever toestemming van het UWV nodig. 

De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de werkgever, die met toestemming van het UWV heeft opgezegd, veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst. De kantonrechter moet de opzegging dan toetsen aan de Ontslagregeling. Van belang daarbij is dat werkgever de ruimte moet hebben om de onderneming zo in te richten dat het voortbestaan ook op langere termijn verzekerd is. De Ontslagregeling omvat onder meer het afspiegelingsbeginsel. Dat bepaalt dat per leeftijdsgroep binnen een categorie uitwisselbare functies de werknemers met het kortste dienstverband het eerst voor ontslag in aanmerking komen. Het aantal werknemers dat per leeftijdsgroep voor ontslag in aanmerking komt dient zoveel mogelijk overeen te komen met de onderlinge verhouding van het aantal werknemers in elk van de leeftijdsgroepen binnen de betreffende categorie uitwisselbare functies. Wanneer sprake is van uitwisselbare functies, is uitgewerkt in de Ontslagregeling. Bij de beoordeling van de uitwisselbaarheid van functies gaat het om een objectieve vergelijking van de functies.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld in een zaak waarin de werkgever was veroordeeld tot herstel van de dienstbetrekking van een bij een reorganisatie ontslagen werknemer. De werkgever heeft het afspiegelingsbeginsel ten onrechte niet toegepast, aangezien het om uitwisselbare functies ging. Bij toepassing van het afspiegelingsbeginsel zou een andere werknemer zijn ontslagen wegens een korter dienstverband. Volgens het hof heeft de kantonrechter het verzoek tot herstel terecht toegewezen. De opzegging van de arbeidsovereenkomst is in strijd met de wet wegens het ontbreken van een redelijke grond.

Niettemin heeft het hof de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsverhouding ontbonden. De werknemer heeft het gesprek waarin hem is meegedeeld dat zijn functie door de reorganisatie zou komen te vervallen opgenomen, zonder dit te melden. Vervolgens heeft hij zich ziek gemeld. De bedrijfsarts heeft in het kader van de re-integratie wegens spanningen in de arbeidsverhouding mediation voorgesteld. Dat heeft niet tot een vermindering van de spanningen geleid. In de procedure bij de kantonrechter is de arbeidsverhouding verder verstoord geraakt. Volgens het hof had de kantonrechter het ontbindingsverzoek op deze grond moeten toewijzen. Gezien de verstoorde arbeidsverhouding ligt herplaatsing van de werknemer niet in de rede. Het hof heeft de datum, waarop de arbeidsovereenkomst eindigt, vastgesteld op 1 mei 2023.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20232818, 200.317.206 | 02-04-2023

De Belastingdienst heeft 26 kennisgroepen, die op hun eigen beleidsterrein rechtsvragen en andere vraagstukken behandelen. Met ingang van 30 maart 2023 maken alle kennisgroepen van de Belastingdienst hun standpunten openbaar. De vragen en antwoorden vanaf 2022 zijn op de website kennisgroepen.belastingdienst.nl te raadplegen. Door de publicatie wordt duidelijk hoe de Belastingdienst denkt over de fiscale vragen die aan de kennisgroepen zijn voorgelegd. De publicatie moet bijdragen aan meer transparantie in de uitvoering.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 29-03-2023

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer een pakket maatregelen voor de arbeidsmarkt aangekondigd. De maatregelen zijn de weerslag van afspraken die zij met vakbonden en werkgeversorganisaties heeft gemaakt. Het doel van de maatregelen is om werkenden meer zekerheid te geven en tegelijkertijd werkgevers de nodige flexibiliteit te geven.

Arbeidscontracten

Oproepcontracten verdwijnen en worden vervangen door basiscontracten voor het aantal uren waarvoor werkenden ten minste standaard worden ingeroosterd. Nulurencontracten worden verboden. Werknemers met een basiscontract moeten boven het vastgelegde aantal uren een aantal uren beschikbaar zijn voor de werkgever. In totaal mag het aantal uren niet meer dan 130% van het basisaantal bedragen. De werknemer krijgt het recht om buiten de vooraf bepaalde en vastgelegde beschikbare uren een oproep van de werkgever te weigeren.

Het is de bedoeling dat het basiscontract onder de lage WW-premie valt als het gaat om een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Contracten met een jaarurennorm blijven mogelijk.

Wie werkt via een uitzendbureau krijgt na 52 gewerkte weken een contract met meer zekerheid. Om concurrentie op arbeidsvoorwaarden door uitzendwerk te voorkomen moeten alle arbeidsvoorwaarden van uitzendkrachten ten minste gelijkwaardig zijn met die van het eigen personeel. Nu is dat beperkt tot het loon en overige vergoedingen en arbeids- en rusttijden.

Ketenregeling

Een keten van tijdelijke arbeidscontracten wordt onderbroken door een tussenliggende termijn van zes maanden of langer. Straks geldt dat als een werknemer drie aaneengesloten tijdelijke contracten bij dezelfde werkgever heeft gehad, hem pas na vijf jaar een nieuw contract mag worden gegeven. De langere onderbrekingstermijn zal ook gelden bij uitzendwerk. De mogelijkheid om bij cao af te wijken van de duur van en het aantal contracten vervalt.

Arbeidsongeschiktheidsverzekering

Voor zelfstandigen komt er een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering. Deze verzekering gaat gelden voor alle zelfstandigen, zowel met als zonder personeel en hun meewerkende partners. Het uitzonderen van zelfstandigen met personeel zou de uitvoerbaarheid van de regeling bemoeilijken. Dga’s en resultaatgenieters vallen niet onder de verplichte verzekering. De groep resultaatgenieters is zeer divers en heeft vaak andere inkomsten naast het resultaat uit werkzaamheid. Een verplichte verzekering lijkt geen meerwaarde te hebben voor resultaatgenieters. Volgens de minister is het op korte termijn niet haalbaar om binnen de groep dga’s de dga’s zonder personeel af te bakenen van de dga’s met personeel.

De wachttijd van de verzekering bedraagt één jaar. Zelfstandigen kunnen via een private verzekering een kortere wachttijd regelen. De te verzekeren uitkering bedraagt 70% van het laatstverdiende inkomen tot aan de grens van 143% van het wettelijk minimumloon. De premie voor de verzekering bedraagt naar schatting 7,5 tot 8% van het inkomen tot de maximale premiegrondslag.

Het is de bedoeling dat begin 2024 een wetsvoorstel wordt ingediend ter invoering van de verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen.

Langdurige arbeidsongeschiktheid

Werkgevers met niet meer dan 100 personeelsleden kunnen na één jaar ziekte van een werknemer duidelijkheid krijgen over structurele vervanging. De re-integratie in het tweede jaar zal zich in principe richten op werkhervatting bij een andere werkgever. Werkgever en werknemer kunnen gezamenlijk vaststellen dat re-integratie bij de eigen werkgever niet meer in de rede ligt. Komen zij daar onderling niet uit, dan kan de werkgever het UWV vragen om een beoordeling. De werkgever blijft ook in het tweede ziektejaar verantwoordelijk voor de loondoorbetaling en voor het verloop van het re-integratieproces. Mocht de werknemer in het tweede jaar herstellen, dan heeft hij het recht om zijn eigen functie weer te vervullen mits deze niet duurzaam is ingevuld.

Crisisregeling

Er komt een crisisregeling personeelsbehoud voor werkgevers, die worden getroffen door een buiten het ondernemersrisico vallende crisis of calamiteit. Met deze regeling kan de werkgever werknemers tijdelijk op een andere plek in het bedrijf aan het werk zetten. De werkgever kan ervoor kiezen om werknemers minimaal 20% minder te laten werken, zonder verlies van hun WW-rechten. Over het aantal niet-gewerkte uren betaalt de werkgever 80% van het loon. Het totale loon van de werknemer mag niet meer dan 10% dalen. Het loon van de werknemer mag niet lager uitkomen dan het wettelijk minimumloon. De werkgever kan een tegemoetkoming van 60% voor de loonkosten van de niet-gewerkte uren aanvragen. Deze mogelijkheid moet voorkomen dat werkgevers door een crisis of calamiteit personeel moeten ontslaan. Werkgevers kunnen gedurende maximaal zes maanden gebruik maken van deze regeling.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2023-0000216197 | 02-04-2023

Volgens het Burgerlijk Wetboek is sprake van een arbeidsovereenkomst als de ene partij zich verbindt om in dienst van de andere partij tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten. Om vast te stellen of een overeenkomst een arbeidsovereenkomst is, moet aan de hand van de Haviltexmaatstaf worden beoordeeld welke rechten en verplichtingen partijen zijn overeengekomen. Als deze rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst, moet de overeenkomst als zodanig worden aangemerkt. De intentie van partijen is voor deze kwalificatie niet van belang.

Omstandigheden als de aard en duur van de werkzaamheden en de wijze waarop de werkzaamheden en de werktijden worden bepaald kunnen een rol spelen in de beoordeling. Dat geldt ook voor het al dan niet bestaan van een verplichting om het werk persoonlijk uit te voeren, de wijze waarop de beloning wordt bepaald en of degene, die de werkzaamheden verricht, daarbij commercieel risico loopt.

Ook kan van belang zijn of degene die de werkzaamheden verricht zich in het economisch verkeer als ondernemer gedraagt of kan gedragen, bijvoorbeeld bij het verwerven van een reputatie, bij acquisitie, wat betreft fiscale behandeling, en gelet op het aantal opdrachtgevers voor wie hij werkt of heeft gewerkt en de duur waarvoor hij zich doorgaans aan een bepaalde opdrachtgever verbindt.

Hof Amsterdam heeft enige tijd geleden geoordeeld dat bezorgers van Deliveroo werken op basis van een arbeidsovereenkomst. De overeenkomst was aangeduid als overeenkomst van opdracht. Deliveroo was het met dit oordeel niet eens en tekende beroep in cassatie aan. Deliveroo wees op de vrijheid van bezorgers om opdrachten niet aan te nemen of zich te laten vervangen bij het uitvoeren van werkzaamheden.

Volgens de Hoge Raad sluit de vrijheid om opdrachten al dan niet te aanvaarden op zichzelf het bestaan van een arbeidsovereenkomst niet uit. Of ondanks deze vrijheid is voldaan aan de vereisten voor een arbeidsovereenkomst hangt af van de verdere omstandigheden van het geval. In het bijzonder is van belang wat geldt indien een betrokkene wel verschijnt en een opdracht aanvaardt. Ook de frequentie waarmee en de duur waarvoor dat doorgaans geschiedt zijn van belang.

De vrijheid om zich te laten vervangen is ook niet onverenigbaar met het bestaan van een arbeidsovereenkomst. Deze moet worden bezien in het licht van alle omstandigheden van het geval. Aan de hand van de omstandigheden heeft het hof vastgesteld dat bezorgers in het algemeen geen aanleiding zullen zien hun werk anders dan incidenteel door een ander te laten verrichten. De daadwerkelijke betekenis van de vervangingsclausule is voor de bezorgers gering.

Het oordeel van het hof dat sprake is van arbeidsovereenkomsten geeft geen blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en is voldoende gemotiveerd.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023443, 21/02090 | 23-03-2023

De regeling van het prijsplafond voor energiekosten werkt niet goed voor blokaansluitingen. Dat zijn collectieve aansluitingen op het gas-, warmte- of elektriciteitsnet. Voor deze groep huishoudens is de Tijdelijke Tegemoetkoming Blokaansluitingen uitgewerkt. Deze regeling geldt zowel voor zelfstandige als onzelfstandige wooneenheden.

De tegemoetkoming voor het eerste half jaar bedraagt voor:

  • zelfstandige wooneenheden met blokgas of blokwarmte € 786,45;
  • zelfstandige wooneenheden met blokelektriciteit € 731,13;
  • onzelfstandige wooneenheden met blokgas of blokwarmte € 329,28; en
  • onzelfstandige wooneenheden met blokelektriciteit € 307,63.

Bij huishoudens met zowel blokverwarming als blokelektriciteit worden de twee bedragen bij elkaar opgeteld. Huishoudens met blokelektriciteit worden met een extra tegemoetkoming van € 380 voor zelfstandige en € 160 voor onzelfstandige wooneenheden gecompenseerd voor de gemiste tegemoetkoming energiekosten over november en december 2022.  

De regeling wordt in april in de Staatscourant geplaatst. Naar verwachting kunnen aanvragen vanaf 25 april worden ingediend.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 30-03-2023

Een werknemer kan in een procedure over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst verzoeken om een billijke vergoeding wegens ernstig verwijtbaar handelen door de werkgever.

Een werkgever heeft met toestemming van het UWV de arbeidsovereenkomst met een secretaresse opgezegd vanwege bedrijfsbeëindiging. De arbeidsovereenkomst is per 1 juni 2022 geëindigd. Er volgde een procedure bij de kantonrechter, waarin de werkgever is veroordeeld tot betaling van een transitievergoeding, vakantiegeld, achterstallig netto loon en reiskostenvergoeding. De werkgever is tevens veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente en de wettelijke verhoging van 50% over de loonbestanddelen.

De werkgever is tegen de beschikking van de kantonrechter in hoger beroep gegaan. Hof Den Haag heeft het hoger beroep afgewezen. In incidenteel beroep heeft de secretaresse verzocht om een hogere transitievergoeding. Bij de rechtbank is geen rekening gehouden met de vakantietoeslag. Het hof heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van een hogere transitievergoeding van circa € 24.800, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2022.

De secretaresse heeft daarnaast verzocht om toekenning van een billijke vergoeding omdat de werkgever zijn bedrijf niet heeft beëindigd. De werkgever heeft ter zitting in hoger beroep bevestigd dat van bedrijfsbeëindiging nog geen sprake is. Op grond van een door de werkgever gegeven onjuiste voorstelling van zaken heeft het UWV toestemming gegeven om de arbeidsovereenkomst met de secretaresse op te zeggen. De werkgever heeft hiermee ernstig verwijtbaar gehandeld. De secretaresse heeft na twee maanden werkloosheid een nieuwe baan gevonden. Het hof heeft de inkomstenderving over die periode berekend op € 1.485 bruto. Gelet ook op de ernstigeverwijtbaarheid heeft het hof een billijke vergoeding van € 2.000 toegekend aan de secretaresse. De werkgever is veroordeeld in de kosten van de procedure.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2023418; 200.319.176/01 | 06-03-2023

De regeling tegemoetkoming energiekosten (TEK) is op 21 maart opengesteld. In verband met een daling van de energieprijzen heeft de minister van EZK het voorschotpercentage voor de TEK verlaagd. Om het risico van terugbetalingen te beperken is het voorschot dat ondernemers krijgen verlaagd van 50 naar 35%. De wijziging van het voorschotpercentage heeft geen invloed op de hoogte van het subsidiebedrag waarop een ondernemer recht heeft.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | nr. WJZ/ 26618482, Staatscourant 2023, Nr. 8700 | 19-03-2023

De minister voor Klimaat en Energie heeft de subsidiemodule Advies en ondersteuning verduurzamingsmaatregelen mkb gewijzigd. De subsidieregeling geldt voor mkb-ondernemingen, die niet onder de energiebesparingsplicht vallen. Zij kunnen subsidie krijgen voor professioneel advies en ondersteuning voor het nemen van verduurzamingsmaatregelen. In verband met oneigenlijk gebruik is de subsidieregeling in 2022 stopgezet. De regeling is aangepast om oneigenlijk gebruik tegen te gaan.

De energieadviseur dient over voldoende ervaring te beschikken om voor subsidie in aanmerking te komen. De eisen hebben betrekking op de persoon die het advies geeft en niet op de onderneming waar hij werkzaam is. Ook de regels voor het advies, waarvoor subsidie kan worden aangevraagd, zijn strenger geworden. Verder dient het energieverbruik van de mkb-onderneming meer gedetailleerd in kaart te worden gebracht. Zo moet het energieverbruik van ieder apparaat, dat in het voorgaande jaar verantwoordelijk was voor meer dan 5% van het totale energieverbruik, worden vastgelegd. De energieadviseur moet voor ieder van deze apparaten één of meer verduurzamingsmaatregelen beschrijven. Doet hij dat niet dan moet hij onderbouwen waarom hij voor een machine geen maatregel adviseert.

Alleen adviezen, die worden opgesteld na 31 maart 2023, komen voor subsidie in aanmerking.

De activiteiten waarmee de energieadviseur de mkb-onderneming kan ondersteunen bij het nemen van verduurzamingsmaatregelen zijn aangepast. Ondersteuningsactiviteiten moeten rechtstreeks verband houden met de uitvoering van verduurzamingsmaatregelen. De volgende activiteiten zijn niet meer subsidiabel:

  • het opstellen van een financierings- of een stappenplan;
  • de ondersteuning bij het aanschaffen en installeren van materialen of diensten.

Na de wijziging van de regeling kan een mkb-onderneming aparte aanvragen indienen voor advies en voor ondersteuning. In dat geval moet het bewijs voor het uitvoeren van verduurzamingsmaatregelen op verschillende maatregelen zien. Als de onderneming de aanvragen tegelijk indient, mogen de aanvragen dezelfde maatregelen betreffen.

De regeling is opengesteld vanaf 1 april tot en met 30 september 2023. Het subsidieplafond voor 2023 bedraagt € 14 miljoen.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | nr. WJZ/ 26649582, Staatscourant 2023, Nr. 8991 | 21-03-2023

De Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) is bedoeld als stimulans voor werkgevers om mensen in dienst te nemen met afstand tot de arbeidsmarkt. Een van de tegemoetkomingen in de Wtl is het lage-inkomensvoordeel (LIV). De minister van SZW heeft een wetsvoorstel ter consultatie gepubliceerd om het LIV per 1 januari 2025 af te schaffen. Het wetsvoorstel bevat verder een aantal verbeteringen in de werking van de loonkostenvoordelen. Deze zouden per 1 januari 2026 in werking moeten treden. Belangstellenden kunnen reageren via https://www.internetconsultatie.nl/wijzigingwettegemoetkomingenloondomein/b1

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 19-03-2023

Bij de bepaling van het voordeel uit sparen en beleggen op grond van de Wet rechtsherstel box 3 wordt het vermogen onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden, schulden en overige bezittingen. Na de verdeling van het vermogen over de drie verschillende vermogenscategorieën wordt het rendement over het vermogen forfaitair bepaald. Voor elke vermogenscategorie geldt een eigen forfaitair rendementspercentage.

Het forfaitaire rendementspercentage voor banktegoeden voor het kalenderjaar 2022 is vastgesteld op 0,0%. Dit percentage is berekend aan de hand van het gemiddelde maandelijkse rentepercentage op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden over de eerste elf kalendermaanden van 2022.

Het forfaitaire rendementspercentage voor schulden voor 2022 is vastgesteld op 2,28%. Dit is gebaseerd op het gemiddelde maandelijkse rentepercentage over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens over de periode van 1 januari tot en met 30 november 2022.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr. 2023-0000004070, Staatscourant 2023, Nr. 7968 | 14-03-2023

De staatssecretaris heeft een wetsvoorstel met wijzigingen voor enkele bijzondere regimes in de vennootschapsbelasting ter consultatie gelegd. Het betreft de regimes voor fiscale beleggingsinstellingen, fondsen voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstellingen. De wijzigingen betreffen:

  1. het uitsluiten van directe beleggingen in onroerende zaken door fiscale beleggingsinstellingen,
  2. de voorwaarden voor fiscale transparantie voor fondsen voor gemene rekening, en
  3. een beperking van het regime voor vrijgestelde beleggingsinstellingen tot gereglementeerde fondsen in het kader van de Wet Financieel Toezicht.

De wijzigingen voor fondsen voor gemene rekening en vrijgestelde beleggingsinstellingen moeten op 1 januari 2024 ingaan. De wijzigingen voor fiscale beleggingsinstellingen moeten in werking treden per 1 januari 2025.

Fiscale beleggingsinstellingen

Voor fiscale beleggingsinstellingen geldt onder voorwaarden een tarief van 0% in de vennootschapsbelasting. Volgens het voorstel wordt het per 1 januari 2025 verboden voor een fiscale beleggingsinstelling om rechtstreeks te beleggen in onroerende zaken. Er komt een tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting om een beleggingsinstelling belastingneutraal om te zetten in een fiscaal transparant fonds voor gemene rekening.

Fondsen voor gemene rekening

De voorwaarden waaronder een fonds voor gemene rekening fiscaal als transparant wordt aangemerkt, worden in overeenstemming gebracht met internationale normen. Een fonds voor gemene rekening is niet transparant als het een gereguleerd fonds in de zin van de Wet Financieel Toezicht is en bewijzen van deelgerechtigdheid verhandelbaar zijn. In andere gevallen is het fonds fiscaal transparant.

Vrijgestelde beleggingsinstellingen

Het is de bedoeling om het regime voor de vrijgestelde beleggingsinstellingen vanaf 1 januari 2024 te beperken tot uitsluitend gereglementeerde instellingen in het kader van de Wet Financieel Toezicht. Onder het regime voor vrijgestelde beleggingsinstellingen is direct beleggen in vastgoed overigens niet toegestaan, zodat de gevolgen van deze regel voor de vastgoedsector beperkt zijn.

Internetconsultatie

Tot 5 april 2023 kan worden gereageerd op het wetsvoorstel. Het is de bedoeling om het wetsvoorstel na verwerking van reacties op de consultatie op Prinsjesdag aan te bieden aan de Tweede Kamer.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-03-2023

De vraag of een vermogensbestanddeel ondernemingsvermogen of privévermogen vormt, is in beginsel afhankelijk van de wil van de ondernemer. Zijn keuzevrijheid wordt beperkt door de grenzen van de redelijkheid. Die grenzen worden overschreden als hij duurzaam overtollige liquide middelen, die in de onderneming geen functie hebben, tot het ondernemingsvermogen rekent.

De ondernemer mag naast de liquide middelen voor de financiering van de lopende bedrijfsuitgaven en de te verwachten investeringen ook liquide middelen aanhouden ter dekking van risico’s en tot opbouw en instandhouding van reserves. De aard en omvang van de onderneming speelt daarbij een rol. Het is aan de Belastingdienst om aannemelijk te maken dat en tot welk bedrag sprake is van duurzaam overtollige liquide middelen.

Bij de behandeling van de aangiften IB 2017 en 2018 van een ondernemer heeft de Belastingdienst een groot deel van de in de onderneming aanwezige liquide middelen als overtollig aangemerkt. Over 2017 hield de Belastingdienst rekening met een reservering voor de aanschaf van een auto van € 28.000 bij de bepaling van de hoeveelheid liquide middelen die tot het ondernemingsvermogen zijn gerekend. Voor 2018 heeft de Belastingdienst rekening gehouden met een reservering voor de auto van € 60.000. In de procedure voor de rechtbank Den Haag heeft de Belastingdienst gesteld dat over 2017 de reservering voor de auto met € 32.000 verhoogd dient te worden. De rechtbank heeft dat overgenomen. 

Gelet op de omvang van de onderneming, de sinds 2014 dalende omzet en de weinig concrete plannen met betrekking tot toekomstige investeringen is de Belastingdienst naar het oordeel van de rechtbank geslaagd in de bewijslast dat de liquide middelen grotendeels overtollig waren. De ondernemer heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andere conclusie zouden leiden.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA202214133, SGR 21/3384 en SGR 21/8397 | 18-12-2022

Ingekomen werknemers, die onder de 30%-regeling voor de loonbelasting vallen, kunnen kiezen voor gedeeltelijke buitenlandse belastingplicht voor de inkomstenbelasting. Door die keuze zijn zij vrijgesteld van de belastingheffing in box 3, met uitzondering van in Nederland gelegen onroerende zaken. De keuze geldt voor het gehele kalenderjaar, maar ten hoogste voor de periode waarin de 30%-regeling van toepassing is. De keuze wordt gedaan bij de aangifte inkomstenbelasting en kan herzien worden zolang de definitieve aanslag nog niet onherroepelijk vaststaat. De vermelding van box-3-vermogen in de aangifte impliceert dat de belastingplichtige niet kiest voor behandeling als partieel belastingplichtige.

Een belastingplichtige diende de herziene aangifte, waarin de keuze voor gedeeltelijke buitenlandse belastingplicht alsnog werd gedaan, tien maanden na het tijdstip, waarop de aanslag over het belastingjaar vaststond, in. De rechtbank Noord-Holland is van oordeel dat geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding. De aanslag is opgelegd terwijl de belastingplichtige in het buitenland verbleef. Door de lockdown kon de belastingplichtige niet eerder dan kort voor het einde van de bezwaartermijn terugkeren naar Nederland. Volgens de rechtbank was het dus mogelijk om tijdig bezwaar te maken. De keuze voor partiële buitenlandse belastingplicht is te laat gemaakt.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20231738, HAA 21/6429 | 23-01-2023

Dit voorjaar stelt het ministerie van EZK meerdere subsidieregelingen open voor energie-innovatieprojecten en voor verduurzaming van de industrie. In totaal is een budget beschikbaar van € 270 miljoen.

Er gaat € 74 miljoen naar de regeling Demonstratie Energie- en Klimaatinnovatie (DEI+). Deze regeling ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen bij het uitvoeren van innovatieve pilot- en demonstratieprojecten, die leiden tot CO2-reductie in 2030. De projecten moeten bijdragen aan een CO2-vrij elektriciteitssysteem, een aardgasvrije gebouwde omgeving of een klimaatneutrale en circulaire industrie. De regeling staat open van 15 maart 2023 tot en met 31 augustus 2023.

Voor de regeling Versnelde klimaatinvesteringen industrie (VEKI) is € 138 miljoen beschikbaar. Deze regeling is bedoeld voor investeringen in CO2-besparende maatregelen waarvan de werking bewezen is, maar die nog niet rendabel zijn of een hoge terugverdientijd hebben. De VEKI is aan te vragen van 15 maart 2023 tot en met 9 januari 2024.

Daarnaast worden de Hernieuwbare Energieregeling (HER+) en tenders voor de Topsector Energie (TSE) dit voorjaar opengesteld. Deze regelingen moeten er voor zorgen dat de energietransitie betaalbaar wordt en stimuleren innovaties in de industrie op het gebied van circulaire economie.

De regelingen worden uigevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 08-03-2023

De belastingheffing in box 3 van de inkomstenbelasting blijft de gemoederen bezig houden. Na het kerstarrest van de Hoge Raad kwam de staatssecretaris van Financiën met het Besluit rechtsherstel box 3. Dat besluit moet belastingplichtigen, die tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting, het door de Hoge Raad voorgeschreven rechtsherstel bieden.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs geoordeeld dat het besluit in sommige situaties niet ver genoeg gaat. De procedure betrof iemand met een aanzienlijk vermogen in box 3. Een groot deel daarvan bestond uit spaargeld. De inkomstenbelasting in box 3 over 2018 bedroeg volgens de aanslag € 15.939. Met toepassing van het besluit rechtsherstel heeft de inspecteur de belasting in box 3 ambtshalve verminderd tot € 4.790.

Volgens het hof is onvoldoende rechtsherstel geboden. Het werkelijk behaalde rendement in 2018 bedroeg € 1.195. Dat was beduidend lager dan het rendement waarmee rekening is gehouden bij de toepassing van het besluit van € 15.967. Het hof heeft de box 3-heffing nader vastgesteld op € 358. Het hof heeft bij de vaststelling van het rendement in box 3 geen rekening gehouden met het in 2018 geleden koersverlies op beleggingen.

Gezien de financiële situatie van de belanghebbende was een verdere verlaging van de belastingheffing op grond van een individuele en buitensporige last niet aan de orde.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20231116, 22/00093 | 06-02-2023

Het concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst verbood de werknemer om binnen twaalf maanden na het einde van zijn dienstverband in Nederland in dienst te treden van een concurrent van zijn werkgever. De vraag in een procedure was of de werknemer het concurrentiebeding heeft overtreden door in dienst te treden van een concurrent, die in België is gevestigd.

De kantonrechter heeft bij de uitleg van het concurrentiebeding de zogenaamde Haviltex-maatstaf toegepast. Dat betekent dat niet alleen naar de tekst van de bepaling moet worden gekeken. Mede bepalend is wat partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en van elkaar mochten verwachten. Bij de vraag wat partijen van elkaar mochten verwachten zijn de maatschappelijke positie en rechtskennis van partijen en de totstandkoming van de bepaling van belang.

Het concurrentiebeding is door de werkgever opgesteld. Daarover is niet onderhandeld. Over de inhoud en strekking van het concurrentiebeding is niet gesproken. Een puur grammaticale uitleg van het beding brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat het de werknemer niet is toegestaan om in dienst te treden van een concurrerende vennootschap die in Nederland is gevestigd. Dat het de expliciete bedoeling van de werkgever is geweest om te voorkomen dat de werknemer voor een concurrent de Nederlandse markt zou bedienen, blijkt niet uit de tekst van het concurrentiebeding. Ter zitting heeft de werkgever verklaard dat hij wilde verhinderen dat de werknemer na zijn vertrek Nederlandse klanten van de werkgever zou werven. De kantonrechter merkt op dat een relatiebeding bij uitstek is bedoeld om een klantenbestand te beschermen. Tussen partijen is geen relatiebeding overeengekomen. De omstandigheid dat de werknemer af en toe vanuit zijn huis in Nederland werkzaamheden verricht voor zijn nieuwe werkgever houdt geen overtreding van het concurrentiebeding in.

De werknemer heeft volgens de kantonrechter door zijn indiensttreding bij een Belgische concurrent de grenzen van het concurrentiebeding opgezocht, maar niet overschreden. De kantonrechter heeft de vordering van de werkgever afgewezen.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT20231397, 10193805 CV EXPL 22-34846 | 23-02-2023

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën naar aanleiding van een oproep van het Register Belastingadviseurs om bezwaar te maken tegen de box 3-heffing.

De staatssecretaris is van mening dat het geboden rechtsherstel aansluit bij het oordeel van de Hoge Raad dat een forfaitair stelsel de werkelijkheid moet trachten te benaderen. Voor belastingplichtigen met hoofdzakelijk spaargeld lijkt dat te zijn gelukt. De spreiding in het rendement op spaargeld is beperkt en het forfait voor spaargeld is voor de jaren 2017-2022 vrijwel nihil. Het staat belastingplichtigen met een lager rendement dan het forfaitair bepaalde vrij om bezwaar te maken. De staatssecretaris is van mening dat met de nieuwe wettelijke regeling naar redelijkheid uitvoering wordt gegeven aan het Kerstarrest. De Belastingdienst zal bezwaarschriften, waarin gevraagd wordt om een ander rechtsherstel dan uit de wet Rechtsherstel box 3 volgt, afwijzen.

Het is onwenselijk dat belastingplichtigen tegen iedere belastingaanslag bezwaar maken om te voorkomen dat zij recht hebben op compensatie wanneer achteraf blijkt dat er te veel belasting is betaald. Naar aanleiding van een motie doet de staatssecretaris onderzoek naar de werking en mogelijkheden tot verbetering van de massaalbezwaarprocedure. Dit voorjaar zal de staatssecretaris de Tweede Kamer informeren over de voortgang van dit onderzoek.

Verder wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de mogelijkheden voor verdere verfijning van het bestaande forfaitaire stelsel op kortere termijn. De staatssecretaris zal de uitkomsten van dat onderzoek vóór 1 mei 2023 naar de Tweede Kamer sturen.

In een aantal procedures is beslist dat het Besluit rechtsherstel box 3 de betreffende belastingplichtige onvoldoende rechtsherstel biedt. Tegen die beslissingen is of wordt cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000036124 | 05-03-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft een verzamelbesluit over pensioenen in de loon- en inkomstenbelasting gewijzigd. De wijzigingen betreffen de voorwaarden, die worden gesteld bij het geruisloos omzetten van een oudedagsverplichting in een lijfrente nadat de termijnen van de oudedagsverplichting zijn ingegaan. De volledige waarde van de oudedagsverplichting moet worden aangewend ter verkrijging van de lijfrente. Daaraan voorafgaand moet een verzoek tot aanwending van de oudedagsverplichting ter verkrijging van een lijfrente aan de inspecteur worden gedaan.

Daarnaast bevat het besluit de voorwaarden, die gelden voor het geruisloos omzetten van een oudedagsverplichting in een lijfrente, wanneer degene, aan wie de lijfrentetermijnen toekomen, meer dan vijf jaar ouder is dan de AOW-leeftijd. In dat geval dienen de termijnen uit de lijfrente direct in te gaan. De minimale uitkeringsduur van 20 jaar mag worden verminderd met de periode vanaf het bereiken van de AOW-leeftijd tot het moment waarop de eerste termijn van de lijfrente wordt uitgekeerd.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2023-1520 Staatscourant 2022, Nr. 6305 | 02-03-2023

Het ministerie van EZK heeft bekendgemaakt dat mkb-ondernemingen die daarvoor in aanmerking komen vanaf 21 maart de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) kunnen aanvragen. De TEK-regeling is een tegemoetkoming voor de gestegen energiekosten in de periode van 1 november 2022 tot en met 31 december 2023.

Voorwaarde voor de TEK is dat de energiekosten van de onderneming minimaal gelijk zijn aan 7% van de omzet. Verder mag een bedrijf niet meer dan 249 medewerkers in dienst hebben. De omzet mag maximaal € 50 miljoen bedragen en het balanstotaal mag niet hoger zijn dan € 43 miljoen. De TEK bedraagt 50% van de energiekostenstijging boven de drempelprijs en maximaal € 160.000.

De drempelprijs is € 1,19 per m³ voor gas en € 0,35 per kWh voor elektriciteit. Voor het berekenen van de subsidie wordt verder gewerkt met een maximale prijs van € 3,19 per m³ gas en van € 0,95 per kWh elektriciteit.

De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Aanvragen van de TEK is mogelijk van 21 maart 2023 om 09.00 uur tot 2 oktober 2023 om 17.00 uur.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | 27-02-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft een internetconsultatie geopend over fiscale regelingen. Het kabinet heeft het voornemen om voorstellen te doen om fiscale regelingen te verbeteren of af te schaffen om het belastingstelsel eenvoudiger te maken. Er wordt gekeken of bestaande fiscale regelingen maatschappelijk en economisch te verantwoorden zijn en of een regeling op een efficiënte manier bijdraagt aan het beoogde doel. Belangstellenden kunnen inbreng leveren door de vragenlijst in te vullen. Dat kan tot en met 9 april 2023. 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 22-02-2023

In het coalitieakkoord van het huidige kabinet is afgesproken om de toeslagen op termijn af te schaffen. Een stap in die richting is een hervorming en vereenvoudiging van de huurtoeslag. Bij de Tweede Kamer is nu een wetsvoorstel ingediend dat de huurtoeslag moet vereenvoudigen. Onderdeel van het wetsvoorstel is het afschaffen van de huurgrenzen als voorwaarde voor huurtoeslag. De leeftijd, waarop iemand in aanmerking komt voor huurtoeslag, wordt verlaagd van 23 naar 21 jaar. De bestaande subsidiëring van servicekosten wordt afgeschaft. De maandelijkse eigen bijdrage wordt met € 4 verhoogd.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 16-02-2023

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag vernietigd. Voor het hof was in geschil of de zaak teruggewezen moest worden naar de rechtbank. De belanghebbende was niet ter zitting van de rechtbank verschenen omdat zij de uitnodiging voor de zitting niet zou hebben ontvangen. Het hof heeft aan het dossier van de rechtbank ontleend dat de uitnodiging voor de zitting tijdig aangetekend is verzonden naar het adres van de belanghebbende. Het dossier bevatte een e-mail van PostNL waarin is bevestigd dat de uitnodiging op dat adres is bezorgd.

Het door PostNL vervaardigde document van bezorging van de uitnodiging voor de zitting vermeldt een ander adres dan het adres van de belanghebbende. Het oordeel van het hof, dat de uitnodiging tijdig en op regelmatige wijze op het adres van de belanghebbende is aangeboden, is volgens de Hoge Raad onbegrijpelijk. De Hoge Raad heeft de zaak teruggewezen naar de rechtbank.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2023248, 22/01349 | 16-02-2023

Een werkgever en een langdurig arbeidsongeschikte werknemer hebben een beëindigingsovereenkomst gesloten. Daarin is overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is geëindigd en dat de werkgever een transitievergoeding betaalt. Werkgever en werknemer zijn verder overeengekomen dat de werknemer de transitievergoeding zal terugbetalen als het UWV het verzoek van de werkgever om compensatie afwijst.

Het UWV heeft in reactie op het verzoek van de werkgever de compensatie van de betaalde transitievergoeding op nihil vastgesteld. De werknemer heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Het UWV heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat de werknemer niet als belanghebbende bij het besluit op het verzoek om compensatie kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de werknemer tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard. In hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat de werknemer geen belanghebbende is bij het besluit van het UWV. De Centrale Raad van Beroep erkent dat de werknemer financieel wordt geraakt door het compensatiebesluit, maar dat betekent niet dat de werknemer een rechtstreeks belang heeft bij dat besluit. De terugbetaling is het gevolg van een afspraak in de beëindigingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer. Dat is een afgeleid belang, via de contractuele relatie met de werkgever.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2023267, 22/1053 CRTV | 09-02-2023

Uit het buitenland aangeworven werknemers komen op verzoek en onder voorwaarden in aanmerking voor toepassing van de 30%-regeling. De regeling houdt in dat 30% van de bruto beloning als belastingvrije vergoeding voor de extra kosten buiten het land van herkomst kan worden verstrekt. De 30%-regeling kent een looptijd van maximaal vijf jaar. De looptijd van de regeling wordt verkort met perioden van eerder verblijf in Nederland.

De Belastingdienst heeft een verzoek om toepassing van de 30%-regeling voor een ingekomen werknemer gehonoreerd. De looptijd van de regeling is verkort met de periode van eerder verblijf in Nederland van de werknemer. Volgens het verzoek is die periode aangevangen in januari 1996 en heeft dat verblijf geduurd tot en met december 2001. Tegen de beschikking is geen bezwaar gemaakt, ondanks dat de werknemer aan de adviseur had gemeld dat de periode van eerder verblijf in Nederland in januari 1997 was aangevangen. In verband met een wijziging van werkgever is een verzoek tot voortzetting van de 30%-bewijsregeling ingediend. Ook in dat verzoek is aangegeven dat het eerdere verblijf in januari 1996 is aangevangen. De Belastingdienst heeft het verzoek toegewezen. Tegen deze beschikking is geen bezwaar gemaakt.

Vervolgens is kort voor het aflopen van de 30%-bewijsregeling een nieuw verzoek ingediend, uitgaande van een kortere periode van eerder verblijf in Nederland. Dat verzoek is volgens Hof Amsterdam terecht afgewezen, omdat de werknemer ten tijde van het indienen van het verzoek geen ingekomen werknemer meer was. Het  Uitvoeringsbesluit Loonbelasting voorziet niet in de mogelijkheid tot heroverweging of wijziging van de looptijd van een beschikking voor de 30%-bewijsregeling. Volgens het hof kan een hernieuwde aanvraag of een verzoek om ambtshalve herziening evenmin leiden tot herziening van de vastgestelde looptijd.

Het hof heeft de andersluidende uitspraak van de rechtbank Noord-Holland vernietigd.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS2023331, 21/01712 | 30-01-2023

Vanaf 2023 telt de hoeveelheid fosfaat uit meststoffen met een hoog gehalte aan organische stof (OS-rijke meststoffen) onder voorwaarden maar voor een deel mee in de bepaling of voldaan is aan de van toepassing zijnde fosfaatgebruiksnorm. Bij deze meststoffen wordt gekeken naar de verhouding tussen effectieve organische stof en de nutriënten (fosfaat en stikstof) in de meststof. Het toepassen van OS-rijke meststoffen levert meerdere voordelen op: het verbetert de bodemkwaliteit (toename organische stof en bodembiodiversiteit), het stimuleert de opslag van CO2 (in de vorm van stabiele organische stof) en het stimuleert de bovengrondse biodiversiteit van insecten en weidevogels.

OS-rijke meststoffen

Tot de OS-rijke meststoffen behoren: groencompost, gft-compost, champost en vaste strorijke mest van rundvee, biologisch gehouden varkens, schapen, geiten en paarden. De hoeveelheid fosfaat in deze vaste strorijke mest en champost telt voor 75% mee, de fosfaat uit gft-compost en groencompost voor 25%.

Voorwaarden

  • Op een perceel wordt ten minste 20 kg fosfaat van de OS-rijke meststoffen gebruikt.
  • Per hectare wordt niet meer fosfaat van de OS-rijke meststof gebruikt dan de fosfaatgebruiksnorm van het betreffende perceel.

Het blijft mogelijk om meer OS-rijke meststoffen op te brengen dan dit maximum. Wel moet de hoeveelheid OS-rijke meststoffen boven het maximum voor 100% meegenomen worden in de berekening voor de fosfaatgebruiksnorm.

Bron: Overig | publicatie | 21-02-2023

In 2023 geldt een eenmalige nieuwe regeling willekeurige afschrijving voor zowel de vennootschaps- als de inkomstenbelasting Deze regeling houdt in, dat op bepaalde nieuwe bedrijfsmiddelen in 2023 ten hoogste 50% willekeurig kan worden afgeschreven. Het restant moet regulier worden afgeschreven.

Voorwaarden

Het moet gaan om een bedrijfsmiddel waarvoor in 2023 ter zake van de aanschaffing verplichtingen zijn aangegaan of ter zake van de voortbrenging voortbrengingskosten zijn gemaakt. Het bedrijfsmiddel moet vóór 1 januari 2026 in gebruik worden genomen. Wanneer het bedrijfsmiddel nog niet in gebruik is genomen, mag er maximaal afgeschreven worden tot het bedrag dat betaald is.

Uitgesloten bedrijfsmiddelen

Onder meer de volgende bedrijfsmiddelen komen niet in aanmerking voor deze regeling: gebouwen, immateriële activa (zoals dierrechten), dieren, bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd voor verhuur en bedrijfsmiddelen die al willekeurig worden afgeschreven op grond van een andere regeling (bijvoorbeeld Vamil).

Voordeel

De extra afschrijving vermindert de winst van het betreffende jaar, wat tot een lagere belastingaanslag kan leiden. Hiermee kan een rente- en liquiditeitsvoordeel gerealiseerd worden of mogelijk een tariefvoordeel behaald worden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 21-02-2023

Een rechtshandeling kan worden vernietigd als deze onder invloed van een wilsgebrek tot stand is gekomen. Dat kan zijn wegens bedrog of op grond van dwaling. Er is sprake van bedrog wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling aanzet door opzettelijk een onjuiste mededeling te doen of een feit te verzwijgen. Er is sprake van dwaling als is uitgegaan van een onjuiste voorstelling van zaken, die te wijten is aan een inlichting van de wederpartij of als beide partijen van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan. De bewijslast ligt bij degene die zich op het wilsgebrek beroept.

De wilsgebrekenregeling kan ook toegepast worden in het arbeidsrecht. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het bijzondere karakter van de arbeidsovereenkomst. Dat houdt in dat een beroep op een wilsgebrek niet mag leiden tot strijd met het systeem of de strekking van het ontslagrecht. Aan een beroep op vernietiging van een arbeidsovereenkomst wegens bedrog of dwaling worden dezelfde eisen gesteld als aan een om diezelfde reden gegeven ontslag op staande voet.

Een school ontbond de arbeidsovereenkomst met een docent buitengerechtelijk. Volgens de school heeft de docent tijdens de sollicitatieprocedure opzettelijk verzwegen dat hij onderwerp zou zijn van een tv-uitzending van Undercover in Nederland. De kantonrechter was van oordeel dat de buitengerechtelijke ontbinding geen stand hield. Van bedrog of dwaling was geen sprake.

De school heeft, voor het geval de kantonrechter zou oordelen dat de arbeidsovereenkomst nog bestond, een verzoek tot ontbinding daarvan gedaan. Dat verzoek was gedaan op feiten en omstandigheden waardoor van de school niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De kantonrechter merkt op dat kerncompetenties van het leraarschap integriteit, betrouwbaarheid en geloofwaardigheid zijn. Daarnaast heeft een docent een voorbeeldfunctie. Van een school kan niet worden verlangd dat zij een docent te werk stelt als de vrees bestaat dat door diens aanwezigheid het vertrouwen van ouders en leerlingen in de school wordt aangetast.

Vanwege het in de uitzending geschetste beeld van de docent kan naar het oordeel van de kantonrechter van de school niet worden verlangd dat zij de arbeidsovereenkomst met de docent laat voortduren. Herplaatsing van de docent binnen een redelijke termijn ligt volgens de kantonrechter niet in de rede.

De kantonrechter heeft de arbeidsovereenkomst ontbonden per 1 april 2023. Dat is de datum waarop de arbeidsovereenkomst bij regelmatige opzegging zou zijn geëindigd, verminderd met de duur van de procedure.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO2023733, 10137689 AO VERZ 22-112 | 05-02-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over het ontwijken van de nieuwe box 3-heffing over vastgoed beantwoord. Dat gebeurt door via een stichting administratiekantoor (STAK) vastgoed met vreemd vermogen aan te kopen, waarbij het totale vermogen gecertificeerd wordt. De waarde van de certificaten wordt als vermogensrecht in de categorie overige bezittingen tegen de waarde in het economische verkeer belast in box 3. Zou het vastgoed direct worden gehouden door een belastingplichtige, dan valt het vastgoed in de categorie overige bezittingen en de lening waarmee de aankoop is gefinancierd in de categorie schulden. Voor deze categorieën gelden verschillende rendementspercentages. Gevolg is dat de belastingheffing hoger uitvalt dan bij beleggen via een STAK.

De staatssecretaris wijst erop dat het verschil in belastingheffing het gevolg is van het juridische onderscheid in beide situaties, ondanks de overeenkomst in vermogenssamenstelling. Onderzocht wordt of deze constructie meer voorkomt en hoe deze kan worden bestreden, bijvoorbeeld via een wetswijziging.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000023024 | 09-02-2023

De minister van EZK heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over de stand van zaken van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) voor energie-intensieve mkb-ondernemingen. Het streven is om deze regeling nog in het eerste kwartaal open te stellen. Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de regeling. Voorafgaand aan de openstelling zal de tekst van de regeling worden gepubliceerd in de Staatscourant.

In verband met de ontwikkeling van de energieprijzen is besloten het voorschot te verlagen van 60 naar 50% van de maximale subsidie. Om de TEK-regeling zo doelgericht mogelijk te maken is onderzocht of de introductie van een winstcriterium daaraan kan bijdragen. Op dit moment is een dergelijk criterium onuitvoerbaar. De minister werkt een uitvoerbare variant van een winstcriterium uit, die gebruikt kan worden voor eventuele crisissteunregelingen vanaf 2024.

De TEK kan alleen aangevraagd worden door mkb-ondernemingen met een zakelijk energiecontract. Alleen mkb-ondernemingen, die vóór 1 januari 2023 zijn gestart, komen in aanmerking voor de regeling. De TEK geldt niet voor mkb-ondernemingen, die op een warmtenet zijn aangesloten.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-O / 26148814 | 08-02-2023

De staatssecretaris van Financiën heeft een brief aan de Tweede Kamer gestuurd over de belastingheffing in box 3. In de brief gaat hij in op de planning voor de invoering van een stelsel op basis van het werkelijk behaalde rendement en op verfijning van het huidige forfaitaire stelsel als alternatief. Als andere mogelijke alternatieven noemt de staatssecretaris een vermogenswinstbelasting, een vermogensbelasting of het inhouden door financiële instellingen van belasting op het rendement op spaargeld en effecten. Op deze alternatieven gaat de staatssecretaris nu niet in. In een volgende brief zal de staatssecretaris ingaan op mogelijke verfijningen van het forfaitaire stelsel voor de belastingjaren 2024 en 2025.

Planning

Het wetsvoorstel moet in het eerste kwartaal van 2023 in concept gereed zijn en kan dan worden aangeboden voor internetconsultatie. In het eerste kwartaal van 2024 moet het wetsvoorstel ingediend kunnen worden bij de Tweede Kamer. Uiterlijk in december 2024 moet het wetgevende proces zijn afgerond en moet de wet in het Staatsblad gepubliceerd worden. Per 1 januari 2026 moet de wet in werking treden.

Alternatieven op basis van de Overbruggingswet box 3

Een stelsel op basis van werkelijk rendement is ingewikkelder voor belastingplichtigen en voor de Belastingdienst dan een forfaitair stelsel. Om die reden zou de voorkeur uit kunnen gaan naar een forfaitair stelsel, met een aantal verfijningen.

Meer categorieën

Een van de mogelijkheden daartoe is een uitbreiding van het aantal vermogenscategorieën met een eigen rendementspercentage. De huidige categorieën zijn vrij ruim, waardoor de spreiding van het rendement binnen de categorie groot kan zijn. Door uit te gaan van meer categorieën zal het forfaitaire rendement beter aansluiten bij het werkelijke rendement. Bij uitbreiding van het aantal categorieën verdient het de voorkeur dat de Belastingdienst de vermogensbestanddelen binnen de juiste categorie in de aangifte kan voorinvullen. Een eerste aanzet kan zijn om uit te gaan van de categorieën die nu in de aangifte inkomstenbelasting worden onderscheiden. Dat zijn banktegoeden, effecten, contant geld, vorderingen, onroerende zaken, het niet-vrijgestelde deel van kapitaalverzekeringen, rechten op periodieke uitkeringen, nettolijfrente en -pensioen, overige bezittingen, schulden voor onroerende zaken en andere schulden.

In aanvulling hierop is gekeken naar een nadere uitsplitsing van de categorie effecten. Beleggingen in obligaties leveren gemiddeld een lager rendement op dan aandelen. Met een afzonderlijk forfait voor obligaties en voor aandelen zou het werkelijke rendement beter benaderd worden. Dat is lastig bij beleggingsfondsen met een wisselende vermogenssamenstelling.

Ook binnen de categorie onroerende zaken kan onderscheid gemaakt worden, bijvoorbeeld tussen woningen en niet-woningen en tussen verhuurde en niet-verhuurde onroerende zaken. De belastingplichtige zal moeten aangeven of de onroerende zaak verhuurd wordt of niet.

Cryptovaluta zouden een aparte categorie kunnen vormen. De belastingplichtige zal dit vermogensbestanddeel zelf moeten aangeven.

De staatssecretaris geeft aan dat bij een nadere uitwerking meer verfijningen onderzocht kunnen worden.

Forfaits anders berekenen

Er zijn drie mogelijke verfijningen onderzocht om bij de bepaling van de forfaits beter aan te sluiten bij het werkelijke rendement.

De eerste verfijning is om bij de berekening van de forfaits rekening te houden met kosten en huurinkomsten.

De tweede mogelijkheid is om vaker uit te gaan van een eenjarig forfait in plaats van een meerjarig forfait. Dat kan tot gevolg hebben dat het forfait bij sommige vermogensbestanddelen negatief kan worden. Bij een negatief forfait is een vorm van verliesverrekening nodig. Om die reden zou voor een aantal vermogenscategorieën toch een meerjarig forfait gehanteerd kunnen worden.

De derde verfijningsmogelijkheid is om de rendementspercentages lager dan het gemiddelde rendement vast te stellen. De staatssecretaris denkt dat het budgettaire effect hiervan niet kan worden opgevangen met een verhoging van het tarief.

Overige verfijningen

Als overige mogelijke verfijningen geeft de staatssecretaris aan de omzetting van het heffingvrije vermogen in een heffingvrij inkomen, het hanteren van meerdere peildata en de invoering van een tegenbewijsregeling.

Uitgewerkte variant

Op basis van de genoemde verfijningen is de volgende variant uitgewerkt. 

Categorie

Forfait

 Banktegoeden, inclusief aandeel spaargeld VvE en geld op derdenrekening

 Eenjarig

 Obligaties

 Meerjarig

 Woningen, verhuurd

 Idem, niet verhuurd

 Overige onroerende zaken, verhuurd

 Idem, niet verhuurd

 Huur eenjarig, waardeontwikkeling meerjarig forfait

 Contant geld

 Nihil

 Vorderingen

 Eenjarig

 Schulden voor onroerende zaken

 Eenjarig

 Overige schulden

 Eenjarig

 Kapitaalverzekeringen

 Meerjarig

 Rechten op periodieke uitkeringen

 Meerjarig

 Nettolijfrente en -pensioen

 Meerjarig

 Cryptovaluta

 Meerjarig

 Overige bezittingen, waaronder andere effecten dan obligaties

 Meerjarig

Daarbij gelden de volgende kanttekeningen:

  • De percentages worden vastgesteld uitgaande van het gemiddelde nettorendement, dus rekening houdend met kosten.
  • Bij vermogenscategorieën met een reële kans op negatieve gemiddelde rendementen in een belastingjaar worden meerjarige forfaits toegepast.
  • Het heffingvrije vermogen wordt omgezet in een heffingvrij inkomen.
Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000024885 | 08-02-2023

Een werkgever kan aan zijn werknemers een fiets ter beschikking stellen. Als de fiets ook privé gebruikt mag worden, geldt een forfaitaire bijtelling bij het loon van 7% van de waarde inclusief omzetbelasting van de fiets. Voor reizen met een eigen vervoermiddel van de werknemer mag de werkgever een onbelaste vergoeding geven van € 0,21 per kilometer. Dat kan op declaratiebasis, maar ook in de vorm van een vaste reiskostenvergoeding. Om de vaste reiskostenvergoeding onbelast te kunnen geven, moet de werkgever aannemelijk maken op hoeveel dagen de werknemer in de regel met eigen vervoer naar het werk komt. Voor dagen waarop de werknemer met de ter beschikking gestelde fiets naar het werk komt mag geen onbelaste vergoeding worden gegeven. Wanneer de werknemer afwisselend met de fiets van de zaak of met eigen vervoer naar het werk komt, nemen de administratieve lasten voor de werkgever toe. Om de werkgever hierin tegemoet te komen heeft de staatssecretaris van Financiën de volgende toezegging gedaan.

Werkgever en werknemer kunnen afspraken maken over hoeveel dagen per week met eigen vervoer wordt gereisd en hoeveel dagen per week met de fiets van de zaak wordt gereisd. Op basis van deze afspraken kan een (vaste) onbelaste reiskostenvergoeding worden gegeven. De afspraken dienen te zijn afgestemd op de persoonlijke omstandigheden van de werknemer en voldoende realiteitswaarde te hebben. Een incidentele afwijking van deze afspraak leidt niet tot een aanpassing van de vergoeding. Deze vereenvoudiging zal worden opgenomen in de volgende uitgave van het Handboek Loonheffingen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000016303 | 05-02-2023

De minister van SZW heeft de regeling STAP-budget aangepast om misbruik en oneigenlijk gebruik te voorkomen. Opleiders moeten verklaren dat de door hen opgevoerde scholingsactiviteiten voldoen aan de voorwaarden van de regeling. Er geldt een begrenzing van 300 toekenningen per opleiding van één opleider per kalenderjaar. Na iedere aanvraagperiode worden de gekozen scholingsactiviteiten, het aantal subsidies en het totale subsidiebedrag per scholingsactiviteit openbaar gemaakt. Er wordt voortaan vooraf gecontroleerd of opleidingen van opleiders met een keurmerk voldoen aan de voorwaarden van STAP. De minister van SZW heeft de bevoegdheid om opleidingen en opleiders bij misbruik uit te sluiten van het STAP-budget.

Zoals eerder aangekondigd kan vanaf 28 februari het STAP-budget worden aangevraagd.

Per 1 mei 2023 wordt de scholingsdefinitie aangepast. Alleen scholing met een vooraf vastgesteld programma, waaraan een docent is verbonden en waarbij de opgedane kennis en vaardigheden worden getoetst, komen dan nog voor het STAP-budget in aanmerking.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2023-0000046980, Staatscourant 2023 nr. 4426 | 05-02-2023

Bij de behandeling in de Tweede Kamer van het wetsvoorstel ter uitvoering van de afbouw van de salderingsregeling kleinverbruikers is een amendement ingediend. De minister voor Klimaat en Energie heeft zijn mening over het amendement gegeven in een brief aan de Kamer. Het amendement omvat de invoering van de verplichting voor energieleveranciers om overeenkomsten met een duur van ten minste één jaar tegen een vast tarief aan te bieden. Voor elektriciteit zou dit ook moeten gelden voor dag- en nachttarieven.

De minister heeft eerder aangekondigd dat hij in de wet een verplichting tot het aanbieden van een overeenkomst voor bepaalde tijd met vaste tarieven wil opnemen. Deze verplichting dient zorgvuldig uitgewerkt te worden. De keuze voor een overeenkomst met een bepaalde duur met vaste dag/nachttarieven is volgens de minister overbodig. Daarom ontraadt hij het amendement.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGKE-DE / 26205593 | 02-02-2023

Pensioenuitvoerders hebben het recht om kleine pensioenaanspraken af te kopen. Dat is vastgelegd in de Pensioenwet en in de Wet verplichte beroepspensioenregeling. De afkoopgrens wordt ieder jaar aangepast aan de Consumentenprijsindex Alle Huishoudens (CPI). Met ingang van 1 januari 2023 bedraagt de afkoopgrens voor een klein pensioen € 594,89.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2022-0000191791, Staatscourant 2022 nr. 34944 | 21-12-2022

Een procedure voor de rechtbank ging over de vraag of een arbeidsovereenkomst voor bepaalde of onbepaalde tijd tot stand was gekomen. Als de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd gold, was de vervolgvraag of de werkgever deze rechtsgeldig heeft opgezegd.

Bij zijn indiensttreding kreeg de werknemer een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar aangeboden. Daarbij werd hem de toezegging gedaan dat bij goed functioneren de arbeidsovereenkomst zou worden voortgezet voor onbepaalde tijd. De arbeidsovereenkomst werd echter met een jaar verlengd. Na afloop van het tweede jaar heeft de werkgever de arbeidsovereenkomst niet voortgezet.

De werknemer meende dat vanwege zijn goede functioneren een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand was gekomen, die door de werkgever in strijd met de wet is opgezegd. Volgens de werkgever zijn in het eerste jaar van de arbeidsovereenkomst meerdere gesprekken over zijn functioneren met de werknemer gevoerd. Omdat het functioneren van de werknemer niet goed genoeg was, is hem geen contract voor onbepaalde tijd aangeboden maar een contract voor een jaar.

Volgens de rechtbank is geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd ontstaan. De werkgever heeft schriftelijk bevestigd dat de arbeidsovereenkomst voor één jaar is verlengd. De werknemer bestreed niet dat in gesprekken over zijn functioneren diverse ontwikkelpunten zijn aangegeven en dat de werkgever concrete actie van hem verwachtte om zijn functioneren te verbeteren. Omdat het functioneren van de werknemer in het tweede jaar onvoldoende is verbeterd, heeft de werkgever besloten het dienstverband niet voort te zetten. De werknemer heeft onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd om zijn stelling dat hij wel goed functioneerde nader te onderbouwen. Het enkele feit dat aan hem de jaarlijkse periodiek is toegekend en dat in de verlengingsbrief staat dat men uitkijkt naar een prettige voortzetting van de samenwerking vond de rechtbank onvoldoende om te concluderen dat in het tweede jaar is voldaan aan de voorwaarde van goed functioneren.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA2023261, 10170871 | 12-01-2023

De staatssecretaris van Financiën is een procedure massaal bezwaar plus gestart voor mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslagen in box 3 voor de kalenderjaren 2017 tot en met 2020. Het betreffende besluit is in de Staatscourant geplaatst.

In de procedure massaal bezwaar plus wordt een rechtsvraag geformuleerd, die aan de rechter wordt voorgelegd. Uit de ingediende verzoeken om ambtshalve vermindering en bezwaarschriften tegen de afwijzing daarvan worden een of meer zaken geselecteerd waarover zal worden geprocedeerd. De rest van de verzoeken en bezwaren wordt aangehouden en na afloop van de procedure met één collectieve beslissing afgedaan. De rechtsvraag voor deze procedure is of niet-bezwaarmakers een beroep kunnen doen op het Kerstarrest van de Hoge Raad van 24 december 2021. In de aanwijzing massaal bezwaar plus zijn meerdere deelvragen opgenomen, die niet aan de orde zijn geweest in het arrest waarin de Hoge Raad heeft geoordeeld dat niet-bezwaarmakers geen recht hebben op rechtsherstel. In de Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting staat namelijk dat geen ambtshalve vermindering wordt verleend op grond van later gewezen jurisprudentie. De staatssecretaris heeft overigens de bevoegdheid om hiervan af te wijken.

Een van de deelvragen is of deze bepaling moet wijken vanwege de Grondwet, internationale verdragen, Europees recht of de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Die vraag geldt ook voor zover de staatssecretaris heeft besloten geen gebruik te maken van de bevoegdheid om af te wijken van deze bepaling.

Een andere deelvraag is of de staatssecretaris in een podcast het in rechte te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat ook niet-bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2023-0000013317; nr. 2023-1194, Staatscourant 2023, Nr. 2860 | 26-01-2023

De Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd is met ingang van 1 januari 2016 in werking getreden. De wet regelt een lichter arbeidsrechtelijk regime voor werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Volgens deze wet is de periode van verplichte loondoorbetaling bij ziekte van een AOW-gerechtigde werknemer zes weken. Gedurende een overgangsperiode geldt een duur van 13 weken in plaats van zes weken voor de verplichte loondoorbetaling. De bedoeling van de overgangsregeling is het voorkomen van verdringing van oudere werknemers door AOW-gerechtigde werknemers. Dit overgangsrecht wordt bij Koninklijk Besluit beëindigd na de evaluatie van de wet, tenzij uit de evaluatie blijkt dat er verdringing plaatsvindt. De evaluatie heeft in 2020 plaatsgehad. Uit het evaluatieonderzoek is niet gebleken dat het verlichte arbeidsrechtelijke regime voor AOW-gerechtigde werknemers leidt tot verdringing van werknemers die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt.

Aanvankelijk zou de termijn van loondoorbetaling per 1 april 2021 worden teruggebracht van 13 naar zes weken. De Ziektewet kent een vergelijkbare regeling voor AOW-gerechtigde werknemers voor wie geen recht op loondoorbetaling bij ziekte door de werkgever bestaat. Uitvoeringstechnisch was die datum niet haalbaar voor het UWV. Inmiddels is het overgangsregime in de Ziektewet voor bestaande ziektegevallen gewijzigd. De minister van SZW heeft nu een ontwerpbesluit voorgelegd aan de Tweede en Eerste Kamer, waarin is opgenomen dat de overgangsregeling in de Wet werken na de AOW-gerechtigde leeftijd per 1 juli 2023 wordt beëindigd.

Voor AOW-gerechtigde werknemers, die op 1 juli 2023 ziek zien, blijft de termijn van 13 weken gelden. Voor ziektegevallen, die na die datum ontstaan, gaat de termijn van zes weken gelden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2023-0000033303 | 26-01-2023

In een procedure voor Hof Den Bosch was de belastingheffing over het inkomen in box 3 voor het jaar 2017 in geschil. Het vermogen van de belanghebbende was ontstaan door een in een eerder jaar ontvangen letselschade-uitkering. De belanghebbende meende dat zijn inkomen in box 3 nihil bedroeg omdat de letselschade-uitkering was vrijgesteld van belastingheffing. De Belastingdienst legde de aanslag IB 2017 op naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 47.811.

Het hof oordeelde als volgt. Al het vermogen van een natuurlijke persoon, voor zover dat niet in box 1 of in box 2 van de inkomstenbelasting valt, behoort in beginsel tot de rendementsgrondslag van box 3. Dat geldt ook voor een ontvangen letselschade-uitkering, aangezien dergelijk vermogen door de wetgever niet is aangemerkt als een vrijgestelde bezitting. De herkomst van vermogen is niet van belang voor de vraag of het tot de rendementsgrondslag behoort. Evenmin is van belang of vermogen al dan niet vrij besteedbaar is.

Vervolgens was aan de orde of de belanghebbende recht had op rechtsherstel, gelet op het kerstarrest van de Hoge Raad. De wijze waarop de Belastingdienst rekening houdt met het kerstarrest is neergelegd in het Besluit rechtsherstel. Toepassing van dit besluit zou in dit geval niet leiden tot een vermindering van de aanslag omdat het voordeel uit sparen en beleggen dan op een hoger bedrag zou worden vastgesteld. Het hof heeft compensatie geboden in afwijking van het Besluit rechtsherstel door aansluiting te zoeken bij het werkelijk behaalde rendement. Dat is vastgesteld op € 36.000. Het hof heeft de aanslag dienovereenkomstig verminderd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20223806, 20/00499 | 01-11-2022

Voor de omzetbelasting is iedereen die een bedrijf zelfstandig uitoefent ondernemer. Een ondernemer is iemand die een economische activiteit verricht, ongeacht het oogmerk of het resultaat daarvan. Economische activiteiten zijn leveringen van goederen of het verrichten van diensten onder bezwarende titel, waarbij tussen de prestatie en de ontvangen vergoeding een rechtstreeks verband bestaat.

Een echtpaar ging een samenwerkingsverband aan in de vorm van een maatschap. De maatschap heeft als doel het beleggen in onroerende zaken. Het echtpaar heeft op de dag van oprichting van de maatschap een perceel bouwgrond gekocht, waarop zij een woning hebben laten bouwen. De maatschap verhuurt het dak van de woning inclusief btw aan de vrouw voor het plaatsen en exploiteren van zonnepanelen. De zonnepanelen zijn op de dag van aanvang van de verhuur op het dak van de woning geplaatst. De installateur heeft een factuur uitgereikt aan het echtpaar.

De maatschap heeft aangiften omzetbelasting gedaan waarin is verzocht om teruggaven van omzetbelasting met betrekking tot de bouw van het dak en de aanschaf en installatie van de zonnepanelen. Aanvankelijk is de gevraagde teruggaaf verleend. Vervolgens zijn naheffingsaanslagen opgelegd omdat belaste verhuur van het dak niet mogelijk is. Daardoor bestaat volgens de Belastingdienst geen recht op aftrek van voorbelasting.

Volgens de maatschap is de verhuur van een gedeelte van het dak aan één van haar maten een economische activiteit. Tussen de verhuur van het dak en de betaling van de huur bestaat volgens de maatschap een rechtstreeks verband, ook al is de huuropbrengst gering in vergelijking met de investering.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de maatschap niet aannemelijk gemaakt dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen de verhuur van het dak en de verschuldigde huur. De rechtbank volgt de opvatting van de Belastingdienst dat de verhuur van het dak in dit geval afwijkt van andere gevallen waarin een dak wordt verhuurd voor de exploitatie van zonnepanelen. De rechtbank wijst op het feit dat het dak van de woning wordt verhuurd aan één van de maten en dat de maatschap geen activiteiten verricht aan een ander dan haar maten. Ten aanzien van de huurprijs van € 135 inclusief btw is niet aannemelijk dat dit een gebruikelijke vergoeding is voor de verhuur van het dak voor de exploitatie van zonnepanelen. De terugverdientijd van de kosten van de bouw van het dak bij een dergelijke huur bedraagt ruim 1.350 jaar. Dat is een aanwijzing dat geen sprake is van een economische activiteit. De maatschap heeft geen recht op aftrek van voorbelasting.

Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat een rechtstreeks verband tussen de bouw van het dak en de verhuur daarvan ontbreekt. Ook al om die reden heeft de maatschap geen recht op aftrek van voorbelasting.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO2023416, HAA 21/570 | 16-01-2023

De arbeidsovereenkomst van een werknemer bevatte geen algeheel nevenwerkzaamhedenverbod. Wel was de werknemer verplicht om nevenwerkzaamheden te melden, zodat de werkgever kon beoordelen of sprake was van een belangenverstrengeling. De werkgever benadrukte het belang bij deze verplichting door te wijzen op de zelfstandigheid van de functie, de ruimte om zelf de werktijden in te vullen en het ontbreken van dagelijks contact of dagelijkse leiding.

Omdat de werknemer niet voldeed aan zijn informatieverplichting ontbond de kantonrechter op verzoek van de werkgever de arbeidsovereenkomst. De informatieverplichting vloeit volgens de kantonrechter voort uit de eisen van goed werknemerschap. In hoger beroep heeft Hof Den Bosch de beschikking van de kantonrechter in stand gelaten. De werknemer had gemeld dat hij gedurende enkele uren per maand wat vertaalwerkzaamheden verrichtte voor het bedrijf van zijn partner. In werkelijkheid was de werknemer general manager en eigenaar van dat bedrijf. De werkgever kwam daarachter door een fout geadresseerde factuur aan het bedrijf van de werknemer. Op vragen van de werkgever gaf de werknemer onvoldoende antwoord.

Het hof is van oordeel dat het onvoldoende verstrekken van informatie om de werkgever in staat te stellen te beoordelen of er een belangenverstrengeling bestaat dermate verwijtbaar is dat van de werkgever niet kan worden verlangd om de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Dat de werknemer naar eigen zeggen voor het overige zijn werkzaamheden steeds naar behoren heeft uitgevoerd en heeft aangeboden zijn nevenactiviteiten te staken, maakt dat oordeel niet anders.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20224153, 200.313.751/01 | 30-11-2022

De kleineondernemersregeling (KOR) is toegankelijk voor ondernemers die in Nederland gevestigd zijn of hier een vaste inrichting hebben. De KOR is een vrijstelling van btw voor ondernemers die een omzet van € 20.000 niet overschrijden. Kleine ondernemers brengen geen btw in rekening en hebben geen recht op aftrek van de aan hen in rekening gebrachte btw. De vrijstelling geldt op verzoek en alleen voor in Nederland belastbare prestaties. De prestaties, die een in Nederland gevestigde ondernemer in een andere lidstaat van de EU verricht, vallen niet onder de Nederlandse vrijstelling en ook niet onder de vrijstelling van een andere lidstaat. Ondernemers uit andere lidstaten kunnen geen gebruik maken van de vrijstelling in Nederland.

De Europese Richtlijn KOR brengt hier verandering in. De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel ingediend ter implementatie van deze richtlijn. De daarmee samenhangende wijzigingen moeten uiterlijk per 1 januari 2025 van toepassing zijn. De strekking van het wetsvoorstel is dat het vanaf 1 januari 2025 mogelijk wordt om de KOR in andere lidstaten toe te passen.

De huidige Nederlandse KOR blijft grotendeels in stand. Voor in Nederland gevestigde ondernemers, die uitsluitend in Nederland actief zijn, levert dit wetsvoorstel materieel weinig veranderingen op. Van de gelegenheid is gebruikgemaakt om enkele wijzigingen door te voeren om de verschillen in de toepassing tussen de Nederlandse vrijstelling en de vrijstelling in andere lidstaten zoveel mogelijk te beperken.

Aanpassingen betreffen de termijn voor deelname aan de KOR en de termijn dat de KOR niet van toepassing is na beëindiging van de regeling of overschrijding van het omzetplafond. De minimale deelnametermijn vervalt. Er geldt een opzegtermijn van minimaal vier weken voorafgaand aan het belastingtijdvak waarin de KOR niet meer geldt. Toepassing van de KOR is straks uitgesloten vanaf het kalenderkwartaal waarin de beëindiging door opzegging in werking treedt tot en met het daaropvolgende kalenderjaar. Als de KOR eindigt door een overschrijding van de jaaromzet in Nederland geldt de uitsluiting vanaf de levering of de dienst waardoor de overschrijding tot stand komt gedurende het resterende deel van het kalenderjaar en het daaropvolgende kalenderjaar. Anders dan nu het geval is, geldt de uitsluiting straks ook voor een ondernemer, die de KOR niet toepast, maar die in het voorafgaande kalenderjaar het omzetplafond heeft overschreden.

De Europese KOR zorgt ervoor dat in Nederland gevestigde ondernemers in aanmerking komen voor de KOR in een andere lidstaat, mits deze lidstaat een dergelijke regeling kent. Voorwaarde is dat de jaaromzet in de gehele EU onder de grens van € 100.000 blijft.

Toepassing van de KOR blijft facultatief. De keuze kunnen ondernemers voor elke lidstaat afzonderlijk maken.

De Richtlijn biedt lidstaten de mogelijkheid om te bepalen dat ondernemers gedurende een beperkte tijd de vrijstelling kunnen blijven benutten nadat zij de nationale omzetdrempel binnen een bepaalde marge hebben overschreden. Nederland maakt van deze mogelijkheid geen gebruik.

Om in een andere lidstaat de KOR toe te passen heeft een ondernemer een individueel nummer met het achtervoegsel “EX” nodig. Dit is te verkrijgen via een kennisgeving aan de inspecteur. De ondernemer die de grensoverschrijdende KOR toepast moet elk kwartaal informatie over zijn omzet in de EU verstrekken.

Voor ondernemers uit een andere lidstaat, die gebruik willen maken van de Nederlandse KOR, geldt een soortgelijke procedure.

Het wetsvoorstel kent een overgangsregeling voor Nederlandse ondernemers. Zij kunnen vanaf 1 oktober 2024 tot en met 3 december 2024 aan de inspecteur melden dat zij de KOR per 1 januari 2025 in Nederland willen toepassen. Ondernemers, die de huidige KOR toepassen, hoeven geen melding te doen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 23-02-2023

De Belastingdienst brengt belastingrente in rekening als het vaststellen van een belastingaanslag met een te betalen bedrag te lang op zich laat wachten. De inspecteur vergoedt belastingrente als hij er te lang over doet een belastingaanslag met een uit te betalen bedrag vast te stellen. De regeling belastingrente kent twee rentepercentages: een voor de vennootschaps- en de bronbelasting, en een voor andere belastingen. Voor de hoogte van de belastingrente voor de Vpb en bronbelasting wordt aangesloten bij de wettelijke rente op handelstransacties. Deze rente is gelijk aan de basisherfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank plus acht procentpunten. Zolang de basisherfinancieringsrente negatief was, bedroeg deze belastingrente 8%. Door de verhoging van de basisherfinancieringsrente naar 2,5% zou de belastingrente voor de vennootschapsbelasting vanaf 1 maart 2023 uitkomen op 10,5%.

De staatssecretaris van Financiën heeft bekendgemaakt dat hij voornemens is om tijdens de integrale voorjaarsbesluitvorming de percentages van de belastingrente opnieuw te bekijken. Totdat eventueel anders is besloten blijft de belastingrente voor de Vpb en de bronbelasting na 1 maart 2023 8%.

Voor te vergoeden belastingrente geldt met ingang van 1 maart 2023 een percentage van 10,5 totdat het aangepaste Besluit belasting- en invorderingsrente in werking zal zijn getreden.

Omdat het uitvoeringstechnisch niet mogelijk is om voor het vergoeden van belastingrente een ander percentage te hanteren dan voor het berekenen van belastingrente, betaalt de Belastingdienst het verschil tussen 10,5 en 8% na aan belastingplichtigen, die voor de vergoeding van belastingrente in aanmerking komen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000039143 | 22-02-2023

De vierde Europese anti-witwasrichtlijn schrijft voor dat de lidstaten van de EU gegevens van de uiteindelijk belanghebbenden (UBO’s) van vennootschappen in een register moeten opslaan. De gegevens in dat register moeten toegankelijk zijn voor:

  1. de bevoegde autoriteiten en Financial Intelligence Units (FIUs);
  2. meldingsplichtige instellingen voor het verplichte cliëntenonderzoek;
  3. personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen.

In de vijfde anti-witwasrichtlijn is de laatste bepaling verruimd tot iedereen. Het Hof van Justitie EU heeft onlangs in een zaak over het Luxemburgse UBO-register geoordeeld dat die verruiming te ver gaat.

De minister van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet wat de gevolgen zijn van deze uitspraak voor het Nederlandse UBO-register. De Handelsregisterwet 2007 zal worden aangepast. Daarin is nu bepaald dat iedereen de volgende informatie van een UBO kan inzien: naam, geboortemaand en -jaar, nationaliteit, woonstaat en de aard en omvang van het gehouden belang.

De aangekondigde aanpassing houdt in dat de toegang tot gegevens beperkt wordt zoals hiervoor beschreven, dus tot personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen. De tijdelijk stopgezette informatieverstrekking aan bevoegde autoriteiten en de FIU en meldingsplichtige instellingen wordt zo snel als mogelijk hersteld.

Onderzocht wordt op welke wijze personen en organisaties, die een legitiem belang kunnen aantonen, toegang tot UBO-informatie krijgen en hoe deze groep geïdentificeerd kan worden. Er wordt gedacht aan een lijst met objectieve indicatoren, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of sprake is van een legitiem belang.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000328199 | 19-01-2023

De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de registratie van hypotheekgegevens door het Bureau Kredietregistratie (BKR). Op dit moment registreert het BKR hypotheken pas bij betalingsachterstanden van drie maanden of meer. Het BKR wil dat registratie bij het aangaan van woninghypotheken voor specifieke doelgroepen verplicht wordt. Het gaat dan om startersleningen, maatwerkleningen en energiebespaarhypotheken. Het BKR is een privaatrechtelijke stichting en geen onderdeel van de overheid. Het ministerie van Financiën heeft een wetsvoorstel in voorbereiding over kredietregistratie. Dat wetsvoorstel omvat meer publieke waarborgen voor gegevensverwerking bij kredietregistratie en regelt welke overeenkomsten worden geregistreerd. Kredietregistratie wordt een wettelijke taak met overeenkomstige bevoegdheden voor de minister van Financiën. Dit wetsvoorstel zal begin 2023 ter consultatie worden gelegd.

De minister ziet op dit moment geen reden om hypotheken voor de eigen woning altijd te registreren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2023-0000004992 | 16-01-2023

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de Belastingdienst rente moest vergoeden over terugbetalingen van de box 3-heffing over de jaren 2017 en 2018. De inspecteur had naar aanleiding van het kerstarrest van de Hoge Raad de opgelegde aanslagen IB/PVV 2017 en 2018 verminderd. Op grond van de wettelijke regeling wordt bij een vermindering van de aanslag geen belastingrente vergoed.

Het hof verwijst naar jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). Het EHRM heeft in een aantal gevallen, ondanks het ontbreken van een nationale regeling op grond waarvan de belanghebbende recht zou hebben op een rentevergoeding, toch een genoegdoening toegekend. Het hof leidt daaruit af dat een rentevergoeding op zijn plaats is die aansluit bij de nationale wetgeving.

In deze procedure was niet in geschil dat de box 3-heffing in strijd met het Europese Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) is geheven. De belanghebbende heeft daarom recht op een passende vergoeding voor het als gevolg van de onverschuldigde betaling van belasting geleden verlies. Volgens het hof voldoet de rentevoet van de belastingrente aan het vereiste van een billijke genoegdoening. Naar het oordeel van het hof moet belastingrente worden vergoed over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de betaling van de onverschuldigde box 3-heffing en dat eindigt op de dag voor de dag van de terugbetaling.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL2023349, 20/00258, 20/00259 en 21/00470 | 16-01-2023

Een werkgever kan met een beroep op een schriftelijk wijzigingsbeding een in de arbeidsovereenkomst voorkomende arbeidsvoorwaarde wijzigen. Dat kan alleen bij een zo zwaarwegend belang dat het belang van de werknemer, dat door de wijziging wordt geschaad, daarvoor moet wijken. De belangenafweging vindt plaats naar redelijkheid en billijkheid.

Een pensioenreglement bevatte een eenzijdig wijzigingsbeding. Op grond daarvan mocht de werkgever de regeling veranderen of stoppen indien sprake is van ingrijpende wijzigingen van omstandigheden of een zwaarwegend belang. De vraag, die aan de kantonrechter was voorgelegd, was of de werkgever met een beroep op het wijzigingsbeding de bestaande middelloonregeling mocht wijzigen in een andere pensioenregeling bij de expiratie van het oude pensioencontract. Een oudere werknemer verzette zich daartegen.

De kantonrechter moest beoordelen of de belangen van de werkgever bij wijziging van de pensioenregeling opwegen tegen het belang van de werknemer bij behoud van de middelloonregeling tot aan de pensioengerechtigde leeftijd of in ieder geval zo lang mogelijk. Daartoe is niet voldoende dat het de bedoeling is dat de Pensioenwet wordt gewijzigd. De kantonrechter vond begrijpelijk dat de werkgever daarop heeft willen anticiperen, maar ook dat de werkgever rekening moest houden met de specifieke situatie van werknemers die dichtbij de pensioengerechtigde leeftijd zitten. Het belang van de werknemer bij behoud van de pensioenregeling is gelegen in zekerheid ten opzichte van onzekerheid. Van belang vond de kantonrechter dat niet vaststond dat de werknemer er door de nieuwe beschikbare premieregeling er niet op achteruit zou gaan ten opzichte van de gegarandeerde pensioenuitkering onder de middelloonregeling.

De conclusie van de kantonrechter is dat het belang van de werkgever bij wijziging van de pensioenregeling niet zwaarder weegt dan het belang van de werknemer bij het behoud van de oude regeling. De kantonrechter hechtte belang aan het ontbreken van enige vorm van compensatie van de werknemer voor de onzekerheid en risico’s van de nieuwe regeling.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT2023175, 9310958 | 12-01-2023

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Wet herziening bedrag ineens in behandeling. Dit wetsvoorstel brengt wijzigingen aan in de Wet bedrag ineens, RVU en verlofsparen en in de Wet op de loonbelasting 1964. De wijzigingen hebben betrekking op de mogelijkheid om de uitbetaling van het bedrag ineens uit te stellen ter verbetering van de uitvoerbaarheid. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft een nota van wijziging ingediend.

Het wetsvoorstel geeft consumenten de mogelijkheid om een aanspraak op periodieke uitkeringen gedeeltelijk af te kopen zonder dat dit leidt tot belastingheffing over de gehele aanspraak. Door de nota van wijziging wordt nu geregeld dat dit ook geldt voor een gedeeltelijke afkoop van in eigen beheer ondergebrachte lijfrenten, die als tegenprestatie voor de overdracht van een onderneming zijn bedongen. Daarnaast wordt een delegatiegrondslag opgenomen zodat in lagere regelgeving nadere regels gesteld kunnen worden met betrekking tot deze lijfrenten.

De voorgenomen inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel is uitgesteld van 1 juli 2023 naar 1 januari 2024. De uitgestelde inwerkingtredingsdatum heeft tot gevolg dat deelnemers in een pensioenregeling, die vóór die datum met pensioen gaan, geen gebruik kunnen maken van de keuzemogelijkheid voor uitbetaling van een bedrag ineens.

Tegelijk met de nota van wijziging heeft de minister de nota naar aanleiding van het verslag naar de Tweede Kamer gestuurd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000214526 | 17-01-2023

De Werkloosheidswet (WW) omschrijft een werknemer als de natuurlijke persoon, die jonger is dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in een privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Een werknemer in de zin van de WW heeft bij werkloosheid recht op een WW-uitkering. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep is sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking als is voldaan aan de volgende criteria:

  • er is een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid;
  • er is een verplichting tot het betalen van loon, en;
  • tussen partijen bestaat een gezagsverhouding.

Bij de vraag of aan deze criteria is voldaan, zijn alle omstandigheden van het geval van belang.

Een zoon, die op grond van een zorgovereenkomst zorg heeft verleend aan zijn moeder, claimde na haar overlijden een WW-uitkering. Voor zijn werkzaamheden werd hij betaald uit het persoonsgebonden budget dat aan zijn moeder was toegekend. Volgens het UWV was vanwege het ontbreken van een gezagsverhouding geen sprake van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Het UWV weigerde de zoon daarom een WW-uitkering toe te kennen.

De rechtbank stelde voorop dat ook tussen ouder en kind sprake kan zijn van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een gezagsverhouding, is van belang of de zoon aan een zeker gezag van zijn moeder was onderworpen en of zijn moeder bevoegd was om hem opdrachten en instructies te geven en controle uit te oefenen op de voortgang en resultaten van zijn werk. Volgens de rechtbank blijkt uit de zorgovereenkomst onvoldoende van gezag, nu daarin essentiële afspraken ontbraken over werktijden, overuren, ziekteverzuim, het afdragen van premies, reiskosten en vakantiedagen. Ook de feitelijke uitvoering van de zorgtaken biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat sprake was van gezag. Moeder leed aan vergevorderde dementie. Haar zoon was gemachtigd om haar (financiële) zaken waar te nemen. Alleen al om die reden kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn geweest van gezaghebbende controle door de moeder op de voortgang en resultaten van de verrichte zorgtaken. Van een gezagsverhouding was volgens de rechtbank geen sprake. De zoon heeft geen recht op een WW-uitkering.

Bron: Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20223545, UTR 21/5183 | 01-09-2022

De regeling voor willekeurige afschrijving is tijdelijk verruimd voor aangewezen nieuwe bedrijfsmiddelen. Deze verruiming geldt zowel voor de vennootschapsbelasting als voor de inkomstenbelasting. De regeling houdt in dat in 2023 tot 50% van de aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig mag worden afgeschreven. De bedrijfsmiddelen moeten voor 1 januari 2026 in gebruik zijn genomen. De regeling geldt alleen voor bedrijfsmiddelen waarvoor de verplichting tot aanschaffing in 2023 is aangegaan of waarvan de voortbrengingskosten in 2023 zijn gemaakt. De willekeurige afschrijving geldt eenmalig. Over de na de willekeurige afschrijving resterende boekwaarde dient in de volgende jaren regulier afgeschreven te worden.

De volgende bedrijfsmiddelen zijn uitgezonderd van de regeling willekeurige afschrijving:

  • gebouwen;
  • schepen;
  • vliegtuigen;
  • bromfietsen en motorrijwielen;
  • personenauto’s, die niet zijn bestemd voor het beroepsvervoer over de weg, tenzij uit het kentekenregister blijkt dat de CO2-uitstoot 0 g/km bedraagt;
  • immateriële activa;
  • dieren;
  • voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen en paden;
  • bedrijfsmiddelen, die zijn bestemd om ter beschikking te worden gesteld aan derden. N.B. Deze uitzondering geldt niet voor bedrijfsmiddelen, die zijn bestemd om voor korte duur te worden verhuurd aan opeenvolgende huurders; en
  • bedrijfsmiddelen, waarop willekeurig wordt afgeschreven, bijvoorbeeld met toepassing van de VAMIL.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Nr. 2022-0000289823, Staatscourant 2022, Nr. 33377 | 26-12-2022

In een procedure over een naheffingsaanslag bpm heeft Hof Den Bosch vastgesteld dat de inspecteur het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel heeft geschonden. De inspecteur had de belanghebbende in de gelegenheid moeten stellen om te worden gehoord voordat hij de naheffingsaanslag oplegde. Dat heeft hij niet gedaan. Evenmin heeft de inspecteur feiten en omstandigheden aangevoerd die dat rechtvaardigen. Het hof heeft aan de schending van het Unierechtelijke verdedigingsbeginsel geen gevolgen verbonden. Volgens het hof leidt schending alleen tot nietigverklaring van een genomen besluit wanneer de procedure zonder de schending een andere afloop had kunnen hebben. De conclusie van het hof is dat zonder de onregelmatigheid de naheffingsaanslag niet tot een lager bedrag zou zijn opgelegd.

De Hoge Raad heeft in cassatie de naheffingsaanslag vernietigd. Aangezien de inspecteur bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag heeft verminderd, moet ervan worden uitgegaan dat de belanghebbende bij het horen voorafgaand aan het opleggen van de naheffingsaanslag met feiten, omstandigheden en argumenten had kunnen komen die tot een ander besluit van de inspecteur zouden hebben geleid. Door de schending van het verdedigingsbeginsel kan niet worden vastgesteld of dat het geval zou zijn geweest. Die onzekerheid komt volgens de Hoge Raad voor risico van de inspecteur.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221917, 20/02604 | 22-12-2022

De wijze van aanleveren van gegevens over aan derden uitbetaalde bedragen aan de Belastingdienst is gewijzigd. Het gaat om uitbetalingen voor werkzaamheden of diensten aan personen die niet bij de uitbetaler in dienst zijn en die geen ondernemer zijn. Voor het aanleveren van gegevens is van belang of de uitbetaler al dan niet inhoudingsplichtig is. Wie een loonheffingennummer heeft, is een inhoudingsplichtige uitbetaler. Wie geen loonheffingennummer heeft, is een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler.

Een inhoudingsplichtige uitbetaler moet de volgende gegevens aanleveren:

  • persoonsgegevens, zijnde naam, adres, geboortedatum en burgerservicenummer (BSN) van de betrokkenen; en
  • de uitbetaalde bedragen.

Een niet-inhoudingsplichtige uitbetaler mag het BSN niet registreren en hoeft dit dus niet aan te leveren.

De gegevens over 2022 moeten vóór 1 februari 2023 bij de Belastingdienst worden aangeleverd. Dat kan via het gegevensportaal van de Belastingdienst of via Digipoort. Aanleveren via het gegevensportaal kan op drie manieren:

  • met een webformulier;
  • met het sjabloon Uitbetaalde Bedragen aan Derden (een spreadsheet);
  • met speciale software.

Aanleveren via Digipoort kan alleen via daartoe geschikte software.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 28-12-2022

De minister van SZW heeft een regeling gepubliceerd in verband met de wijziging van diverse bedragen en percentages voor 2023.

In het Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is de hoogte van de maximale transitievergoeding aangepast aan de stijging van de contractlonen. De maximale transitievergoeding is verhoogd van € 86.000 naar € 89.000.

De uurloongrenzen voor het lage-inkomensvoordeel van de Wet tegemoetkomingen loondomein zijn aangepast aan de stijging van het wettelijk minimumloon per 1 januari. Voor 2023 gelden de volgende uurloongrenzen:

Uurloongrens bedrag
 100% WML  € 12,04
 125% WML  € 15,06
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2022-0000269574, Staatscourant 2022 nr. 35085 | 28-12-2022

Bij de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) is de regelgeving over de aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie herzien. De minister van SZW heeft de Arbeidsomstandighedenregeling gewijzigd in verband met een nieuwe opzet van de aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie inzake risico’s zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. De regeling werkt een aantal nieuwe artikelen van het Arbobesluit uit. Deze artikelen bevatten voorschriften voor de voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. In deze regeling worden ter uitwerking van het Arbobesluit – met bijbehorende bijlagen – voorschriften gegeven inzake:

  • procedures voor de risico-inventarisatie en -evaluatie;
  • scenariobeschrijvingen;
  • onderdelen van het veiligheidsbeheerssysteem; en
  • intern noodplan.

Verder is in deze regeling de lijst met gevaarlijke stoffen opgenomen met bijbehorende drempelwaarden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 2022-0000224898, Staatscourant 2022 nr. 34933 | 27-12-2022

De ministers van SZW en van EZK en de staatssecretaris van Financiën hebben een uitgebreide  voortgangsbrief over het werken met zelfstandigen en als zelfstandige naar de Tweede Kamer gestuurd.

Het kabinet erkent het belang van zelfstandig ondernemerschap voor de economie. Tegelijkertijd is er een groep werkenden, die niet voldoende beschermd is tegen inkomensschokken door werkverlies en ziekte. De groei van de groep zelfstandigen heeft gevolgen voor het stelsel van sociale zekerheid. Het kabinet wil ter voorkoming van oneerlijke concurrentie op arbeidsvoorwaarden de financiële verschillen tussen werkenden in loondienst en zelfstandigen verkleinen. In dat kader is de zelfstandigenaftrek verlaagd en is toevoeging aan de oudedagsreserve voor ondernemers niet meer mogelijk. In de brief wordt voortgang gemeld over de invoering van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zzp’ers.

De wettelijke norm om werknemers van zelfstandigen te onderscheiden is een open norm, die door rechterlijke uitspraken is ingevuld. Het kabinet wil de in de jurisprudentie gehanteerde regels overzichtelijk bijeenbrengen in de wet. Deze regels kenmerken zich door drie hoofdelementen:

  1. Is er materieel gezag tussen opdrachtgever en uitvoerende?
  2. Is het werk organisatorisch ingebed in de organisatie van de opdrachtgever?
  3. Is sprake van zelfstandig ondernemerschap binnen een arbeidsrelatie?

De drie hoofdelementen worden de komende tijd nader uitgewerkt. Het streven is om voor de zomer van 2023 een conceptwetsvoorstel voor internetconsultatie open te stellen. Begin 2024 moet dan een uitgewerkt wetsvoorstel bij de Tweede Kamer worden ingediend.

Er wordt gewerkt aan het invoeren van een rechtsvermoeden van een arbeidsovereenkomst, dat is gekoppeld aan het gehanteerde uurtarief. Dit rechtsvermoeden is erop gericht om de positie van werkenden met minder onderhandelingsmacht te versterken. Als een werkende zich beroept op een werkgever-werknemerrelatie moet de opdrachtgever bewijzen dat hij geen werkgever is.

Het kabinet wil uiterlijk op 1 januari 2025 het bestaande handhavingsmoratorium volledig opheffen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000292130 | 15-12-2022

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen aangenomen. Het wetsvoorstel vloeit voort uit het in 2019 gesloten pensioenakkoord en ziet op pensioenregelingen in het kader van een loopbaan als werknemer of zelfstandige. De opbouw van pensioen gaat voortaan via een premieregeling, waarmee deelnemers een persoonlijk pensioenvermogen vormen. Bestaande pensioenafspraken moeten worden overgezet naar de nieuwe regeling. De fiscale wetgeving wordt aangepast aan het nieuwe stelsel en aan de overgang van oud naar nieuw.

Bij de behandeling van het wetsvoorstel is een groot aantal amendementen ingediend. Voorafgaand aan de stemming over het wetsvoorstel heeft de Kamer over de amendementen gestemd. Aangenomen amendementen betreffen onder meer:

  • de tussentijdse waardeoverdracht;
  • de verlaging van de startleeftijd naar 18 jaar;
  • het afschaffen van de wachttijd;
  • het handhaven van het uniform pensioenoverzicht (UPO);
  • een permanente geschilleninstantie;
  • de beleggingsvrijheid en bijbehorende zorgplichten van de premie-overeenkomst;
  • voortzetting van de dekking voor het nabestaandenpensioen;
  • een minimale termijn van 15 jaar bij vrijwillige voortzetting.

Als gevolg van door de Kamer ingediende amendementen heeft de regering een aantal aanpassingen van het wetsvoorstel voorgesteld. Daarnaast zijn enkele vergissingen hersteld. Een van de wijzigingen betreft het vervangen van het woord “vermogen” door “kapitaal” op een aantal plaatsen. Voor de aanspraak in de flexibele premieovereenkomst wordt het woord kapitaal gebruikt. Bij de vierde nota van wijziging was deze vervanging al in andere onderdelen van het wetsvoorstel doorgevoerd.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000296251 | 20-12-2022

Het verlaagde tarief voor de omzetbelasting is onder meer van toepassing op het geven van de gelegenheid tot sportbeoefening. De Europese btw-richtlijn gaat voor deze toepassing van het verlaagde tarief uit van de omschrijving “het verlenen van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie”. Bepalingen van de btw-richtlijn die uitzonderingen op de hoofdregel van normale belastbaarheid van leveringen en diensten moeten beperkt worden uitgelegd.

Het Hof van Justitie EU heeft in een arrest over deze bepaling gezegd dat het moet gaan om het gebruik van accommodatie, die voor sportbeoefening en lichamelijke opvoeding zijn bestemd, en om het gebruik daarvan met dat doel voor ogen. Hieruit volgt volgens Hof Amsterdam dat het verlenen van het gebruiksrecht van een accommodatie, die geen sportaccommodatie is, niet onder het verlaagd tarief valt, ook niet als die accommodatie wel voor sportbeoefening of lichamelijke opvoeding wordt gebruikt. Naar het oordeel van het hof kan een ruimte in een strandpaviljoen niet worden aangemerkt als een sportaccommodatie, omdat deze locatie niet bestemd is voor het beoefenen van sport. Dat wordt niet anders door het gebruik met het oog op sportbeoefening.

Het hof is van oordeel dat het verlaagde tarief niet geldt voor sportactiviteiten, die een ondernemer organiseert op het strand. De hoofdactiviteiten bestaan uit het gelegenheid geven tot blowkarten en powerkiten. Deze activiteiten vinden plaats op een door de gemeente aangewezen openbaar deel van het strand. Dat deel van het strand kan ook door anderen worden gebruikt en is niet exclusief aan de ondernemer ter beschikking gesteld. Hoewel het strand als sportaccommodatie zou kunnen worden aangemerkt, kan de ondernemer door het ontbreken van een exclusief gebruiksrecht deze accommodatie niet ter beschikking stellen aan zijn klanten.

Het hof heeft in gelijke zin geoordeeld over het gebruik van een op het strand geplaatste container door een surfschool. Ook de container vormt geen sportaccommodatie.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20223635, 21/00232 | 31-10-2022

 

In onze vorige STYB nieuwsupdate hebben wij gemeld dat STYB in 2023 zijn diensten gaat vereenvoudigen en we met nieuwe modules komen, speciaal afgestemd op jouw situatie.

Voor de eenmanszaak of VOF komen we met de module: 'STYB Business'

Voor de BV komen we met de module: 'STYB Ultimate'

Omdat elke ondernemer anders is hebben we modules samengesteld, waarin we kunnen variëren op basis van de grootte van jouw bedrijf. Aanvullend hierop zijn er keuzepakketten, waarbij we rekening houden met het type klant en de bijbehorende wensen en behoeften. Hiermee krijg je precies wat je nodig hebt.

 

Wat betekent dit voor jou?

Onze dienstverlening, zoals we die nu voor jou uitvoeren, verandert niet. Om dat wat we doen beter inzichtelijker en duidelijker te maken en de continuïteit hiervan te waarborgen zullen we in 2023 alle klanten benaderen met een voorstel voor de nieuwe modules. Helemaal toegespitst op jouw wensen en behoeften en jouw type bedrijf. Omdat we niet alle klanten tegelijk kunnen doen, gaan we dit stap voor stap doen. Je krijgt dus vanzelf bericht! Meer informatie volgt dus!

 

Tarieven

Bij elke modulestructuur horen verschillende tarieven die geheel zijn afgestemd op jouw situatie. Zo betaal je alleen voor de functionaliteiten die je echt nodig hebt. In de tarieven voor 2023 zit tevens een indexatie verwerkt.

Naast het bestaande abonnement leveren wij op aanvraag aanvullende diensten op uur-basis. Voor deze aanvullende werkzaamheden gelden voor 2023 de volgende uurtarieven:

 

Uurtarief

Administratieve werkzaamheden

€ 65,00

Inrichtingswerkzaamheden

€ 85,00

Jaarwerk werkzaamheden

€ 85,00

Fiscale werkzaamheden

€ 85,00

Advies basis

€ 85,00

Advies plus, vanaf

€ 100,00

Fiscaal advies plus, vanaf

€ 135,00

 

 

LOONIUM

 

Salarisadministratie

€ 75,00

Inrichting en advies salarisadministratie

€ 85,00

HRM werkzaamheden

€ 85,00

 

Mocht je vragen hebben over bovenstaande of meer informatie willen ontvangen dan vragen wij jou een mail te sturen naar support@styb.nl. Jouw vraag komt dan vanzelf bij het juiste team terecht en ontvang je van ons spoedig een reactie.

Bron: Wed, 11 Jan 2023 10:14:17 +0100

 

In onze vorige STYB nieuwsupdate hebben wij gemeld dat STYB in 2023 zijn diensten gaat vereenvoudigen en we met nieuwe modules komen, speciaal afgestemd op jouw situatie.

Voor jou als ZZP’er of Freelancer komen we met de module: STYB Professional  

Omdat elke ondernemer anders is hebben we voor jou als ondernemer een module samengesteld, afgestemd op jouw bedrijf. Aanvullend hierop zijn er keuzepakketten, waarbij we rekening houden met het type klant en de bijbehorende wensen en behoeften. Hiermee krijg je precies wat je nodig hebt.

 

Wat betekent dit voor jou?
Onze dienstverlening, zoals we die nu voor jou uitvoeren, verandert niet direct. Om dat wat we doen beter inzichtelijker en duidelijker te maken en de continuïteit hiervan te waarborgen zullen we in 2023 alle klanten benaderen met een voorstel voor de nieuwe modules. De mogelijkheid binnen deze module is dat wij ook jouw inkoopfacturen, omzet en bankmutaties geautomatiseerd verwerken. Omdat we niet alle klanten tegelijk kunnen doen, gaan we dit stap voor stap doen. Je krijgt dus vanzelf bericht! Meer informatie volgt dus!

 

Tarieven

Bij elke modulestructuur horen verschillende tarieven die geheel zijn afgestemd op jouw situatie. Zo betaal je alleen voor de functionaliteiten die je echt nodig hebt. In de tarieven voor 2023 zit tevens een indexatie verwerkt. Naast het bestaande abonnement leveren wij op aanvraag aanvullende diensten op uur-basis. Voor deze aanvullende werkzaamheden gelden voor 2023 de volgende uurtarieven:

 

Uurtarief

Administratieve werkzaamheden

€ 65,00

Inrichtingswerkzaamheden

€ 85,00

Jaarwerk werkzaamheden

€ 85,00

Fiscale werkzaamheden

€ 85,00

Advies basis

€ 85,00

Advies plus, vanaf

€ 100,00

Fiscaal advies plus, vanaf

€ 135,00

 

 

LOONIUM

 

Salarisadministratie

€ 75,00

Inrichting en advies salarisadministratie

€ 85,00

HRM werkzaamheden

€ 85,00

 

Mocht je vragen hebben over bovenstaande of meer informatie willen ontvangen dan vragen wij jou een mail te sturen naar support@styb.nl. Jouw vraag komt dan vanzelf bij het juiste team terecht en ontvang je van ons spoedig een reactie.

 

 

Bron: Wed, 11 Jan 2023 10:06:39 +0100

De tarieven in box 1 van de inkomstenbelasting en voor de loonbelasting zijn in 2023 als volgt.

tariefschijf

inkomen op jaarbasis

belasting en premies volksverzekeringen, jonger dan AOW-leeftijd

idem, AOW-leeftijd en ouder

 1a

 € 0 t/m € 37.149

 36,93%

 19,03%

 1b

 € 37.149 t/m € 73.031

 36,93%

 36,93%

 2

 € 73.031 of meer

 49,5%

 49,5%

Voor mensen, die geboren zijn voor 1 januari 1946, geldt een hogere grens van schijf 1a van € 38.703.

Het tarief in de eerste schijf bevat een premiecomponent. Tot de AOW-leeftijd bestaat deze uit 17,9% AOW, 0,1% Anw en 9,65% Wlz. Bij het bereiken van de AOW-leeftijd vervalt de AOW-premie. In 2023 bedraagt de AOW-leeftijd 66 jaar en tien maanden.

Heffingskortingen

De algemene heffingskorting bedraagt maximaal € 3.070 en wordt boven een verzamelinkomen (het totaal van de inkomens in de boxen 1, 2 en 3) van € 22.660 afgebouwd tot nihil. De afbouw bedraagt 6,095% van het inkomen boven € 22.660. Voor mensen, die de AOW-leeftijd hebben bereikt, bedraagt de algemene heffingskorting maximaal € 1.583 en bedraagt de afbouw 3,141%. Vanaf een inkomen van € 73.031 is de algemene heffingskorting nihil.

De arbeidskorting bedraagt maximaal € 5.052 voor mensen die jonger zijn dan de AOW-leeftijd. Voor mensen die de AOW-leeftijd hebben bereikt bedraagt de arbeidskorting maximaal € 2.604. De arbeidskorting wordt afgebouwd tot nihil vanaf een arbeidsinkomen van € 37.691. De afbouw bedraagt 6,51% van het arbeidsinkomen boven € 37.691. Voor AOW-gerechtigden bedraagt de afbouw 3,355%. De arbeidskorting bedraagt nihil bij een inkomen vanaf € 115.295.

De inkomensafhankelijke combinatiekorting kent geen basisbedrag. De korting start bij een arbeidsinkomen van € 5.547 en loopt op met 11,45% van het meerdere inkomen tot een maximum van € 2.694 bij een inkomen van € 29.075 of hoger.

De jonggehandicaptenkorting bedraagt € 820.

De ouderenkorting geldt voor AOW-gerechtigden. De ouderenkorting bedraagt € 1.835 tot een inkomen van € 40.888. Boven dat inkomen daalt de ouderenkorting met 15% van het meerdere tot nihil bij een inkomen van € 53.122. De alleenstaande-ouderenkorting bedraagt € 478.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 02-01-2023

De Wet excessief lenen bij eigen vennootschap is per 1 januari 2023 in werking getreden. Op grond van deze wet wordt het bovenmatige deel van de schulden, die de houder van een aanmerkelijk belang in een vennootschap aan die vennootschap heeft, aangemerkt als een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang. Dat betekent dat dit deel van de schulden wordt belast in box 2 van de inkomstenbelasting. De wet geldt ook voor de partner van de houder van het aanmerkelijke belang en voor schulden, die zij gezamenlijk hebben. Het bovenmatige deel van de schulden is het totaal van de schulden, voor zover dat meer bedraagt dan € 700.000. Het bedrag van € 700.000 wordt vermeerderd met bedragen, die eerder op grond van deze regeling in de belastingheffing zijn betrokken.

Let op: dit maximumbedrag geldt voor beide partners gezamenlijk.

Het totaal van de schulden wordt aan het einde van het kalenderjaar bepaald op basis van de nominale waarde. Eigenwoningschulden aan de vennootschap tellen niet mee als voor deze schulden een recht van hypotheek op de eigen woning is verstrekt aan de vennootschap.

De regeling geldt overigens ook voor schulden van een met de houder van het aanmerkelijke belang verbonden persoon en diens partner aan de vennootschap. Die schulden worden toegerekend aan de houder van het aanmerkelijke belang, voor zover deze meer bedragen dan € 700.000. Verbonden personen zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | Staatsblad 2022, 531 | 26-12-2022

De Overbruggingswet box 3 is op 1 januari 2023 in werking getreden. Deze wet is bedoeld om de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen in overeenstemming te brengen met het box-3-arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021.

Het voordeel uit sparen en beleggen wordt op grond van deze wet als volgt berekend. Het vermogen in box 3 wordt onderverdeeld in de categorieën banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere categorie geldt een afzonderlijk rendementspercentage. Het rendement voor banktegoeden is vastgesteld op 0,01%. Voor overige bezittingen wordt uitgegaan van een rendement van 5,69%. Voor schulden geldt een negatief rendement van 2,46%. Deze rendementen worden na afloop van een kalenderjaar definitief vastgesteld. De werkelijke rendementspercentages voor 2023 zijn nog niet bekend.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | Staatsblad 2022, 534 | 26-12-2022

De Eerste Kamer heeft op 20 december 2022 het wetsvoorstel Belastingplan 2023 aangenomen. Belangrijkste maatregelen in deze wet zijn:

  • De afschaffing van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling. Dat houdt in dat het loon van een werknemer, op wie de regeling van toepassing is, voortaan ten minste gelijk dient te zijn aan het loon dat in de meest vergelijkbare dienstbetrekking wordt verdiend door iemand zonder een aanmerkelijk belang.
  • De structurele verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling naar 1,92% van de fiscale loonsom van de onderneming tot een bedrag van € 400.000. Voor het jaar januari 2023 geldt een extra verhoogde vrije ruimte van 3% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Binnen de vrije ruimte kunnen werkgevers aangewezen vergoedingen en verstrekkingen onbelast doen aan hun werknemers.
  • De aftrek van periodieke giften aan algemeen nut beogende instellingen is beperkt tot een bedrag van € 250.000 per jaar. De beperking van de aftrek geldt met terugwerkende kracht tot 4 oktober 2022 om 16.00 uur.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | Staatsblad 2022, 532 | 19-12-2022

De wettelijke regeling van de behandeling van optierechten op aandelen in de loonbelasting is per 1 januari 2023 gewijzigd.

Volgens de oude regeling werden aandelenoptierechten in de loonsfeer belast op het moment waarop zij werden uitgeoefend, dus op het moment waarop de optierechten werden omgezet in aandelen. De nieuwe regeling verschuift de belastingheffing in beginsel naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment mag verwacht worden dat voldoende liquide middelen voorhanden zijn om de verschuldigde belasting te kunnen betalen. Niet in alle gevallen zal bij uitoefening van het optierecht sprake zijn van een gebrek aan liquiditeiten. Daarom heeft een werknemer onder voorwaarden de keuze voor belastingheffing bij de uitoefening van het aandelenoptierecht, ondanks dat de verkregen aandelen niet onmiddellijk verhandelbaar zijn.

Als de bij uitoefening verkregen aandelen direct verhandelbaar zijn, wordt de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verkrijging als loon belast. Als de bij uitoefening verkregen aandelen niet direct verhandelbaar zijn, wordt als loon in aanmerking genomen de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op het moment van verhandelbaar worden.

Als een werknemer de verkregen aandelen niet mag vervreemden door een contractuele beperking, wordt het heffingsmoment tot maximaal vijf jaar na de beursgang van de vennootschap of na de uitoefening van het aandelenoptierecht uitgesteld. De verkregen aandelen worden dan geacht verhandelbaar te zijn geworden en in de heffing betrokken voor de waarde in het economisch verkeer van de aandelen op dat moment. Eventuele voordelen uit de aandelen, die worden genoten voordat het aandelenoptierecht in de belastingheffing is betrokken, worden mede gerekend tot het loon ter zake van het aandelenoptierecht.

Er wordt een delegatiegrondslag ingevoerd om in specifieke situaties nadere regels te kunnen stellen met betrekking tot het niet, deels of geheel verhandelbaar worden van verkregen aandelen.

Sinds 1 januari 2018 gold een fiscale tegemoetkoming voor optierechten van start-ups met een S&O-startersverklaring. Onder voorwaarden en tot een bepaald maximum werd slechts 75% van het genoten loon ter zake van een aandelenoptierecht in aanmerking genomen. In de praktijk is gebleken dat deze regeling onvoldoende doeltreffend is. Deze tegemoetkoming is per 1 januari 2023 vervallen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetswijziging | Staatsblad 2022, 539 | 26-12-2022

In het Klimaatakkoord is afgesproken dat werkgevers met 100 werknemers of meer een norm opgelegd krijgen om hun zakelijke en woon-werkverkeer schoner te maken. In plaats van een individuele norm komt er een collectief plafond met als doel een besparing van 1 megaton CO2-uitstoot. De betreffende werkgevers moeten de komende jaren gegevens aanleveren over de mobiliteit van hun personeel. Het gaat naast het woon-werkverkeer om alle zakelijke ritten waarvoor een werknemer een financiële vergoeding ontvangt of waarvoor aan de werknemer een vervoermiddel ter beschikking is gesteld. De gegevens betreffen aantallen reizigerskilometers, gebruikte vervoermiddelen en brandstoftypes.

Als op basis van de aangeleverde gegevens blijkt dat de CO2-uitstoot voldoende afneemt, dan is een individuele norm per bedrijf niet nodig. Neemt de uitstoot niet genoeg af, dan komt die norm er alsnog.

Ter bescherming van de privacy van werknemers mogen werkgevers alleen de totalen van de hele organisatie rapporteren. Voor de rapportage en de berekening van de uitstoot komt een digitaal platform beschikbaar via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl).

De verplichte rapportage gaat vermoedelijk op 1 juli 2023 in.

Bron: Overig | publicatie | IENW/BSK-2022/75237 | 18-04-2022

De minister van SZW heeft bekend gemaakt dat de maximum uurprijzen, waarop de kinderopvangtoeslag is gebaseerd, voor 2023 extra worden verhoogd. Dat betekent dat per 1 januari 2023 de volgende maximum uurprijzen gelden:

  1. voor dagopvang € 9,12;
  2. voor buitenschoolse opvang € 7,85; en
  3. voor gastouderopvang € 6,85.

De extra verhoging hangt samen met de hoge inflatie in 2022.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000283411 | 19-12-2022

Bij de behandeling van het wetvoorstel Overbruggingswet box 3 in de Eerste Kamer is een mogelijk lek in de partnerregeling in box 3 vanaf 2023 aan de orde gesteld. Door een systeemfout zouden bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages ontstaan in plaats van één. Hierdoor zouden fiscale partners het totale vermogen toe kunnen delen aan de partner met het laagste effectieve rendementspercentage. De staatssecretaris van Financiën merkt op dat het niet klopt dat bij fiscale partners twee effectieve rendementspercentages worden berekend. Bij de berekening van het effectieve rendementspercentage wordt uitgegaan van de gezamenlijke rendementsgrondslag. Dat betekent één effectief rendementspercentage voor beide fiscale partners. Vervolgens wordt de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen verdeeld tussen beide partners. Het veronderstelde doet zich volgens de staatssecretaris niet voor.

De onjuiste interpretatie van de partnerregeling is gebaseerd op een verschil in formulering in de Wet rechtsherstel box 3 en in de huidige wettekst. Die laatste is in de Overbruggingswet box 3 niet aangepast. In de bestaande tekst wordt niet expliciet vermeld dat het forfaitaire rendement berekend moet worden op basis van de waarde van de bezittingen en schulden van de belastingplichtige en diens partner tezamen. Dit volgt uit de huidige systematiek van box 3. In de Wet rechtsherstel box 3 is dit wel expliciet opgenomen in de tekst.

Om misverstanden te voorkomen zal de staatssecretaris met een wetsvoorstel komen waarmee de wettekst van box 3 met ingang van 2024 op dat punt wordt verduidelijkt.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000311865 | 14-12-2022

De minister van EZK heeft een uitwerking op hoofdlijnen van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) voor energie-intensieve mkb-bedrijven aan de Tweede Kamer gepresenteerd. De minister benadrukt dat belangrijke onderdelen van de TEK nog nader moeten worden uitgewerkt.

Om de regeling zo snel mogelijk te kunnen laten ingaan, wordt gebruikgemaakt van een modelmatige aanpak. Dat betekent dat het energieverbruik van een ondernemer wordt geschat op basis van historische gegevens en een gemodelleerde prijs.

Om in aanmerking te komen voor de TEK-regeling moet een ondernemer aan de volgende eisen voldoen:

  • de mkb-ondernemer voldoet aan de Europese mkb-definitie;
  • de mkb-ondernemer is in Nederland gevestigd en ingeschreven in het Handelsregister; en
  • de energiekosten zijn minimaal gelijk aan 7% van de omzet.

De eerdere voorwaarde van een energieverbruiksdrempel is vervallen.

Het gas- en elektraverbruik wordt mede bepaald aan de hand van het standaard jaarverbruik gas in m3 en de standaard jaarafname elektriciteit in kWh. De peildatum voor deze gegevens is 1 januari 2023. Er wordt gerekend met het gemiddelde van de door het CBS gepubliceerde gas- en elektraprijzen voor consumenten exclusief btw en inclusief EB en ODE voor het vierde kwartaal van 2022. De omzet wordt bepaald aan de hand van omzetgegevens over het jaar 2022.

De subsidieperiode loopt van 1 november 2022 tot en met 31 december 2023. De tegemoetkoming kan met terugwerkende kracht worden aangevraagd.

Vanaf een nog vast te stellen datum in het eerste kwartaal 2023 kan de aanvraag worden ingediend bij RVO.nl. Het bedrag van de subsidie wordt als volgt berekend. Over de energiekosten boven de drempelprijs wordt 50% subsidie verleend. De maximaal te vergoeden prijs per m3 gas bedraagt € 2,00 (€ 3,19 – € 1,19). Voor elektriciteit is de maximaal te vergoeden prijs € 0,60 (€ 0,95 – € 0,35) per kWh. Het verbruik dat valt onder het prijsplafond voor kleinverbruikers wordt in mindering gebracht op het standaardjaarverbruik. Omdat ook subsidie wordt verleend over de maanden november en december 2022 worden de subsidiabele kosten vermenigvuldigd met 14/12.

Direct na de beslissing tot subsidieverlening keert RVO.nl een voorschot uit van 60% van de maximale subsidie. Bij de definitieve vaststelling wordt uitgegaan van het standaard jaarverbruik met peildatum 1 januari 2023 en van de modelprijs 2023. Deze wordt berekend aan de hand van de gemiddelde gas- en elektraprijs in 2023 volgens de gegevens van het CBS.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-O / 22557673 | 18-12-2022

De wettelijke rente gaat per 1 januari 2023 van 2 naar 4%. De laatste wijziging van de wettelijke rente vond plaats per 1 januari 2015.

Als referentierente voor de wettelijke rente is de herfinancieringsrente van de Europese Centrale Bank gekozen. De wettelijke rente wordt berekend door de referentierente te verhogen met een opslag van 2,25 procentpunt. De berekende rente wordt vervolgens afgerond op hele procenten. De looptijd van de wettelijke rente is in de praktijk meestal een jaar. De peildata voor wijzigingen in de wettelijke rente zijn ultimo april en ultimo oktober. Om al te grote schommelingen te vermijden wordt een aanpassing beperkt tot 2 procentpunten. Per 1 juli van een jaar is wijziging van het percentage van de wettelijke rente mogelijk als de dan geldende wettelijke rente meer dan 1 procentpunt verschilt van de berekende rente die op dat moment zou gelden. De vaste rente van de ECB voor basisherfinancieringsoperaties bedroeg op 31 oktober 2022 1,25%. Na afronding komt de wettelijke rente daardoor uit op 4%.

Bron: Overig | besluit | Staatsblad 2022, 520 | 18-12-2022

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de vierde nota van wijziging bij het wetsvoorstel toekomst pensioenen naar de Tweede Kamer gestuurd. Het merendeel van de wijzigingen is redactioneel of technisch van aard. Deze wijzigingen zijn het gevolg van de artikelsgewijze behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer.

In deze nota van wijziging is een wettelijke begrenzing voor het door een deelnemer aan een pensioenregeling te lopen beleggingsrisico opgenomen. Het beleggingsrisico is gemaximeerd op 150%. De eis dat het beleggingsbeleid steeds passend is bij de risicohouding van de deelnemer blijft onverkort van toepassing.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000277885, 36067 | 11-12-2022

Op 1 juli 2022 is het coronabeleid van de SVB beëindigd. Tot 1 juli 2023 geldt een overgangsperiode voor grensarbeiders van wie de werksituatie niet verandert. Zij kunnen tot die datum thuiswerken zonder dat zij sociaal verzekerd raken in een ander land. Dit geldt ook voor grensarbeiders die in de periode na 1 juli 2022 voor het eerst gaan thuiswerken. De overgangsperiode berust op een afspraak tussen alle lidstaten van de Europese Unie.

Bron: Overig | publicatie | 19-12-2022

Met ingang van 1 januari 2019 is de 30%-regeling aangepast. Voor werknemers van wie de 30%-regeling door de wijziging gedurende looptijd wordt verkort geldt overgangsrecht. De uitwerking daarvan is afhankelijk van de oorspronkelijke einddatum van de regeling voor de betreffende werknemer. Voor de werknemer van wie de oorspronkelijke einddatum valt in of na 2024 geldt dat de looptijd verkort wordt met drie jaar.

Op grond van het overgangsrecht heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld dat een werkneemster recht op toepassing van de 30%-regeling had tot en met 31 december 2021. In de eerste beschikking voor de toepassing van de 30%-regeling was ten onrechte rekening gehouden met een vermindering van de looptijd wegens eerder verblijf in Nederland van 37 maanden. De vermindering had 22 maanden moeten bedragen. Daarvan uitgaande had de looptijd van de eerste beschikking moeten eindigen op 31 december 2024.

De Belastingdienst had voor het jaar 2021 geweigerd een beschikking voor de 30%-regeling af te geven, omdat in een eerdere beschikking 31 december 2020 als einddatum was genoemd. Omdat tegen deze beschikking geen bezwaar was gemaakt, stond deze onherroepelijk vast. De Belastingdienst meende dat van de in deze eerdere beschikking moest worden uitgegaan, ongeacht of de daarin vastgestelde looptijd onjuist was. Dat standpunt is door de rechtbank afgewezen.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA202213389, SGR 21/6670 | 23-11-2022

De minister voor Klimaat en Energie heeft bekendgemaakt dat de uitwerking van de regeling voor het tijdelijke prijsplafond is afgerond. Aan een aparte regeling voor huishoudens met een blokaansluiting wordt nog gewerkt. Daarover zal voor het einde van het jaar meer duidelijkheid worden gegeven.

Het prijsplafond geldt voor het hele jaar 2023 en voor alle afnemers met een kleinverbruikersaansluiting op het elektriciteits- en gasnet of een aansluiting op een warmtenet. Ook klanten van energieleveranciers zonder eigen vergunning vallen onder de regeling. De prijs- en verbruiksplafonds zijn zoals eerder aangekondigd. Dat betekent een maximumprijs van € 1,45 per m3 gas tot een verbruik van 1.200 m3 en een maximumprijs van € 0,40 per kilowattuur stroom tot een verbruik van 2.900 kWh. De maximumprijs voor huishoudens, die op een warmtenet zijn aangesloten, bedraagt € 47,38 per gigajoule tot een verbruik van 37 gigajoule warmte. Voor het energieverbruik boven de plafonds gelden de tarieven uit het energiecontract.

Voor energieleveranciers geldt een zogenaamde margetoets om te voorkomen dat zij door de invoering van het prijsplafond meer winst maken dan voorheen. Per energieleverancier wordt een redelijke winstmarge bepaald op basis van de winst van de afgelopen jaren. Wanneer een energieleverancier meer winst heeft gemaakt dan de margetoets toestaat, moet een deel van de ontvangen subsidie worden terugbetaald.

De uitwerking van het prijsplafond voldoet volgens het kabinet aan de eisen van het Europese staatssteunkader. Formele goedkeuring van de Europese Commissie is er nog niet.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 08-12-2022

Met ingang van 1 januari 2023 geldt voor de levering en installatie van zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen het nultarief voor de omzetbelasting. Daardoor zullen particuliere zonnepaneelhouders zich doorgaans niet meer aanmelden als ondernemer.

Wanneer een leverancier of installateur in 2022 een (deel)factuur uitreikt voor de levering en installatie van zonnepanelen in 2023, dient omzetbelasting in rekening te worden gebracht. Om voor een teruggaaf van btw over deze factuur in aanmerking te komen, dient de zonnepaneelhouder zich als ondernemer aan te melden bij de Belastingdienst. Daarbij kan hij kiezen voor toepassing van de kleineondernemersregeling (KOR). De levering van stroom is dan vrijgesteld van omzetbelasting mits de omzetgrens van de KOR niet wordt overschreden. De keuze voor de KOR moet in 2022 worden gedaan om deze regeling per 1 januari 2023 te kunnen toepassen. Keuze voor de KOR per 1 januari 2023 heeft tot gevolg dat de zonnepaneelhouder geen recht heeft op teruggave van de btw, die is begrepen in de factuur uit 2022, omdat de zonnepanelen zullen worden gebruikt voor vrijgestelde leveringen. Dit gevolg is te voorkomen door te kiezen voor toepassing van de KOR per 1 januari 2024. Gevolg hiervan is echter dat de zonnepaneelhouder dan over 2023 aangiften omzetbelasting moet doen en de verschuldigde btw moet afdragen. Dat is een ongewenst gevolg.

De staatssecretaris van Financiën heeft daarom goedgekeurd dat de particuliere zonnepaneelhouder, die in 2022 de keuze maakt voor toepassing van de KOR per 1 januari 2023, voor teruggaaf van in 2022 in rekening gebrachte btw voor de levering of installatie van zonnepanelen in aanmerking komt.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022-26848, Staatscourant 2022, Nr. 32543 | 05-12-2022

De minister van SZW heeft in een brief aan de Tweede Kamer over het STAP-budget gemeld dat het subsidieaanvraagtijdvak van januari 2023 wordt overgeslagen. Dat is het gevolg van een uitspraak van de rechter in kort geding over het opschorten van de subsidiebetaling aan een opleider. De aanleiding voor de opschorting was een onderzoek naar mogelijk oneigenlijk gebruik van de regeling door deze opleider. De rechter vindt het instellen van een onderzoek onvoldoende grond om de voorlopige betaling op te schorten. Volgens de minister moet de werkwijze van de onderzoeken naar misbruik en oneigenlijk gebruik worden aangepast. Het eerste scholingstijdvak van 2023 wordt overgeslagen om te voorkomen dat scholing wordt gesubsidieerd, die niet aan de voorwaarden van de regeling voldoet.

Het eerstvolgende aanvraagtijdvak begint op 28 februari 2023. Het totale voor 2023 beschikbare STAP-budget verandert niet.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000262004 | 11-12-2022

De minister van EZK heeft de kabinetsreactie op de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet (BOR) en de doorschuifregelingen (DSR) in de inkomstenbelasting naar de Tweede Kamer gestuurd. De BOR voorziet onder voorwaarden in een vrijstelling van schenk- en erfbelasting voor het ondernemingsvermogen bij bedrijfsopvolgingen. De regeling is bedoeld om liquiditeitsproblemen voor de onderneming bij schenking of vererving daarvan te voorkomen. De DSR schuiven de belastingclaims op de meerwaarde van ondernemingsvermogen door van de overdragende op de verkrijgende ondernemer. De DSR gelden ook voor aandelen die tot een aanmerkelijk belang horen, voor zover de vennootschap een materiële onderneming drijft.

Het kabinet kiest er niet voor om de BOR af te schaffen. Wel zal de BOR worden aangepast. Een van de aanpassingen betreft door een onderneming aan derden verhuurde onroerende zaken. Deze zullen voor de BOR en de DSR worden aangemerkt als beleggingsvermogen. Dat zal worden opgenomen in het Belastingplan 2024 en vermoedelijk ingaan per 1 januari 2024.

In het voorjaar van 2023 buigt het kabinet zich over verdere aanpassingen van de BOR en de DSR. Daarbij spelen de volgende vragen een rol:

  • Hoe kan beter onderscheid worden gemaakt tussen ondernemings- en beleggingsvermogen voor de BOR en DSR?
  • Kan de toegang tot de DSR en BOR beperkt worden tot reguliere aandelen waarmee daadwerkelijk ondernemingsrisico wordt gelopen?
  • Moet de dienstbetrekkingseis in de DSR vervallen of gewijzigd worden?
  • Is het mogelijk om de huidige bezits- en voortzettingseis in de BOR zodanig aan te passen dat deze positiever uitpakken voor de flexibiliteit van ondernemingen (wijziging ondernemingsactiviteiten) waarbij alleen reële bedrijfsopvolgingen in aanmerking komen?
  • Is het mogelijk om de DSR en BOR te beperken tot een eenmalige toepassing?
  • Kan het gebruik van de DSR beter worden geregistreerd en in aangiftes worden opgenomen?
  • Welke geconstateerde knelpunten in de uitvoering kunnen verholpen worden?
  • Wat is de verdeling van het ondernemings- en beleggingsvermogen in de BOR?

De verdere uitwerking van de verbeteropties zal worden besproken met verschillende betrokken partijen, zoals VNO-NCW, MBK-Nederland en Familiebedrijven Nederland.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI / 22572682 | 08-12-2022

Op Prinsjesdag 2022 heeft het kabinet aangekondigd, dat een fiscale beleggingsinstelling per 1 januari 2024 niet meer direct in vastgoed mag beleggen. Deze maatregel wordt uitgesteld tot 1 januari 2025. Dit is bekend gemaakt in de kabinetsreactie op een evaluatierapport over de fiscale beleggingsinstelling (fbi) en de vrijgestelde beleggingsinstelling (vbi).

Als gevolg van de voorgenomen vastgoedmaatregel wordt de winst van een fiscale beleggingsinstelling, die voornamelijk in vastgoed belegt, vanaf 1 januari 2025 belast tegen het reguliere tarief van de vennootschapsbelasting in plaats van tegen een nultarief. Indirect beleggen in vastgoed blijft mogelijk voor een fbi zonder gevolgen voor het vennootschapsbelastingtarief. Het uitstel moet beleggingsinstellingen en beleggers voldoende tijd geven om hun beleggingsbeleid te kunnen aanpassen. Daarnaast hangt het uitstel van de inwerkingtreding van de vastgoedmaatregel samen met de invoering per 1 januari 2024 van een voorwaardelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting voor herstructureringen, die direct samenhangen met de vastgoedmaatregel. Deze voorwaardelijke vrijstelling zal alleen in het jaar 2024 gelden.

De maatregelen zullen binnenkort worden uitgewerkt in een wetsvoorstel, dat ter consultatie zal worden gelegd in het eerste kwartaal van 2023. Het is de bedoeling om het wetsvoorstel op Prinsjesdag 2023 in te dienen bij de Tweede Kamer.

Het vbi-regime blijft bestaan, maar zal wel worden aangepast. Het voornemen is om alleen  beleggingsinstellingen, die een vergunning hebben en onder toezicht staan van de AFM en DNB, toe te laten tot de regeling. Deze aanpassing gaat het niet-beoogde gebruik van het vbi-regime tegen. Bestaande niet-beoogde vbi’s worden door deze aanpassing regulier belastingplichtig in de Vpb. Het betreft met name familiefondsen in de vorm van een fonds voor gemene rekening, die opteren voor het vbi-regime.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000290229 | 08-12-2022

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over een uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) betreffende de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) voor een startende ondernemer. Volgens het CBb heeft RVO.nl de aanvraag van deze startende ondernemer over het vierde kwartaal van 2020 ten onrechte afgewezen vanwege een ontbrekende referentieperiode. De minister van EZK kan niet aangeven in hoeveel gevallen een aanvraag is afgewezen wegens het ontbreken van de referentieperiode.

De uitspraak van het CBb verplicht niet tot het herzien van eerder genomen besluiten op aanvragen en beslissingen op bezwaar. Het is niet mogelijk om onverplicht met terugwerkende kracht deze beschikkingen te herzien of om de TVL voor het vierde kwartaal van 2020 opnieuw open te stellen. Door het eindigen van de Tijdelijke Kaderregeling is het niet mogelijk om steun te verlenen na 1 juli 2022. De minister wijst erop dat de TVL-regeling onder hoge druk en snelheid tot stand is gekomen. Hierdoor is niet altijd ruimte voor maatwerk geweest.

Tegen ongeveer 3% van de TVL-besluiten is bezwaar aangetekend. Op een totaal van ruim 855.000 besluiten op aanvragen en vaststelling zijn er:

  • 3.873 bezwaarzaken in behandeling;
  • 21.254 bezwaarzaken afgehandeld;
  • 1.350 beroepzaken in behandeling; en
  • 662 beroepzaken afgehandeld. De ondernemer is in 69 van deze procedures in het gelijk gesteld.
Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-TOP / 22527883 | 11-12-2022

De Belastingdienst heeft de eerste Nieuwsbrief Loonheffingen 2023 gepubliceerd. In een bijlage bij de nieuwsbrief is een overzicht van tarieven, bedragen en percentages loonheffingen, zoals deze per 1 januari 2023 gelden, opgenomen.

Gebruikelijk loon

Uit dit overzicht blijkt dat het gebruikelijk loon voor werknemers met een aanmerkelijk belang (meestal de dga en zijn partner) in 2023 ten minste € 51.000 dient te bedragen.

Inkomensgrenzen 30%-regeling

Voor werknemers met een specifieke deskundigheid, die uit het buitenland zijn aangeworven, kan op verzoek de 30%-regeling worden toegepast. Het loon van de werknemer dient in 2023 ten minste € 41.954 te bedragen. Voor een werknemer met specifieke deskundigheid die nog geen 30 jaar is, geldt een lager bedrag van € 31.891 per jaar.

Waarde van maaltijden en huisvesting

Voor door de werkgever verstrekte maaltijden dient een bijtelling per maaltijd plaats te vinden van € 3,55. Dit geldt zowel voor ontbijt, lunch als voor diner. Voor door de werkgever verstrekte huisvesting of inwoning dient een bijtelling plaats te vinden van € 6,10 per dag.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 04-12-2022

De minister van SZW heeft de premiepercentages en enkele bedragen voor diverse sociale verzekeringen voor 2023 gepubliceerd.

 Omschrijving

 Percentage of bedrag

 AOW

 17,90%

 Anw

 0,10%

 Maximum premieloon

 € 66.956

 Algemeen Werkloosheidsfonds, lage premie

 idem, hoge premie

 2,64%

 7,64%

 Uitvoeringsfonds voor de overheid

 0,68%

 Arbeidsongeschiktheidsfonds, hoge premie

 idem, lage premie

 7,11%

 5,82%

 Opslag kinderopvang

 0,50%

 Minimumloonsomgrens Werkhervattingskas sector   Grootwinkelbedrijf

 € 6.922.501

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2022-0000231651, Staatscourant 2022, Nr. 32328 | 30-11-2022

Het kabinet is van plan om per 1 januari 2024 groente en fruit onder het nultarief in de omzetbelasting te laten vallen. De staatssecretaris van Financiën heeft dat meegedeeld in een brief aan de Eerste Kamer in reactie op een in die Kamer aangenomen motie.

Het is niet mogelijk om het nultarief eerder in te voeren dan per 1 januari 2024 vanwege de benodigde afbakening van het begrip “onbewerkte groente en fruit”. De maatregel leidt ook tot begrotingsvraagstukken, die opgelost moeten worden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 172279U | 01-12-2022

Per 1 januari 2023 gelden de volgende bedragen voor het wettelijk minimumloon:

Leeftijd per maand per week per dag
 vanaf 21 jaar  € 1.934,40   € 446,40  € 89,28
 20 jaar  € 1.547,50  € 357,10  € 71,42
 19 jaar  € 1.160,65   € 267,85  € 53,57
 18 jaar  € 967,20  € 223,20  € 44,64
 17 jaar  € 764,10  € 176,35  € 35,27
 16 jaar  € 667,35  € 154,00  € 30,80
 15 jaar  € 580,30  € 133,90  € 26,78
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 04-12-2022

Ouders en verzorgers van kinderen tot en met 17 jaar ontvangen kinderbijslag. De bedragen van de kinderbijslagbedrag zijn per 1 januari 2023 aangepast in lijn met de ontwikkeling van de consumentenprijs. De nieuwe bedragen zijn:

Leeftijd kind Bedrag per kind per kwartaal
 0 t/m 5 jaar (70%)  € 269,76
 6 t/m 11 jaar (85%)  € 327,56
 12 t/m 17 jaar (100%)  € 385,37
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 04-12-2022

De periode waarin het mogelijk is om vaststelling van de loonkostensubsidie NOW-5 aan te vragen is verlengd tot en met 2 juni 2023. Dit betekent voor een vaststellingsaanvraag voor de NOW-5 en de NOW-6 nu dezelfde uiterste datum geldt. De oorspronkelijke einddatum voor de openstelling van het vaststellingsloket voor de NOW-5 was 22 februari 2023. De NOW-5 betreft de periode november en december 2021. De NOW-6 betreft het eerste kwartaal van 2022.

De periode van indiening is verlengd zodat accountants op basis van het gecombineerde accountantsprotocol van de NOW-5 en NOW-6 bepaalde controlewerkzaamheden kunnen combineren. Wel is voor beide vaststellingsaanvragen een afzonderlijke verklaring nodig.

De oorspronkelijke openstelling van het vaststellingsloket voor de NOW-5 liep tot en met 22 februari 2023.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 29-11-2022

De Successiewet kent een voorwaardelijke vrijstellingsregeling voor de verkrijging van ondernemingsvermogen. Deze zogeheten bedrijfsopvolgingsregeling geldt zowel voor de erfbelasting als voor de schenkbelasting. Om de vrijstelling van toepassing te laten zijn, moet de verkrijger voldoen aan het voortzettingsvereiste. Dat houdt in dat de verkrijger de onderneming gedurende ten minste vijf jaar voortzet. De regeling geldt onder voorwaarden ook voor aandelen in een rechtspersoon, die een materiële onderneming drijft.

De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van Hof Den Bosch over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. De procedure heeft betrekking op de verkrijging in 2014 van alle aandelen in een holding door schenking. Een dochtermaatschappij was eigenaar van een benzinestation, dat werd verhuurd aan een kleindochtervennootschap van de holding. In de loop van 2015 werd de exploitatie van het benzinestation verhuurd aan een derde voor een periode van vijf jaar. Na afloop van de huurperiode is het benzineservicestation verkocht aan de exploitant.

Volgens Hof Den Bosch is voldaan aan het voortzettingsvereiste. De bedrijfsopvolgingsregeling sluit voor wat betreft het voortzettingsvereiste bij het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001 aan. Voor de inkomstenbelasting leidt de verhuur van een aanvankelijk zelf gedreven onderneming niet tot een staking of een overdracht van die onderneming. Het hof ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat dit voor de bedrijfsopvolgingsregeling anders zou zijn.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221793, 21/03796 | 01-12-2022

De bruto uitkeringsbedragen per 1 januari 2023 voor de AOW zijn:

categorie per maand vakantie-uitkering totaal
 Gehuwden/samenwonenden (uitkering ingegaan na 1 februari 1994)  € 968,86  € 51,25  € 1.020,11
 Gehuwden/samenwonenden met maximale toeslag (partner jonger dan de AOW-leeftijd)  € 1.937,72  € 102,50  € 2.040,22

Deze bedragen zijn zonder de inkomensondersteuning AOW van € 5,- bruto per maand.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 04-12-2022

Onlangs zijn ‘Voor Morgen’ en ‘STYB Bedrijfsondersteuning/Loonium’ een onderzoek gestart.

De toekomst van HR

‘Voor Morgen’ en ‘STYB Bedrijfsondersteuning & Loonium’ vragen zich het volgende af:

               Tegen welke HR-uitdagingen lopen bedrijven in deze tijd aan?

                Is er een manier waarop de digitale wereld daar verlichting in kan bieden?

Maar die vraag kunnen wij niet alleen beantwoorden, daarom schakelen wij jouw hulp graag in!

Zou je een aantal vragen willen invullen om ons hierbij te helpen? De vragen hebben betrekking op HR.

Mocht je zelf niet bij HR werken maar je wel bezighouden of te maken hebben met zaken omtrent personeel in je organisatie, dan zijn we ook heel blij met je antwoorden!

Het invullen duurt ongeveer 10 minuten en we behandelen je antwoorden geanonimiseerd.

Hierbij de link naar de vragenlijst:

Vragenlijst HR onderzoek

of

https://4o6yqg2dkx6.typeform.com/hrinorganisatie

We zouden het erg leuk vinden als je mee wilt doen! Zo kunnen we samen het HR-vak nóg leuker en mooier maken.

Alvast dank en hartelijke groet namens Anne, Roy en Ramon!

 

Bron: Tue, 06 Dec 2022 10:20:49 +0100

Bij STYB ondersteunen wij onze klanten bij hun dagelijkse administratie. Hierdoor is er inzicht en kun je vooruitkijken. Ook bij STYB kijken we graag vooruit en zijn we continue in beweging. Door te blijven innoveren helpen wij je beter en breder bij het realiseren van jouw doelstellingen.

Met de groei van STYB is ook de complexiteit van de dienstenstructuur toegenomen. Daarom hebben we in 2022 uitgebreid onderzoek gedaan naar de manier waarop we onze dienstverlening het beste kunnen inzetten, hoe dit zich verder kan ontwikkelen en welke dienstenstructuur daar het beste bij past.

Nieuwe modules in 2023

De diensten van STYB worden in 2023 daarom vereenvoudigd en we starten met 3 modules:

Voor de ZZP’er en freelancer    –   STYB Professional  

Voor eenmanszaken en VOF       STYB Business   

Voor BV’s en stichtingen               STYB Ultimate

De basis van elke module is hetzelfde. We verwerken jouw inkoopfacturen, omzet en bankmutaties geautomatiseerd, doen jouw BTW aangifte, 24/7 kun je inloggen in jouw eigen digitale rapportage en aan het einde van het jaar sluiten we het boekjaar af.

Omdat elke ondernemer anders is hebben we modules samengesteld, waarin we kunnen variëren op basis van de grootte van jouw bedrijf. Per module zijn er aanvullende keuzepakketten, waarbij we rekening houden met het type klant en de bijbehorende wensen en behoeften. Hiermee krijg je precies wat je nodig hebt!

Tarieven

Bij elke modulestructuur horen verschillende tarieven die geheel zijn afgestemd op jouw situatie. Zo betaal je alleen voor de functionaliteiten die je echt nodig hebt. In de tarieven voor 2023 zit tevens een indexatie verwerkt.

Onze dienstverlening, zoals we die nu voor jou uitvoeren, verandert niet.

Om wat we doen beter inzichtelijker en duidelijker te maken en de continuïteit hiervan de waarborgen gaan we jou in 2023 indelen in de modules, helemaal toegespitst op jouw wensen en behoeften en jouw type bedrijf.

Hierover gaan wij jou een bericht sturen om dit aan je voor te leggen. Omdat we niet alle klanten tegelijk kunnen doen, gaan we dit stap voor stap doen. Je krijgt dus vanzelf bericht!

En ook aan onze missie verandert er niets: het ondersteunen van onze klanten bij hun dagelijkse administratie.

Op naar 2023!

 

Bron: Mon, 05 Dec 2022 18:23:09 +0100

Naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie EU heeft de minister van Financiën de Kamer van Koophandel (KvK) gevraagd tijdelijk geen informatieverstrekkingen uit het UBO-register te verzorgen.

Volgens het Hof van Justitie EU rechtvaardigt de Europese anti-witwasrichtlijn een ernstige inmenging in de eerbiediging van het privéleven en de bescherming van persoonsgegevens. Toegang van het publiek tot informatie over UBO’s kan bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van de anti-witwasrichtlijn. De bepaling in die richtlijn, op grond waarvan iedereen toegang moet krijgen tot UBO-informatie, gaat echter te ver en is volgens het Hof van Justitie EU ongeldig.

De minister treedt in overleg met de Europese Commissie om te bezien welke informatieverstrekkingen uit het UBO-register nog mogelijk zijn. De uitspraak van het Hof van Justitie EU heeft geen gevolgen voor de verplichting om UBO’s te registreren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000285345; ECLI:EU:C:2022:912 | 21-11-2022

Bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 in de Eerste Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën vragen beantwoord over de procedure ‘massaal bezwaar plus’. De staatssecretaris bevestigt dat bij een nieuwe procedure over box 3 in de jaren sinds 2017 niet-bezwaarmakers in dezelfde positie zullen verkeren als bezwaarmakers. Het is niet nodig om alsnog een verzoek om ambtshalve vermindering te doen van aanslagen waarvan de bezwaartermijn is verstreken. Als uit de procedure ‘massaal bezwaar plus’ volgt dat niet-bezwaarmakers in aanmerking komen voor rechtsherstel, dan zal het rechtsherstel op dezelfde wijze plaatsvinden als voor de bezwaarmakers.

Een uitspraak in deze procedure zal op zijn vroegst in 2023 plaatsvinden. Voor het belastingjaar 2017 is de vijfjaarstermijn voor het doen van een verzoek tot ambtshalve vermindering dan verstreken. Als de Belastingdienst (gedeeltelijk) in het ongelijk gesteld wordt, zal aan alle niet-bezwaarmakers een vergelijkbare termijn worden geboden als de bezwaarmakers hebben gehad om een verzoek tot ambtshalve vermindering te doen, waarin zij kunnen opkomen tegen het geboden rechtsherstel. Dat geldt ook voor belastingjaren waarvan op het moment dat de procedure is afgerond de vijfjaarstermijn is verstreken.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 36203 | 24-11-2022

Het STAP-budget is een subsidieregeling voor arbeidsmarktgerichte scholing. De regeling vervangt de vervallen aftrek voor scholingskosten in de inkomstenbelasting. Het STAP-budget blijkt een populaire regeling te zijn. Uit de eerste resultaten blijkt dat er een goede spreiding is van leeftijdsgroepen, opleidingsniveau en werkvorm van de aanvragers. Het scholingsregister STAP omvat 1.100 opleiders met 112.000 verschillende scholingsactiviteiten.

Aan de hand van de ervaringen tot nu toe heeft de minister van SZW aangekondigd dat de regeling volgend jaar strenger wordt. Gebleken is dat ook niet-arbeidsmarktgerichte opleidingen in het scholingsregister zijn gekomen en dat er opleiders zijn, die zich niet aan de subsidievoorwaarden houden. De controle of opleidingen voldoen aan de eisen van STAP wordt strenger. Verder wordt het aantal toekenningen van subsidie per opleiding beperkt.

Het kabinet werkt aan een aanpassing van het aanvraagproces voor het STAP-budget, zodat mensen altijd een aanvraag kunnen doen. Het is de bedoeling dat het scholingsaanbod wordt uitgebreid en meer wordt gericht op maatschappelijk belangrijke beroepen.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000252046 | 27-11-2022

Het ministerie van Financiën is een project gestart om opmerkelijke belastingconstructies in kaart te brengen. Onderdeel hiervan is een internetconsultatie. Tot en met 31 januari 2023 kan iedereen bijdragen aan de inventarisatie van opmerkelijke belastingconstructies. Dat kan door het invullen van de vragenlijst op Internetconsultatie.nl. In het voorjaar van 2023 wordt bekend welke belastingconstructies aangepakt zullen worden. Het streven is om daarmee structureel € 550 miljoen binnen te halen vanaf 2027.

Er is sprake van een opmerkelijke belastingconstructie als een belastingplichtige zo min mogelijk belasting betaalt door het structureren, omvormen of verschuiven van transacties, inkomen, winst en vermogen. Bij dat soort constructies wordt er gebruikgemaakt van verschillen in belastingtarieven en -grondslagen, vrijstellingen of aftrekposten. In veel gevallen wordt gehandeld naar de letter van de wet, maar niet naar de geest van de wet.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 28-11-2022

Bij de Eerste Kamer is het pakket Belastingplan 2023 in behandeling. Onderdeel van dit pakket is het wetsvoorstel Overbruggingswet box 3. Dit wetsvoorstel is bedoeld als een tijdelijke regeling voor de belastingheffing in box 3 totdat het mogelijk is om over te stappen naar een heffing op basis van het werkelijke rendement. De staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord naar de Eerste Kamer gestuurd.

Op grond van het wetsvoorstel wordt het vermogen in box 3 onderverdeeld in spaargeld, overige bezittingen en schulden. Het rendement wordt bepaald door het spaargeld te vermenigvuldigen met 0,36%, de overige bezittingen met 6,17% en de schulden met 2,57%. De rendementen op spaargeld en overige bezittingen worden bij elkaar opgeteld. Het rendement op schulden komt daarop in mindering. Uit de beantwoording van vragen van de Eerste Kamer blijkt dat mensen van wie de werkelijke verdeling van het vermogen afwijkt van de vroegere wettelijke vermogensmix in 2023 beduidend meer belasting in box 3 gaan betalen dan in 2022.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 36204 | 24-11-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft de memorie van antwoord betreffende het Belastingplan 2023 naar de Eerste Kamer gestuurd. In de memorie van antwoord wordt uitgebreid ingegaan op het inkomensbeleid voor 2023 en op de maatregelen in de inkomsten- en vennootschapsbelasting.

Volgens de staatssecretaris wordt het verschil tussen het toptarief voor werknemers en voor dga’s door de maatregelen van het Belastingplan teruggebracht van 11,6 naar 5,4% in 2024. Kennelijk veronderstelt hij daarbij dat een dga ondanks de gebruikelijkloonregeling nooit een hoog salaris van de bv ontvangt, maar in plaats daarvan zijn inkomen aanvult met dividend.

De middelingsregeling wordt afgeschaft, onder meer van wegen een beperkte doeltreffendheid van de regeling. Dat is een gevolg van het buiten beschouwing laten van heffingskortingen en van de invoering van het tweeschijvenstelsel in de inkomstenbelasting.

Over de voorgestelde afbouw van de algemene heffingskorting op basis van het verzamelinkomen zijn meerdere vragen gesteld. De aanleiding voor dit voorstel is de wens om de afbouw onafhankelijk te maken van de herkomst van het inkomen van een belastingplichtige.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 36202 | 24-11-2022

Een door een vennootschap aan haar aandeelhouder toegekend voordeel is een uitdeling van winst indien en voor zover aannemelijk is dat de vennootschap de aandeelhouder als zodanig heeft willen bevoordelen. De aandeelhouder moet zich van de bevoordelingsbedoeling bewust zijn geweest of had dat redelijkerwijs moeten zijn. Een winstuitdeling vormt een regulier voordeel uit aanmerkelijk belang en is belast in box 2 van de inkomstenbelasting. Inkomen uit aanmerkelijk belang is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Voor zover de partners geen andere verhouding hebben gekozen, wordt dit inkomensbestanddeel aan de belastingplichtige en zijn partner ieder voor de helft toegerekend.

Een vennootschap verstrekte in 2007 een lening van € 29 miljoen aan haar aandeelhouder door overdracht van een effectenportefeuille. De vennootschap droeg de vordering op de aandeelhouder over aan een buitenlandse dochtermaatschappij. In 2012 is de vordering ten titel van terugbetaling van kapitaal door de dochtermaatschappij overgedragen aan de vennootschap. De vordering bedroeg op dat moment ruim € 36 miljoen. De waarde van de effectenportefeuille was in de tussentijd gedaald tot € 19,6 miljoen. De dochtermaatschappij heeft vlak voor de overdracht een deel van de vordering ter grootte van € 16,6 miljoen kwijtgescholden.

Bij de aanslagregeling voor het jaar 2012 heeft de inspecteur de kwijtschelding aangemerkt als een uitdeling van winst aan de aandeelhouder en zijn echtgenote, ieder voor de helft. De vraag was of  ook de echtgenote zich van de bevoordelingsbedoeling bewust moest zijn geweest. Hof Den Haag is van oordeel dat dit niet het geval is. Voldoende is dat de aandeelhouder zich bewust moet zijn geweest van de bevoordeling. Omdat de echtgenoten geen andere verdeling van het inkomen uit aanmerkelijk belang hebben gekozen, heeft de inspecteur terecht bij ieder de helft van het bedrag van de winstuitdeling in aanmerking genomen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20222271, BK-19/00454 | 02-11-2022

De Belastingdienst brengt belastingrente in rekening als het opleggen van een aanslag door toedoen van de belastingplichtige te lang op zich heeft laten wachten. Daar staat tegenover dat belastingrente wordt vergoed als de Belastingdienst te lang heeft gedaan over het vaststellen van een aanslag met een uit te betalen bedrag. Bij de vermindering van een aanslag wordt de reeds betaalde belastingrente naar evenredigheid teruggegeven.

In de wetsgeschiedenis zijn voorbeelden opgenomen ter illustratie van de werking van de belastingrenteregeling. In geen van deze voorbeelden komt de situatie aan de orde waarin belastingrente wordt berekend over een periode waarin de Belastingdienst vanwege de betaling van een eerdere voorlopige aanslag al beschikte over het te betalen belastingbedrag.

Volgens de Hoge Raad leidt letterlijke toepassing van de belastingrenteregeling ertoe dat in een dergelijk geval belastingrente wordt berekend. Dat is een onacceptabel gevolg van de regeling. De wetgever heeft met de regeling van de belastingrente willen aansluiten bij de regeling van verzuimrente in de Algemene wet bestuursrecht. Die regeling voorziet erin dat rente wordt berekend wanneer het bestuursorgaan of de burger in verzuim is. Een dergelijk verzuim ontstaat wanneer de schuldenaar niet binnen de voorgeschreven termijn heeft betaald. Het vergoeden van rente is bedoeld om het rentenadeel van de schuldeiser dat ontstaat door de te late betaling te compenseren.

De verzuimrenteregeling in de Algemene wet bestuursrecht is gebaseerd op de civielrechtelijke regeling van de compensatie van geleden renteschade. Beide regelingen gaan uit van een niet betaalde hoofdsom en van te compenseren renteschade. Daarvan is geen sprake gedurende de periode waarin de Belastingdienst beschikte over het verschuldigde belastingbedrag. Over die periode is geen belastingrente verschuldigd.

De Hoge Raad merkt op, dat dit niet verhindert dat belastingrente wordt berekend over de periode tussen de dagtekening van een aanslagbiljet en de uiterste datum van betaling, ook al is de aanslag voor het einde van de betaaltermijn betaald. Deze situatie is in de wetsgeschiedenis uitdrukkelijk aan de orde gekomen en aanvaard. De Hoge Raad neemt daarom aan dat de wetgever omwille van de uitvoerbaarheid een wat ruwe berekening van de renteschade heeft beoogd.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221673, 21/00170 | 17-11-2022

In de eerste Nieuwsbrief Loonheffingen 2023 van de Belastingdienst is vermeld dat de gerichte vrijstelling voor de onbelaste thuiswerkvergoeding in 2023 wordt verhoogd naar € 2,15 per thuisgewerkte dag. Eerder was meegedeeld dat de vrijstelling zou worden verhoogd tot € 2,13. In 2022 is het bedrag van de vrijstelling € 2,00 per dag.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 13-11-2022

Bij de aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet WIA beoordeelt het UWV of voldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Is dat niet het geval, dan verlengt het UWV het tijdvak van loondoorbetaling met maximaal 52 weken. Deze loonsanctie geeft de werkgever de mogelijkheid om de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen te herstellen. Ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft de werkgever een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting.

Het UWV legde aan een werkgever een loonsanctie op, omdat de re-integratie-inspanningen als onvoldoende werden aangemerkt. Na bezwaar van de werkgever is de loonsanctie komen te vervallen. Aan de werkneemster is een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend.

De werkneemster heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van het UWV om de loonsanctie te laten vervallen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard omdat de werkneemster niet in staat was haar functie volledig te vervullen. Volgens de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep zou het aanbieden van eenvoudige deeltaken van de functie niet leiden tot een bevredigend re-integratieresultaat, omdat de werkneemster daarmee niet minimaal 65% van de oorspronkelijke loonwaarde zou kunnen verdienen. De rechtbank was van oordeel dat het UWV terecht het standpunt heeft ingenomen dat er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar dat er geen re-integratiekansen in het eerste spoor zijn gemist. Een tekortkoming in het tweede spoor is in eerste instantie niet aan de loonsanctie ten grondslag gelegd en kan daarom volgens de rechtbank niet worden gebruikt als grondslag voor het handhaven daarvan.

De Centrale Raad van Beroep is met de rechtbank van oordeel, dat uit de stukken van het geding voldoende steun blijkt voor het standpunt van het UWV dat de werkgever voldoende re-integratie-inspanningen in het eerste spoor heeft verricht.

De Centrale Raad van Beroep merkt op, dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft erkend dat er tekortkomingen in het tweede spoor waren, die aanleiding hadden moeten geven tot het opleggen van een loonsanctie. Deze tekortkomingen konden niet aan het alsnog opleggen of handhaven van de loonsanctie ten grondslag worden gelegd, omdat het UWV de werkgever daarvan niet voor het einde van de wachttijd op de hoogte had gesteld. De tekortkomingen in het tweede spoor kunnen volgens de Centrale Raad van Beroep worden betrokken in een verzoek om schadevergoeding van de werkneemster aan het UWV wegens het onrechtmatig niet opleggen van een loonsanctie aan de werkgever.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2022420, 21/526 WIA | 15-11-2022

Een op staande voet ontslagen werknemer vorderde betaling van loon en van een vergoeding voor niet genoten vakantiedagen van zijn ex-werkgever. De kantonrechter heeft dit verzoek afgewezen, omdat de werknemer gedurende de periode waarover hij loon vordert geen werkzaamheden zou hebben verricht. Het niet verrichten van de overeengekomen arbeid kwam volgens de kantonrechter voor rekening komt van de werknemer, omdat hij in het buitenland was gearresteerd en in hechtenis genomen. In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag anders. Het ontslag op staande voet werd gegeven terwijl de werknemer in hechtenis zat.

Het hof maakte bij de beoordeling van de loonvordering onderscheid tussen drie perioden. Bij de kantonrechter heeft de werkgever de stelling van de werknemer, dat hij in de eerste periode de overeengekomen arbeid heeft verricht, niet bestreden. Het oordeel van de kantonrechter is in zoverre onjuist. Het hof heeft de loonvordering voor de eerste periode toegewezen. De tweede periode betrof de tijd waarin de werknemer na zijn arrestatie in hechtenis zat. De datum waarop de werknemer is gearresteerd en de periode van hechtenis heeft het hof als vaststaand aangenomen. In die periode, die eindigde met zijn ontslag, heeft de werknemer de overeengekomen arbeid niet verricht. Het hof heeft de loonvordering voor deze periode afgewezen, omdat het niet verrichten van arbeid in deze periode voor rekening van de werknemer diende te komen.

Ten aanzien van de gang van zaken in de derde periode waren de standpunten van de werkgever zodanig inconsistent en bleven zoveel vragen onbeantwoord, dat het hof het verweer van de werkgever tegen de loonvordering heeft verworpen. Van ongeoorloofd verzuim was geen sprake. Het hof vond onvoldoende gemotiveerd weersproken dat de werknemer tot zijn vertrek naar het buitenland zijn gebruikelijke werkzaamheden heeft verricht. Ook voor deze periode heeft het hof de loonvordering toegewezen.

Tegen de vordering tot uitbetaling van niet-genoten vakantiedagen heeft de werkgever geen verweer gevoerd. Het hof heeft deze vordering gedeeltelijk toegewezen. Over de periode van hechtenis tot aan het ontslag had de werknemer geen recht op vakantie, omdat hij in die periode niet heeft gewerkt.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20222126, 200.304.117/01 | 07-11-2022

De leeftijd waarop iemand recht heeft op een AOW-uitkering en de leeftijd waarop iemand recht op een AOW-uitkering begint op te bouwen, zijn gekoppeld aan de ontwikkeling van de levensverwachting. Op dit moment bedraagt de AOW-leeftijd 67 jaar en de aanvangsleeftijd 17 jaar. Afhankelijk van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd worden deze leeftijden aangepast.

Het CBS heeft recent de raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2028 en 2034 bekend gemaakt. In 2028 bedraagt de geschatte levensverwachting op 65-jarige leeftijd 21,05 jaar. In 2034 is dit 21,73 jaar. De AOW-leeftijd voor 2028 wordt op grond van deze prognose en de daarvoor geldende formule vastgesteld op 67 jaar en 3 maanden. De aanvangsleeftijd voor 2028 wordt vastgesteld op 17 jaar en 3 maanden.

De pensioenrichtleeftijd is op een vergelijkbare manier gekoppeld aan de levensverwachting, maar stijgt anders dan de AOW-leeftijd met stappen van een heel jaar. Op grond van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd in 2034 blijft de pensioenrichtleeftijd in 2024 68 jaar. Wanneer de Wet toekomst pensioenen zoals beoogd per 1 juli 2023 in werking treedt, is de fiscale pensioenrichtleeftijd alleen nog van belang voor het dan geldende overgangsrecht.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000229421 | 08-11-2022

De Tweede Kamer heeft op 10 november 2022 het pakket Belastingplan 2023 aangenomen. Ook de al voor Prinsjesdag ingediende wetsvoorstellen Fiscale verzamelwet 2023 en Wet implementatie EU-richtlijn gegevensuitwisseling digitale platformeconomie zijn aangenomen. Het wetsvoorstel overgangsperiode bij de invoering van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens is aangehouden.

Wel zijn in de ingediende voorstellen enkele wijzigingen aangebracht.

  • De toepassing van een verlaagd tarief van de energiebelasting en de uitzondering van de opslag duurzame energie- en klimaattransitie voor laadpalen voor elektrische voertuigen is verlengd tot 1 januari 2025.
  • De accijns op rooktabak wordt per 1 april 2023 en per 1 april 2024 verder verhoogd. Het tarief per 1 april 2023 komt uit op € 216,64 en per 1 april 2024 op € 266,98 per kilogram rooktabak.
  • Het algemene tarief van de kansspelbelasting wordt verder verhoogd met 0,2 procentpunt tot 29,5%.  
  • Met ingang van 1 januari 2024 wordt de eerste schijf in de energiebelasting voor aardgas in tweeën gedeeld. De nieuwe eerste schijf loopt van 0 tot 1.200 m3. De nieuwe tweede schijf loopt van 1.200 tot 170.000 m3. Ook de eerste schijf in de energiebelasting voor elektriciteit wordt per 1 januari 2024 opgedeeld. De eerste schijf loopt dan tot 2.900 kWh. De tweede schijf loopt van 2.900 tot 10.000 kWh.
  • De voorgestelde verhoging van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken per 1 januari 2023 gaat niet door. Dat geldt ook voor de verhoging van het laagste tarief van de bieraccijns per 1 januari 2023.
  • De anti-peildatumarbitragebepaling uit de Overbruggingswet box 3 wordt in 2024 geëvalueerd.
  • De voorgestelde verruiming van het lage-inkomensvoordeel (LIV) voor 2024 is vervallen.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 36203 e.v. | 09-11-2022

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën het percentage van het eigenwoningforfait en de hoogte van de arbeidskorting voor 2023 bekendgemaakt.

Eigenwoningforfait

Het eigenwoningforfait wordt jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de ontwikkeling van het indexcijfer van de woninghuren en de ontwikkeling van de woningwaarden. Deze indexering leidt tot een verlaging van het forfait met 0,05%-punt ten opzichte van 2022. Op grond van het Belastingplan 2019 wordt het forfait met ingang van 1 januari 2023 beleidsmatig verlaagd met 0,05%-punt, waardoor het uitkomt op 0,35%.

Arbeidskorting

De tabelcorrectiefactor voor 2023 bedraagt 1,063. De wettelijke indexering van de arbeidskorting wordt niet alleen door de tabelcorrectiefactor bepaald, maar ook door de ontwikkeling van het wettelijk minimumloon. De arbeidskorting voor het jaar 2023 ziet er als volgt uit.

Arbeidsinkomen

Arbeidskorting

Maximum bedrag

 tot € 10.740

 8,231% van het arbeidsinkomen

 € 884

 € 10.740 tot en met € 23.201

 € 884 plus 29,861% van het meerdere arbeidsinkomen

 € 4.605

 € 23.202 tot en met € 37.691

 € 4.605 plus 3,085% van het meerdere arbeidsinkomen

 € 5.052

 € 37.691 tot en met € 115.294

 € 5.052 min 6,51% van het meerdere arbeidsinkomen

 n.v.t.

 vanaf € 115.295

 nihil

 

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000275758 | 09-11-2022

De minister van VWS heeft de bedragen van het bijdrageloon en het bijdrage-inkomen voor de Zorgverzekeringswet (Zvw) voor 2023 vastgesteld op € 66.956. Dit bedrag is gelijk aan het maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen voor 2023. De premie voor de Zvw voor inhoudingsplichtigen is vastgesteld op 6,68%. In 2022 is dit 6,75%. In andere gevallen bedraagt de premie 5,43%. In 2022 geldt een percentage van 5,55 van het bijdrage-inkomen.

Bron: Overig | besluit | 3442107-1036921-Z, Staatscourant 2022, Nr. 30233 | 13-11-2022

 

Op donderdag 3 november even wat anders dan de dagelijkse administratie voor onze klanten.

STYB was te gast op de projectdag van het Graafschap College in Doetinchem. Voor drie klassen mochten we een workshop geven over de toekomst van het administratie-vak. Dit vinden we als STYB erg belangrijk.

Het was een leuke ochtend en hopelijk zien we veel leerlingen in de toekomst terug in het werkveld!

Bron: Fri, 11 Nov 2022 13:42:42 +0100

Ondernemers, die investeren in bedrijfsmiddelen, kunnen gebruik maken van de regelingen van de investeringsaftrek.

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

De algemene regeling is de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Deze bedraagt voor investeringen boven € 2.400 tot een bedrag van € 59.939 (2023: € 63.715) 28% van het investeringsbedrag. Het maximum van de KIA is € 16.784 (2023: € 17.841). Het bedrag van de KIA blijft tot een investeringsbedrag van € 110.998 (2023: 117.991) gelijk, om daarna af te nemen met 7,56% van het meerdere investeringsbedrag. Door uw investeringen slim te plannen kunt u de KIA optimaliseren.

De KIA geldt niet voor alle bedrijfsmiddelen. In aanvulling op de KIA heeft u mogelijk recht op energie-investeringsaftrek (EIA) of op milieu-investeringsaftrek (MIA).

Milieu-investeringen

De MIA is een subsidieregeling voor de investering in milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen. De aftrekpercentages van de MIA wijzigen in 2023 niet ten opzichte van 2022. De hoogte van de percentages is afhankelijk van de categorie waarin het bedrijfsmiddel is ingedeeld. Om in aanmerking te komen voor MIA moet het investeringsbedrag per bedrijfsmiddel ten minste € 2.500 bedragen.

Categorie 2022 2023
 I  45%  45%
 II  36%  36%
 II  27%  27%

Energie-investeringen

De EIA is een subsidieregeling voor de investering in energiezuinige bedrijfsmiddelen. Het percentage van de aftrek wijzigt niet ten opzichte van 2022 en blijft 45,5%. Wel stijgt het maximum investeringsbedrag van € 128 miljoen in 2022 naar ruim € 136 miljoen in 2023.

Plan de verkoop van bedrijfsmiddelen

Bij de verkoop van bedrijfsmiddelen, waarvoor u eerder KIA hebt gehad, moet u een deel van het genoten voordeel terugbetalen als de verkoop plaatsvindt binnen vijf jaar na het begin van het kalenderjaar van aanschaf. Stel de verkoop zo mogelijk uit tot na het vijfde jaar.

 

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Het tarief waartegen de aftrek van ondernemersfaciliteiten in de hoogste tariefschijf wordt verrekend in de inkomstenbelasting bedraagt in 2022 40%. De hoogste schijf begint bij een belastbaar inkomen van meer dan € 69.398. In 2023 gaat dit tarief naar 36,93% bij een inkomen van meer dan € 73.031. Het voordeel van deze faciliteiten loopt daardoor terug. Het gaat om de volgende faciliteiten:
• zelfstandigenaftrek;
• aftrek speur- en ontwikkelingswerk;
• meewerkaftrek;
• startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid;
• stakingsaftrek; en
• mkb-winstvrijstelling.

De aftrekbeperking in de hoogste tariefschijf geldt ook voor de aftrek van betaalde hypotheekrente en de persoonsgebonden aftrek. Onder de persoonsgebonden aftrek vallen de volgende posten:
• uitgaven onderhoudsverplichtingen;
• uitgaven specifieke zorgkosten;
• weekenduitgaven gehandicapten; en
• aftrekbare giften.

Het zo mogelijk naar voren halen van uitgaven die kwalificeren als persoonsgebonden aftrek of het in 2022 vooruit betalen van hypotheekrente over de eerste helft van 2023 kan voordelig zijn.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Belastingrente wordt in beginsel berekend wanneer de aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting op of na 1 juli van het volgende jaar wordt opgelegd. Ondernemers kunnen belastingrente voorkomen door vóór 1 mei om een (aanvullende) voorlopige aanslag te verzoeken of vóór 1 april aangifte te doen over het voorgaande kalenderjaar.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Voor het privégebruik van een auto van de zaak moet een bijtelling bij het loon van de werknemer worden gedaan. De standaardbijtelling bedraagt 22% van de catalogusprijs van de auto. Voor auto’s die voor 2017 zijn aangeschaft of geleaset gelden andere percentages. Lagere bijtellingen gelden gedurende 60 maanden. Daarna geldt de standaardbijtelling. Voor auto’s van voor 2017 bedraagt de standaardbijtelling niet 22 maar 25%.

Bijtelling elektrische auto

Voor een in 2022 aangeschafte nieuwe elektrische auto bedraagt de bijtelling 16% over de eerste € 35.000 van de catalogusprijs. Voor het meerdere geldt de reguliere bijtelling van 22%. Per 1 januari 2023 bedraagt de bijtelling voor nieuwe elektrische auto’s 16% over de eerste € 30.000 en 22% over het meerdere. Deze bijtellingspercentages gelden voor in het kalenderjaar nieuw aangeschafte auto’s en gelden gedurende 60 maanden. Overweegt u een elektrische auto, investeer of lease dan nog in 2022 om het voordeel van de lagere bijtelling gedurende 60 maanden te hebben.

Omdat de verlaagde bijtelling voor een periode van 60 maanden vanaf de datum waarop de auto op kenteken is gezet geldt, kunt u overwegen om een jonge gebruikte elektrische auto, liefst van voor 2019, aan te schaffen. U profiteert dan niet van de verlaagde bijtelling over de volle 60 maanden, maar slechts over de resterende maanden.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Vrije ruimte

Uitgangspunt van de wkr is dat alle vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers loon vormen, ook als het gaat om kosten die 100% zakelijk zijn. Er is een vrije ruimte waarbinnen vergoedingen en verstrekkingen belastingvrij gegeven kunnen worden. De vrije ruimte bedraagt in 2022 1,7% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom en 1,18% over het meerdere.

Let op! In verband met de energiecrisis is voorgesteld om de vrije ruimte in 2023 over de eerste € 400.000 van de loonsom te verhogen naar 3%. Met ingang van 2024 geldt een vrije ruimte van 1,92% over de eerste € 400.000. Maak van deze extra vrije ruimte gebruik!

Is het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen aan uw werknemer hoger dan de vrije ruimte, dan moet u over het meerdere een zogenaamde eindheffing van 80% betalen. Bonussen en eindejaarsuitkeringen zijn doorgaans bruto. Wellicht kunt u deze uitkeringen geheel of gedeeltelijk belastingvrij doen, bijvoorbeeld in de vorm van een vergoeding voor reiskosten. Mogelijk hebt u nog een deel van de vrije ruimte over om bonussen belastingvrij uit te betalen.

Voor bepaalde vergoedingen en verstrekkingen gelden aparte vrijstellingen, die niet ten laste komen van de vrije ruimte. Wanneer de vergoeding hoger is dan de daarvoor geldende norm, dan is het deel boven de norm belastbaar loon van de werknemer. Er zijn ook verstrekkingen die op nihil worden gewaardeerd. Daarvoor hoeft dus geen bedrag bij het loon geteld te worden.

Gerichte vrijstelling thuiswerkkosten

Met ingang van 2022 is een gerichte vrijstelling voor de vergoeding van kosten van thuiswerken opgenomen in de wet. Vergoedingen tot een bedrag van € 2 per thuisgewerkte dag of gedeelte daarvan zijn vrijgesteld. Voor een werkdag kan niet zowel de vrijstelling voor een thuiswerkvergoeding als de vrijstelling voor een vergoeding voor kosten van woon-werkverkeer worden toegepast. Wel kan op een thuiswerkdag een vergoeding voor een dienstreis worden toegekend. Op basis van de verhouding thuiswerkdagen en werkdagen op de vaste
werkplek kan een combinatie van thuiswerk- en reiskostenvergoeding worden gegeven. In 2023 gaat deze gerichte vrijstelling naar € 2,13 per thuisgewerkte dag.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

De Vennootschapsbelasting kent twee tarieven. Het lage tarief stijgt in 2023 fors, terwijl het deel van de winst waarover dit verschuldigd is daalt. Het kan daarom aantrekkelijk zijn om winsten nog in 2022 te laten vallen en verliezen uit te stellen tot 2023. Het hoge tarief is verschuldigd over de winst voor zover deze uitgaat boven de eerste tariefschijf.

  2022 2023
 Laag tarief  15%  19%
 Hoog tarief  25,8%  25,8%
 Einde eerste tariefschijf  € 395.000  € 200.000
Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Controleer voor het afsluiten van de loonadministratie over dit boekjaar onderstaande punten:

  • Loonkostenvoordeel (LKV) oudere werknemers.
  • LKV arbeidsbeperkte werknemers.
  • LKV doelgroep banenafspraak en scholingsbelemmerden.
  • Leningen verstrekt aan personeel.

Hebt u werknemers in dienst die ouder zijn dan 56 jaar? Of werknemers die (deels) arbeidsongeschikt of werkloos zijn? Dan hebt u mogelijk recht op een loonkostenvoordeel.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Er ligt een wetsvoorstel om het doorschuiven van de belastingclaim op aanmerkelijkbelangaandelen bij schenking daarvan af te schaffen per 1 januari 2023. Als u overweegt om aandelen in een bv, die een onderneming drijft, te schenken kan het voordelig zijn dit nog in 2022 te doen.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

De dga en zijn partner zijn wettelijk verplicht om voor hun werk voor de bv ten minste een gebruikelijk loon te ontvangen. Het gebruikelijk loon is in 2022 het hoogste van de volgende bedragen:

  1. 75% van het salaris uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking;
  2. het hoogste salaris van de overige werknemers van de bv;
  3. € 48.000.

De bv mag aannemelijk maken dat het salaris van de dga lager moet zijn. De zogenaamde doelmatigheidsmarge, waardoor het loon 25% lager mag zijn dan het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking, vervalt in 2023. Dat betekent in veel gevallen een verhoging van het gebruikelijk loon. Het verdient aanbeveling om te zorgen voor een onderbouwing van het loon van de dga, zowel in 2022 als in 2023.

Let op! De verplichting om ten minste een gebruikelijk loon te betalen geldt voor iedere bv waarin u of uw partner een aanmerkelijk belang heeft en waarvoor u werkzaamheden verricht.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Ondernemers, die hun btw-aangifte over 2022 willen corrigeren of die een balanspost btw willen aangeven, kunnen berekening van belastingrente voorkomen door dit vóór 1 april 2023 te doen. Voor een suppletieaangifte moet u gebruik maken van een speciaal formulier op de website van de Belastingdienst. Bedragen van minder dan € 1.000 kunnen in de eerstvolgende reguliere aangifte omzetbelasting worden verwerkt.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Bij de aangifte over het laatste tijdvak van 2022 moet u btw afdragen over het privégebruik van zaken die tot de onderneming behoren. Voor het privégebruik van de auto kunt u gebruikmaken van een forfaitaire regeling. U draagt bij de aangifte over het laatste tijdvak van het jaar 2,7% van de catalogusprijs van de auto af. In plaats van de forfaitaire regeling kunt u btw afdragen over het werkelijke privégebruik. Dit kan voordeliger zijn. Voor een auto, die inclusief het jaar van ingebruikname vijf jaar in de onderneming is gebruikt, geldt een forfait van 1,5%. Heeft u bij de aankoop van de auto geen btw in aftrek gebracht, dan mag u voor de berekening van het privégebruik altijd uitgaan van het lagere forfait.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

De btw op bedrijfsmiddelen komt in aftrek naar gelang van de mate waarin u de bedrijfsmiddelen voor btw-belaste prestaties gebruikt. Heeft u de btw op bedrijfsmiddelen in het verleden geheel of gedeeltelijk in aftrek gebracht, dan moet de aftrek worden herzien als de mate van gebruik voor belaste prestaties is veranderd. Voor onroerende zaken is de herzieningstermijn negen jaar, volgend op het jaar waarin u de zaak bent gaan gebruiken. Voor roerende zaken, waarop wordt afgeschreven, bedraagt de herzieningstermijn vier jaar, volgend op het jaar van ingebruikname. De herziening verwerkt u in de laatste aangifte van het jaar.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Belastingschulden

Schulden komen in mindering op het vermogen in box 3. Dat geldt echter niet voor belastingschulden. Alleen erfbelastingschulden kunnen als schuld in box 3 worden opgevoerd. U kunt de belastingheffing in box 3 beperken door uw belastingschulden voor de jaarwisseling te betalen. Als u verwacht dat u belasting moet (bij)betalen, is het raadzaam om de Belastingdienst te vragen om een voorlopige aanslag of om een aangifte in te dienen en de aanslag voor de peildatum te betalen. Heeft u het verzoek uiterlijk acht weken voor het einde van het jaar gedaan, maar heeft de Belastingdienst nog niet of te laat gereageerd op het verzoek, dan mag u het nog niet betaalde bedrag wel als schuld in box 3 aanmerken.

Maak gebruik van de vrijstellingen

Er bestaan diverse vrijstellingen in box 3, bijvoorbeeld voor voorwerpen van kunst en wetenschap en voor groene beleggingen. Het kan aantrekkelijk zijn om belast vermogen (tijdelijk) om te zetten in vrijgesteld vermogen. Belegt u groen, dan bespaart u niet alleen belasting in box 3, maar profiteert u ook van een extra heffingskorting in box 1 van 0,7% van de waarde van de vrijgestelde beleggingen. Voor groene beleggingen geldt een vrijstelling van maximaal € 61.215 per persoon (€ 122.430 voor fiscale partners).

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Mensen met een sterk wisselend inkomen in box 1 kunnen met een beroep op de middelingsregeling een vermindering van belasting verkrijgen. De inkomens over drie opeenvolgende jaren worden gemiddeld waarna de belasting per jaar over het gemiddelde inkomen wordt berekend. Het verschil
tussen de eerder berekende belasting en de herrekende belasting, verminderd met een drempelbedrag van € 545, wordt op verzoek teruggegeven.

De middelingsregeling wordt per 1 januari 2023 afgeschaft. Middeling is voor het laatst mogelijk over een tijdvak waarin het inkomen over het jaar 2022 is begrepen. Dat betekent dat middeling voor het laatst mogelijk is over de jaren 2022 tot en met 2024.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Betaalde premies voor lijfrenteverzekeringen zijn onder voorwaarden aftrekbaar. Voor iemand die op 1 januari de AOW-leeftijd nog niet heeft bereikt bedraagt de aftrekbare premie, dat is de jaarruimte, in 2022 13,3% van de premiegrondslag. De jaarruimte is maximaal € 13.570. De jaarruimte wordt verminderd met de opbouw van pensioenaanspraken en dotaties aan de oudedagsreserve.

Wie in de voorgaande zeven jaren de jaarruimte niet of niet geheel heeft benut, kan gebruik maken van een aanvullende aftrek. Deze zogenoemde reserveringsruimte bedraagt 17% van de premiegrondslag in het jaar van aftrek. Er geldt een maximum van € 7.587. Voor wie aan het begin van het kalenderjaar maximaal tien jaar jonger is dan de AOW-leeftijd wordt dit maximum verhoogd tot € 14.978. De premiegrondslag is het totaal van de winst uit onderneming, het resultaat uit werkzaamheden en het inkomen uit arbeid in het vorige jaar, met een maximum van € 114.866 in 2022 en verminderd met de franchise ter grootte van € 12.837.

De aftrek van lijfrentepremies kan leiden tot een belastingvoordeel als de uitkeringen uit de lijfrente in de toekomst zijn belast tegen een lager tarief dan het tarief in het jaar van betaling van de premie. Betaling dient plaats te vinden voor 31 december 2022 om de premie(s) nog dit jaar in aftrek te kunnen brengen.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Testament of wettelijk erfrecht

Bij uw overlijden gaat uw vermogen naar uw erfgenamen. De erfgenamen moeten over hun aandeel in de nalatenschap erfbelasting betalen. Heeft u geen testament, dan geldt het wettelijk erfrecht. Dat komt erop neer dat uw echtgenoot en de kinderen voor gelijke delen erven, waarbij het vruchtgebruik van de kindsdelen naar uw echtgenoot gaat. De kinderen krijgen een vordering op uw echtgenoot. Voor de echtgenoot geldt een hoge vrijstelling van € 680.645 (2023: € 723.526). De vrijstelling voor (klein)kinderen bedraagt € 21.559 (2023: € 22.917).

De wettelijke regeling kan goed uitpakken, maar een testament kan helpen om bij overlijden belasting te besparen. Soms wordt gekozen voor het verschuiven van erfbelasting in plaats van besparen van erfbelasting. Een mogelijke reden hiervoor is dat het geld vastzit, bijvoorbeeld in een huis of in
beleggingen. Het kan fiscaal gunstig zijn om ook de kleinkinderen te laten erven, bijvoorbeeld door voor hen legaten op te nemen in het testament.

Laat controleren of uw testament actueel is en nog past bij uw huidige situatie. Heeft u geen testament, overweeg dan om er een op te laten stellen.

Gebruik de schenkingsvrijstellingen

Door tijdens uw leven (een deel van) uw vermogen over te dragen aan uw kinderen, kan de latere heffing van erfbelasting worden beperkt. Naast een jaarlijkse vrijstelling voor een schenking van ouders aan een kind van € 5.677 (2023: € 6.035) bestaat er voor kinderen tussen 18 en 40 jaar eenmalig een verhoogde vrijstelling van € 27.231 (2023: € 28.947). Schenkingen aan kleinkinderen zijn vrijgesteld tot € 2.274 (2023: € 2.417). Doet uw kind een dure studie? Als uw kind tussen 18 en 40 jaar is, mag u voor een dure studie eenmalig maximaal € 56.724 belastingvrij schenken.

Verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning

De vrijstelling voor schenkingen, die verband houden met de financiering van een eigen woning van de begunstigde, bedraagt maximaal € 106.671 in 2022. Om van deze vrijstelling gebruik te maken hoeft er geen familierelatie tussen schenker en verkrijger te zijn. De verkrijger moet tussen 18 en 40 jaar oud zijn. Het bedrag van € 106.671 wordt bij schenkingen van ouders aan kinderen verminderd met eerder toegepaste verhoogde vrijstellingen.

Let op: De verruimde schenkingsvrijstelling eigen woning vervalt per 1 januari 2024. Per 1 januari 2023 wordt deze vrijstelling verlaagd tot het bedrag van de eenmalig verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kinderen. Deze vrijstelling bedraagt € 28.947 in 2023.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Voor aftrek van giften aan het algemeen nut beogende instellingen en aan steunstichtingen SBBI geldt een drempel van 1% van het verzamelinkomen van u en uw fiscale partner samen, met een minimum van € 60. Het kan fiscaal voordelig zijn om de geplande giften voor twee jaar in één jaar te betalen. Zo beperkt u de invloed van de aftrekdrempel.
Voor giften in de vorm van een periodieke uitkering met een looptijd van ten minste vijf jaar geldt de aftrekdrempel niet. Wel wordt voor deze giften een plafond van € 250.000 per jaar ingevoerd op 1 januari 2023, met terugwerkende kracht tot 4 oktober 2022.

Bron: Overig | publicatie | 24-10-2022

Bij de verkrijging van een in Nederland gelegen onroerende zaak is in beginsel overdrachtsbelasting verschuldigd. Er geldt een vrijstelling van overdrachtsbelasting voor het geval de verkrijging plaatsvindt krachtens een met omzetbelasting belaste levering. Daarvan is sprake bij de levering van een nieuw gebouw. Door verbouwing van een bestaand gebouw kan een nieuw gebouw ontstaan. De rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd aan de hand van welke criteria moet worden beoordeeld of door verbouwing een nieuwe onroerende zaak is ontstaan. Is dat op grond van:

  • wijzigingen in de bouwkundige identiteit of de uiterlijke herkenbaarheid;
  • wijzigingen in de bouwkundige constructie;
  • wijzigingen in functie in de zin van aanwendingsmogelijkheden;
  • de grootte van de gedane investeringen en/of de door verbouwing gerealiseerde meerwaarde; of
  • (mede) aan de hand van andere criteria?

In de Wet op de omzetbelasting is bepaald dat de ingebruikneming na verbouwing van een gebouw wordt aangemerkt als eerste ingebruikneming wanneer door de verbouwing een nieuw gebouw is ontstaan. In dat geval is de levering van het verbouwde gebouw vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van die ingebruikneming na de verbouwing van rechtswege belast met omzetbelasting. Het resultaat van de verbouwing moet op één lijn kunnen worden gesteld met een nieuw gebouw.

Volgens de Hoge Raad moet worden vastgesteld wat er in bouwkundig opzicht met het bestaande gebouw is gebeurd. Alleen wijzigingen in de bouwkundige constructie kunnen de conclusie rechtvaardigen dat een verbouwing zo ingrijpend is geweest dat daardoor in wezen een nieuw gebouw is ontstaan. Dat is niet snel aan de orde en moet aan de hand van omstandigheden worden vastgesteld.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221577, | 03-11-2022

In mei 2022 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de wet niet verplicht tot rechtsherstel in box 3 aan mensen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslag. Vervolgens heeft het kabinet besloten om deze groep geen compensatie te bieden. Dit besluit heeft geleid tot zeer veel reacties van niet-bezwaarmakers bij de Belastingdienst. De Bond voor Belastingbetalers, de koepelorganisaties voor belastingadviseurs en de Consumentenbond willen procederen over de rechtsvraag of aan alle belastingplichtigen rechtsherstel moet worden geboden. Zij voeren argumenten aan, die niet aan de orde zijn geweest in het arrest van de Hoge Raad van mei. Na overleg met deze organisatie stelt het kabinet voor om een procedure ‘massaal bezwaar plus’ in te richten. Daarmee wordt het mogelijk om een procedure massaal bezwaar aan te wijzen wanneer dezelfde rechtsvraag van belang is voor de beslissing op een groot aantal verzoeken tot ambtshalve vermindering. Ook wordt het mogelijk verzoeken om ambtshalve vermindering onder een reguliere procedure massaal bezwaar te brengen. Net zoals bij de reguliere procedure massaal bezwaar wordt een aantal zaken geselecteerd en aan de belastingrechter voorgelegd. De rest van de verzoeken wordt aangehouden en na afloop van de procedure met één collectieve beslissing afgedaan. Voor de procedure ‘massaal bezwaar plus’ is een wetswijziging nodig. Hiertoe komt er een nota van wijziging op het Belastingplan 2023.

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer toegezegd dat alle niet-bezwaarmakers met box 3 inkomen over de jaren 2017-2020 in aanmerking komen voor compensatie, mocht de Hoge Raad de belastingplichtigen in een nieuwe zaak in het gelijk stellen. Niet-bezwaarmakers hoeven geen verzoek om ambtshalve vermindering in te dienen. De termijn voor een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag over het belastingjaar 2017 loopt op 31 december 2022 af.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000270669 | 03-11-2022

Iemand is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt volgens de Wet WIA als hij niet meer dan 20% kan verdienen van het maatmaninkomen per uur. Onder duurzaam wordt verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie of een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat. De verzekeringsarts dient zich een oordeel te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. Hierbij moet hij een inschatting maken van de herstelkansen van de verzekerde. De inschatting van de kans op herstel dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de individuele verzekerde aan de orde zijn.

Het UWV heeft aan een werkneemster een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend. De mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 100%. Het bezwaar van de werkneemster tegen dit besluit is ongegrond verklaard. Omdat volgens het UWV geen sprake is van duurzame volledige arbeidsongeschiktheid, is geen IVA-uitkering toegekend. De rechtbank heeft het beroep van de werkneemster tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het UWV deugdelijk heeft onderbouwd dat de werkneemster niet duurzaam arbeidsongeschikt is. De artsen van het UWV hebben aangegeven waarom niet kan worden uitgesloten dat er een substantiële verbetering van de benutbare mogelijkheden van de werkneemster kan optreden. Dit standpunt is door de werkneemster niet met medische gegevens weersproken of anderszins gemotiveerd in twijfel getrokken.

In hoger beroep herhaalde de werkneemster wat zij in beroep al had aangevoerd. De Centrale Raad van Beroep deelt het oordeel van de rechtbank dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de juistheid van het besluit van het UWV. De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20222340, 21/2424 WIA | 01-11-2022

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken is overdrachtsbelasting verschuldigd. Het tarief van de overdrachtsbelasting bedraagt 8% van de waarde van de onroerende zaak. Voor de verkrijging van een woning, die als hoofdverblijf van de verkrijger gaat dienen, geldt een verlaagd tarief van 2%. Onder voorwaarden is een dergelijke verkrijging vrijgesteld van overdrachtsbelasting. Deze startersvrijstelling geldt eenmalig voor personen, die meerderjarig maar nog geen 35 jaar oud zijn ten tijde van de verkrijging.

De Rechtbank Zeeland-West-Brabant is van oordeel dat de gehanteerde leeftijdsgrens geen vorm van leeftijdsdiscriminatie inhoudt. De rechtbank wijst erop dat niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verboden is. Het verbod geldt alleen als een redelijke en objectieve rechtvaardiging voor de ongelijke behandeling ontbreekt. Op fiscaal gebied heeft de wetgever op dit terrein een ruime beoordelingsvrijheid. Als het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij een redelijke grond ontbreekt.

Uit de memorie van toelichting volgt dat de wetgever met de startersvrijstelling de positie van koopstarters op de woningmarkt wil verbeteren. Uit onderzoek is gebleken dat het merendeel van de starters tussen de 25 en 35 jaar oud is. Met de gekozen leeftijdsgrenzen van meerderjarig en jonger dan 35 jaar is hierbij aangesloten. De leeftijdsgrens van 35 jaar berust op een keuze van de fiscale wetgever waarvan niet kan worden gezegd dat zij evident van iedere redelijke grond is ontbloot.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20225509, BRE 21/2381 | 29-09-2022

In een Europese richtlijn is bepaald dat werknemers binnen de EU recht hebben op vakantie met behoud van loon gedurende ten minste vier weken per jaar. Deze minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon mag niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve bij beëindiging van het dienstverband. Volgens de Nederlandse wet heeft een werknemer die door ziekte niet kan werken, gedurende 104 weken ten minste recht op 70% van zijn loon.

Het Hof van Justitie EU heeft prejudiciële vragen beantwoord over dit voorschrift in het geval van langdurige arbeidsongeschiktheid van een werknemer. De procedure betreft een werknemer van de Belastingdienst. Volgens het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR) heeft een rijksambtenaar recht op verlof met volledige betaling van zijn loon. Gedurende het tweede jaar van arbeidsongeschiktheid heeft een rijksambtenaar recht op 70% van zijn loon. Het ARAR bepaalt dat een arbeidsongeschikte rijksambtenaar gedurende het tweede ziektejaar recht heeft op 100% van zijn loon voor de uren dat hij passende arbeid heeft verricht of zou hebben verricht indien die arbeid hem zou zijn aangeboden. Over de periode van vakantie in het tweede ziektejaar ontving de werknemer van de Belastingdienst minder dan 100% van zijn reguliere loon. De Rechtbank Overijssel heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of dit in overeenstemming met het Europese recht is.

Volgens het Hof van Justitie EU kan het recht van een werknemer op een minimale jaarlijkse vakantie met behoud van loon niet worden beperkt op de grond dat hij wegens ziekte zijn verplichting tot het verrichten van arbeid niet kon nakomen. Wanneer het loon, dat uitbetaald wordt tijdens de jaarlijkse vakantie, lager ligt dan het normale loon, wordt de werknemer er wellicht van weerhouden zijn jaarlijks betaald verlof op te nemen.

Het Hof van Justitie EU stelt vast dat de werknemer in deze procedure tijdens zijn vakantie in dezelfde economische positie verkeerde als tijdens de periode waarin hij heeft gewerkt. Toch meent het Hof van Justitie EU dat zijn recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon afhankelijk wordt gesteld van de verplichting om gedurende die periode voltijds te hebben gewerkt. Het loon tijdens de vakantie is immers lager dan wanneer de werknemer gedurende de voorafgaande periode niet arbeidsongeschikt was geweest.

Omdat arbeidsongeschiktheid in beginsel een omstandigheid is die onvoorzienbaar en onafhankelijk van de wil van de werknemer is, is het Hof van Justitie EU van oordeel dat werknemers die tijdens de referentieperiode arbeidsongeschikt waren voor het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon in een vergelijkbare positie verkeren als werknemers die in die periode daadwerkelijk hebben gewerkt.

Het arrest van het Hof van Justitie EU houdt in dat het loon van een arbeidsongeschikte werknemer tijdens zijn vakantie niet mag worden gekort ten opzichte van het reguliere loon van de werknemer.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLIEUC2021987, C 217/20 | 08-12-2021

De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel ter invoering van een tijdelijke solidariteitsbijdrage voor de fossiele sector naar de Tweede Kamer gestuurd. Deze belasting is een extra heffing om de overwinsten als gevolg van de gestegen energietarieven te belasten. De doelgroep van de tijdelijke solidariteitsbijdrage bestaat uit bedrijven met activiteiten in de ruwe olie, aardgas, kolen en de raffinage van aardolie, de zogenaamde fossiele sector.

De opbrengst van de solidariteitsbijdrage zal worden gebruikt voor de bekostiging van het energieplafond voor kleinverbruikers. Het is de bedoeling dat deze solidariteitsbijdrage wordt ingevoerd met terugwerkende kracht over het jaar 2022. Voor de jaren 2023 en 2024 geldt een aanvullende mijnbouwheffing voor deze sector.

Uitgangspunt voor de berekening van de overwinst is de gemiddelde winst voor de vennootschapsbelasting van de afgelopen vier jaar. Het deel van de winst voor de vennootschapsbelasting over het jaar 2022 dat groter is dan 120% van de gemiddelde winst over de jaren 2018 tot en met 2021 wordt aangemerkt als overwinst. De overwinst is aanvullend belast tegen een tarief van 33%.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000266728 | 31-10-2022

Met ingang van 1 november 2022 moeten beheerders van trusts, fondsen voor gemene rekening en dergelijke hun uiteindelijk belanghebbenden (UBO's) registreren in het UBO-register trusts.

Een trust is een juridische constructie, die in het leven wordt geroepen door de oprichter of settlor, waarbij goederen worden toevertrouwd aan een beheerder, de trustee, ten behoeve van één of meerdere begunstigden. Alleen de trustee van een trust, of degene die in een soortgelijke juridische constructie een vergelijkbare positie heeft als een trustee in een trust, kan de registratie van UBO's verrichten. De trustee is zelf ook een UBO van de trust. Bestaande trusts dienen hun UBO’s uiterlijk 1 februari 2023 te hebben geregistreerd. Het UBO-register trusts wordt beheerd door de Kamer van Koophandel.

Bron: Overig | publicatie | 31-10-2022

De no-riskbepaling in de Ziektewet (ZW) is bedoeld om werkgevers te stimuleren om gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers in dienst te nemen. De bepaling houdt in, dat een werknemer, die op de eerste dag na afloop van de wachttijd van de Wet WIA minder dan 35% arbeidsongeschikt is, gedurende vijf jaar na zijn indiensttreding bij een werkgever vanaf de eerste dag van zijn ongeschiktheid tot werken wegens ziekte recht heeft op ziekengeld. Voorwaarde voor toepassing van de no-riskbepaling is dat de dienstbetrekking aanvangt binnen vijf jaar na het einde van de wachttijd voor de Wet WIA. Op grond van deze bepaling komt de loondoorbetaling tijdens ziekte van de gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer gedurende de eerste vijf jaar niet voor rekening van de werkgever.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat het aan een werknemer na het einde van een tweede dienstverband bij een uitzendbureau betaalde ziekengeld onder de no-riskbepaling viel. Het ziekengeld kon niet als last worden toegerekend aan het uitzendbureau voor de berekening van de gedifferentieerde premie Werkhervattingskas. De uitzendcontracten bevatten een uitzendbeding waardoor bij ongeschiktheid tot werken door ziekte de dienstbetrekking met de uitzendkracht van rechtswege eindigt. Tijdens de tweede dienstbetrekking bij het uitzendbureau was nog steeds voldaan aan de eis dat de werknemer voor het einde van de eerste vijfjaarstermijn in dienstbetrekking werkzaamheden is gaan verrichten bij een werkgever. Niet in geschil was dat aan de overige voorwaarden voor toepassing van de no-riskbepaling werd voldaan. Volgens het hof gaat het recht op toepassing van de no-riskbepaling niet verloren doordat de werknemer wegens ziekte eerder tijdelijk uit dienst is gegaan bij het uitzendbureau.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221557, 21/01992 | 27-10-2022

De kantonrechter heeft een arbeidsovereenkomst ontbonden op de grond van (ernstige) verwijtbaarheid van de werkneemster. De werkneemster heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter met een beroep op het opzegverbod bij ziekte.

De werkneemster heeft zich op de eerste werkdag na haar verlof via e-mail ziekgemeld. De werkgever heeft daarna, ondanks vele pogingen daartoe, geen contact meer kunnen krijgen met de werkneemster. Zij is tweemaal uitgenodigd voor het spreekuur van de bedrijfsarts, maar is daar niet verschenen. De werkgever heeft de loonbetaling opgeschort en vervolgens de kantonrechter gevraagd om ontbinding van de arbeidsovereenkomst.

In hoger beroep verzocht de werkneemster om betaling van achterstallig salaris/ziekengeld en om inachtneming van de opzegtermijn. Deze verzoeken zijn niet-ontvankelijk verklaard, omdat de werkneemster deze verzoeken in eerste aanleg bij de kantonrechter had moeten doen. Dergelijke verzoeken kunnen niet voor het eerst in hoger beroep worden gedaan.

Ten aanzien van het opzegverbod bij ziekte oordeelt Hof Arnhem-Leeuwarden als volgt. In beginsel kan een werkgever de arbeidsovereenkomst niet opzeggen tijdens ziekte. Desondanks kan de kantonrechter een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst toewijzen als dat verzoek geen verband houdt met omstandigheden die betrekking hebben op dat opzegverbod. In dit geval heeft de werkgever aangevoerd dat de werkneemster na haar ziekmelding niet bereikbaar was. Dat is in strijd met de voorschriften uit het personeelshandboek die op de arbeidsovereenkomst van toepassing zijn. Volgens het hof moet in ieder geval een deel van de verzoeken en mededelingen van de werkgever de werkneemster hebben bereikt. De enkele omstandigheid dat zij vanwege haar fysieke en geestelijke toestand niet bezig was met haar werk en haar Whatsapp-berichten en e-mails niet heeft gelezen, wil niet zeggen dat zij die berichten niet heeft ontvangen. De werkneemster wordt geacht die berichten te hebben gelezen.

Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat de werkneemster zich ernstig verwijtbaar heeft gedragen.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20228537 | 04-10-2022

Eind 2021 bestond STYB 12,5 jaar, het feestje hadden we nog tegoed!

Zaterdag 29 oktober 2022: samen op stap met alle collega’s van STYB en Loonium! De organisatie heeft ontzettend goed zijn best gedaan en er een super leuk programma van gemaakt. Om 13.00 uur stond voor de 20 collega’s de koffie klaar bij de Wilgenweard in Nijverdal. Vier collega’s moesten natuurlijk even laten zien dat we fit en vitaal zijn bij STYB en Loonium en dachten even met de fiets te komen, maar na een prachtige rit over de Holterberg konden ook zij zich aansluiten aan bij de groep.

Na het lekkere bakje koffie ging de telefoon. “Die is voor jullie” …. werd er geroepen. Ok… oppakken dan maar. Een stem door de telefoon vertelde ons dat we ons in twee groepen moesten melden bij het grote groene hek. Vanaf dit punt leidde de telefoon ons verder naar een groot bos. Hier werden we door middel van sloten om een boom aan elkaar vast geketend …. de tijd gaat nu in, ‘Escape The Forest’ is begonnen!

In het komende uur moesten we als team niet bezig zijn met de dagelijkse administratie van onze klanten, met een loonstrook, een jaarrekening of een belastingaangifte. Nee, als team samenwerken om te kunnen ontsnappen uit het bos. Laat dat maar aan STYB over, we houden wel van een uitdaging. Maar samen vast geketend opdrachten uitvoeren was wel even schakelen voor dit stel leuke collega’s. Op kantoor werkt het toch prettiger: zelfstandigheid en vrijheid in wat, waar en hoe je jouw werk doet, maar ook zit-sta bureaus, lekkere koffie, werkfruit en goede IT. Maar we kennen onze verantwoordelijkheden, dus aan de slag!

Via een route door het bos kwamen we bij verschillende opdrachten waar we codes konden verdienen, waarmee we ‘los’ kwamen van onze collega’s. Met veel inzet, creativiteit en ook wat innovatie en de juiste drive kwamen we één voor één los van elkaar en konden we ontsnappen uit het bos!

Terug gekomen bij de locatie konden we even bijkomen onder het genot van een lekker drankje. Er stonden nog een paar leuke teambuildingspellen op ons te wachten, waarna we vervolgens konden gaan genieten van een heerlijk buffet.

In de avond was het tijd voor meer actieve geestelijke ontspanning, het was tijd voor : ‘De jongens tegen de meisjes’! De quizmasters van de Wilgenweard maakten er een super leuke avond van en de strijd tussen de heren en de dames brandde helemaal los. Onze kennis, creativiteit en gezelligheid  konden we hier goed inzetten. Natuurlijk namen de dames direct een voorsprong die gedurende de avond alleen maar groter werd. Maar vlak de heren nooit helemaal uit, in de grote finale kwamen ze helemaal terug en werd het tot de laatste minuut super spannend. Wie de laatste vraag van de avond goed wist te beantwoorden trok de winst naar zich toe, geheel verdiend waren het toch de dames. Dit mogen de heren nog heel lang aanhoren 🙂 De avond werd afgesloten in de plaatselijke kroeg, waar het feestje tot in de late uurtjes werd gevierd.

Zondagochtend zat iedereen weer fit aan een lekker ontbijt. Veel enthousiaste verhalen om over na te praten. En maandag weer een nieuwe werkweek, waar we onze klanten weer blij gaan maken met de ondersteuning van hun dagelijkse administratie, loonadministratie en belastingen. Want we willen dat ondernemers kunnen ondernemen en kunnen doen wat ze leuk vinden!

Lijk het jou ook gaaf om onderdeel te worden van dit topteam? Kijk dan op onze website, onder vacatures of loop bij ons binnen, bel (0545-200200) of mail ons (ramon@styb.nl )!

https://www.styb.nl/vacatures/

Het EVRM beschermt het recht op vrijheid van meningsuiting. De vraag in een procedure over een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst was of dit verzoek een inmenging in de vrijheid van meningsuiting van de werknemer betrof. De werknemer was een docent, die een boek had geschreven over haar ervaringen op de school waar zij werkzaam was. De publicatie van het boek leidde tot problemen in de samenwerking met meerdere collega’s, die zich gekwetst voelden door de wijze waarop zij in het boek werden beschreven.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelde dat de arbeidsovereenkomst terecht was ontbonden wegens een verstoorde arbeidsverhouding. Volgens het hof heeft de verstoorde arbeidsverhouding niets te maken met de vrijheid van meningsuiting van de docente. De school heeft volgens het hof deze vrijheid niet ingeperkt. Het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst vormt een reactie op de gevolgen die de inhoud van het boek heeft op de interne verhoudingen en werkrelaties. Door de wijze waarop het boek is geschreven heeft de docente een aantal collega’s gekwetst. De docente was door haar leidinggevende uitdrukkelijk gewaarschuwd voor de gevolgen die haar boek zou kunnen hebben voor de relatie met haar collega’s. Het hof constateerde een duurzaam en ernstig verstoorde arbeidsverhouding.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Volgens vaste rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is van een inmenging in de vrijheid van meningsuiting niet alleen sprake bij een publicatieverbod, maar ook indien aan een uiting sancties van bijvoorbeeld arbeidsrechtelijke aard worden verbonden. Een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst kan als een sanctie van arbeidsrechtelijke aard worden aangemerkt. Bij de beantwoording van de vraag of er een causaal verband bestaat tussen een uiting en een sanctie moet worden gelet op het geheel van gebeurtenissen vanaf de uiting tot aan het opleggen van de sanctie.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221402, 21/03062 | 06-10-2022

Een ondernemer kan voor de bij verkoop van bedrijfsmiddelen behaalde boekwinsten een herinvesteringsreserve vormen. Belastingheffing over de boekwinst wordt daardoor uitgesteld. De herinvesteringsreserve wordt als eerste afschrijving in mindering gebracht op de kostprijs van investeringen in andere bedrijfsmiddelen. Voorwaarde voor de vorming van een herinvesteringsreserve is het bestaan van het voornemen om tot herinvestering over te gaan.

Een bv, die in 2010 en 2011 bij de verkoop van bedrijfsmiddelen boekwinsten behaalde, wilde een herinvesteringsreserve vormen. De Belastingdienst weigerde dat. Hof Arnhem-Leeuwarden was van oordeel dat vorming van een herinvesteringsreserve niet mogelijk was door het ontbreken op de balansdata van een realiseerbaar voornemen tot herinvestering. Herinvestering was niet realiseerbaar vanwege de financiële positie van de bv. Het hof baseerde dit op de hoge verliezen en het negatieve werkkapitaal van de bv in die jaren. Eind 2010 waren er geen concrete plannen voor herinvestering of voor het verkrijgen van financiering. Met betrekking tot het jaar 2011 stelde het hof vast dat de overwogen aankoop van een door de bv gehuurd pand niet realiseerbaar was vanwege de afhankelijkheid van externe financiering van de koopsom.

De bv voert in cassatie terecht aan dat voor de vorming van een herinvesteringsreserve niet is vereist dat het voornemen tot herinvestering realiseerbaar is in het jaar van vervreemding van het bedrijfsmiddel. Het realiteitsgehalte van een voornemen tot herinvestering kan wel van belang zijn als redelijkerwijs niet is te verwachten dat de voorgenomen herinvestering binnen de wettelijke termijn van drie jaar zal kunnen plaatsvinden. De inspecteur dient dat in voorkomende gevallen te bewijzen.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Den Bosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad wijst erop dat voor de vorming van een herinvesteringsreserve een concreet plan voor een vervangende investering niet vereist is. Dit is anders voor de toepassing van de ruilarresten. Evenmin is voor de vorming van een herinvesteringsreserve vereist dat een belastingplichtige een concreet plan heeft voor de financiering van die investering.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221507, 20/03362 | 20-10-2022

Bij de Tweede Kamer is het Belastingplan 2023 in behandeling. De staatssecretaris van Financiën heeft een vierde nota van wijziging op dit wetsvoorstel ingediend.

Verruiming vrije ruimte

De vrije ruimte in de werkkostenregeling over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom wordt per 1 januari 2023 structureel verhoogd tot 1,92%. Dat is opgenomen in de eerste nota van wijziging op het Belastingplan 2023. Voor het jaar 2023 wordt de vrije ruimte eenmalig extra verruimd tot 3% over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom. Vanaf 2024 geldt het percentage van 1,92.

Aanverwantschap voormalige fiscale partners

De Wet verbetering uitvoerbaarheid toeslagen regelt onder meer dat met ingang van 1 januari 2023 voor de inkomstenbelasting aanverwantschap doorloopt na het einde van het fiscale partnerschap. Bij voormalige gehuwden was dit al het geval. Gevolg is dat voor kinderen van de ex-partner dezelfde voorwaarden gelden als voor een kind van een ex-echtgenoot. De uitbreiding van de aanverwantschap zou leiden tot een onbedoelde verruiming van de terbeschikkingstellingregeling, de lucratiefbelangregeling en het aanmerkelijkbelangregime. In deze nota van wijziging wordt geregeld dat de fiscale behandeling van aanverwanten op grond van huwelijk en fiscaal partnerschap voor deze regelingen gelijk blijft.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 36202 | 20-10-2022

De werkgever heeft de plicht om voor het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd  de werknemer te laten weten of de overeenkomst zal worden voortgezet. Die mededeling dient schriftelijk en minstens een maand voor het verstrijken van de overeenkomst voor bepaalde tijd te worden gedaan. Als de werkgever zich daar niet aan houdt, is hij een aanzegvergoeding verschuldigd aan de werknemer. De aanzegvergoeding bedraagt maximaal een maandsalaris.

De Hoge Raad heeft onlangs geoordeeld over de vraag of het redelijk is dat een werkgever de aanzegvergoeding verschuldigd is wanneer het aanzeggen niet schriftelijk is gedaan. De werkgever in deze procedure had de werknemer mondeling en ruim een maand voor het einde van diens contract medegedeeld dat het contract niet zou worden verlengd. De werknemer had direct aansluitend een andere baan gevonden en dus geen schade geleden door de mondelinge aanzegging.

De Hoge Raad oordeelt dat de regeling van de aanzegplicht van dwingend recht is. De wetsbepaling is bedoeld om de positie van de werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd te versterken. Door een schriftelijke aanzegging krijgt de werknemer tijdig duidelijkheid over het al dan niet voortzetten van zijn arbeidsovereenkomst. De wetgever heeft er bewust voor gekozen dat de werkgever die de plicht tot schriftelijke aanzegging niet naleeft, de aanzegvergoeding verschuldigd is. De aanzegvergoeding heeft mede het karakter van een prikkel tot naleving van de plicht tot schriftelijke aanzegging. De aanzegvergoeding is altijd verschuldigd bij het niet voldoen aan de schriftelijkheidseis, ook als het de werknemer duidelijk is dat de arbeidsovereenkomst niet wordt voortgezet of als hij geen nadeel heeft geleden door het niet naleven van de schriftelijkheidseis.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221374, 21/03692 | 06-10-2022

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel Wet toekomst pensioenen in behandeling. De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de derde nota van wijziging op dit wetsvoorstel naar de Kamer gestuurd. De voorgenomen datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel verschuift van 1 januari naar 1 juli 2023.

Het uitstel van de inwerkingtreding heeft geen gevolgen voor de periode waarin de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel moet plaatsvinden. Pensioenuitvoerders moeten uiterlijk 1 januari 2027 de overgang naar het nieuwe pensioenstelsel hebben voltooid.

De voorgenomen verruiming van de aftrek van lijfrentepremies wordt in verband met het uitstel van de inwerkingtreding met terugwerkende kracht tot 1 januari 2023 ingevoerd. De fiscale ruimte voor aftrekbare premies wordt bepaald per kalenderjaar. Het is niet werkbaar om binnen één kalenderjaar een splitsing te maken in de fiscale ruimte voor de periode tot 1 juli 2023 en de periode daarna.

Het gelijktrekken van het AOW-drempelbedrag, dat is het bedrag waarmee de pensioen- of premiegrondslag wordt verminderd in verband met het recht op AOW, voor pensioen- en lijfrenteregelingen wordt verschoven naar 1 januari 2024. Dit uitstel is een gevolg van de latere inwerkingtreding van het wetsvoorstel.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een aantal technische en redactionele wijzigingen door te voeren in het wetsvoorstel.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000217063 | 20-10-2022

De minister van EZK heeft in een brief aan de Tweede Kamer uiteengezet hoe de voorgenomen subsidieregeling voor het energie-intensieve mkb er uit komt te zien. De compensatieregeling voor de gestegen energiekosten heeft de naam Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) gekregen.

De TEK is gericht op ondernemingen in het mkb waar de energiekosten een relatief groot deel vormen van de totale kosten. De TEK is tijdelijk en loopt tot eind 2023. Voorwaarden voor de regeling zijn:

  1. Het bedrijf voldoet aan de Europese mkb-definitie.
  2. Het bedrijf is ingeschreven in het Handelsregister.
  3. Het bedrijf verbruikt jaarlijks ten minste 5.000 m³ gas of 50.000 kWh elektriciteit.
  4. Ten minste 12,5% van de omzet van het bedrijf bestaat uit energiekosten.

De gedachte achter de gekozen omvang van de energiekosten is dat bedrijven met een relatief lager aandeel energiekosten in staat worden geacht de prijsstijgingen op te kunnen vangen en door te berekenen.

De TEK bedraagt 50% van de energiekosten boven de drempelprijzen. De drempelprijs bedraagt € 1,19/m³ voor gas en € 0,35/kWh voor elektriciteit. De kostenstijging wordt gemeten door de drempelprijs af te zetten tegen de marktprijs. Er geldt een maximumvergoeding van € 160.000. Hierdoor blijft de regeling binnen de grenzen van het thans geldende tijdelijke Europese staatssteunkader. Als gevolg van het Europese staatssteunkader geldt voor agrarische bedrijven een ander subsidieplafond.

De TEK zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De regeling is met terugwerkende kracht van toepassing over het hele jaar 2023 en de laatste twee maanden van 2022. Ondernemers kunnen naar verwachting in het tweede kwartaal van 2023 hun eerste aanvraag doen.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI / 22509644 | 13-10-2022

Nederland kan erfbelasting heffen over de nalatenschap van Nederlanders die zijn geëmigreerd. Aan die heffingsbevoegdheid komt een einde wanneer een Nederlander langer dan tien jaar niet meer in Nederland woont. De tienjaarstermijn is in de wet opgenomen om belastingvlucht te voorkomen. De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de tienjaarstermijn beantwoord. De vragenstellers stellen voor om de termijn voor het belasten van een erfenis na emigratie te verlengen. De tienjaarstermijn voldoet volgens de staatssecretaris aan de bedoeling daarvan. Het Hof van Justitie EU heeft in 2006 beslist dat de tienjaarstermijn niet in strijd is met het EU-recht. Bij verlenging van de termijn is niet zeker of dat niet leidt tot strijd met het EU-recht.

Van de EU-lidstaten met een erfbelasting hanteren Frankrijk (zes van de tien laatste jaren), Duitsland (tien jaar) en Ierland (vijf jaar) een termijn die enigszins vergelijkbaar is met de Nederlandse tienjaarstermijn.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000239070 | 13-10-2022

Ondernemers in Noord-Brabant en Limburg, die door de overstromingen in juli 2021 omzetverlies hebben geleden, kunnen in aanmerking komen voor subsidie. De provincie Limburg heeft een subsidieregeling opgesteld, die op 24 oktober 2022 wordt opengesteld. De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. De Rijksoverheid draagt € 24 miljoen bij aan de regeling.

De regeling voorziet in een tegemoetkoming van 30% van het geleden omzetverlies in het derde en vierde kwartaal van 2021 en in het eerste kwartaal van 2022. Om in aanmerking te komen voor de regeling moet het geleden omzetverlies in deze kwartalen 50% bedragen.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | DGBI-DR / 22511557 | 17-10-2022

De staatssecretarissen van Financiën hebben de nota’s naar aanleiding van het verslag betreffende de wetsvoorstellen, die gezamenlijk het pakket Belastingplan 2023 vormen, naar de Tweede Kamer gestuurd.

Belastingplan 2023

In de nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2023 zegt het kabinet toe te willen kijken naar de mogelijkheid om de oudedagsreserve vrijwillig vrij te laten vallen in de winst van een boekjaar. Gezien de aard van de oudedagsreserve is het kabinet niet van plan om een vrijwillige vrijval geheel of gedeeltelijk vrij te stellen of te belasten tegen een lager tarief.

De Tweede Kamer heeft de wens uitgesproken om het overgangsrecht bij de afschaffing van de IACK anders vorm te geven. De staatssecretaris zal een alternatief uitwerken waarin alle ouders recht blijven houden op de IACK, maar het bedrag van deze heffingskorting stapsgewijs wordt afgebouwd tot nihil. Op dat moment wordt de IACK afgeschaft.

Rechtsherstel box 3 en Overbruggingswet box 3

In de nota naar aanleiding van het verslag wordt ingegaan op de juridische houdbaarheid van beide wetsvoorstellen. De wetsvoorstellen voldoen volgens de staatssecretaris aan de proportionaliteitstoets van het EVRM. Niet kan worden uitgesloten dat belastingplichtigen met lagere rendementen dan de gehanteerde forfaits zich benadeeld voelen. In die gevallen zal bekeken worden of procesafspraken gemaakt kunnen worden. Wanneer slechts één partner bezwaar heeft ingediend, krijgt de andere partner geen rechtsherstel.

Het heffingvrije vermogen wordt automatisch evenredig verdeeld over de verschillende vermogenscategorieën. Het heffingvrije vermogen wordt in het nieuwe box 3-stelsel vervangen voor een heffingvrij inkomen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000250556 | 11-10-2022

De Tweede Kamer heeft een motie aangenomen waarin het kabinet wordt opgeroepen om met concrete plannen te komen om de toeslagen voor 2023 af te schaffen. De Kamer wil voor 1 mei 2023 over deze plannen geïnformeerd worden. De indieners van de motie wijzen erop dat in het coalitieakkoord de ambitie om de toeslagen af te schaffen is uitgesproken.

Bron: Tweede Kamer | overig | kst-36200-87 | 05-10-2022

De eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting is van toepassing op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een belastingplichtige op grond van eigendom als hoofdverblijf ter beschikking staat en waarvan de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner voor 50% of meer aangaat.

De Belastingdienst weigerde de toepassing van de eigenwoningregeling aan een belastingplichtige die samen met zijn echtgenote, zijn zwager en schoonzus eigenaar was van een woning. De belastingplichtige en zijn echtgenote waren gezamenlijk voor 35% eigenaar; de zwager en schoonzus waren eigenaar van de resterende 65% van de woning. De woning bestond uit twee bouwkundig gesplitste delen. De woning was niet kadastraal gesplitst. De omvang van het door de belastingplichtige en zijn echtgenote bewoonde deel kwam overeen met het aandeel in de eigendom van de woning. De reden om de toepassing van de eigenwoningregeling te weigeren was gelegen in de grond dat de waardeverandering van de gehele woning de belastingplichtige en zijn echtgenote slechts voor 35% aanging. De Belastingdienst rekende het aandeel in de woning toe aan box 3.

Hof Den Haag is van oordeel dat het aandeel in de woning voor de belastingplichtige en zijn echtgenote wel als eigen woning kwalificeert. Het aandeel in de woning stond de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking, zij genoten de voordelen met betrekking tot dat deel van de woning en de kosten en lasten daarvan drukten op hen. De waardeontwikkeling van het gedeelte van de woning ging de belastingplichtige en zijn echtgenote volledig aan. Het hof vond niet van belang dat de woning niet kadastraal is gesplitst of dat geen aanvullende afspraken zijn gemaakt ter verdeling van de economische eigendom van ieder deel van de woning aan de bewoners daarvan.

De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie verworpen. Omdat de omvang van het door de betrokkenen bewoonde gedeelte niet afwijkt van hun aandeel in de onverdeelde eigendom, komt hun aandeel in de waardeontwikkeling van de gehele onroerende zaak overeen met een volledig belang in de waardeontwikkeling van het door hen bewoonde gedeelte. Er moet van worden uitgegaan dat aan de gedeelten van de onroerende zaak geen afzonderlijke waardeontwikkelingen kunnen worden toegerekend. Het bestaan van afspraken, waaruit zou kunnen volgen dat de waardeontwikkeling van het door de betrokkenen bewoonde gedeelte van de woning hen voor minder dan 50% aanging, heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221282, 21/04401 | 22-09-2022

De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is een heffingskorting in de inkomstenbelasting. Voor de IACK komen belastingplichtigen in aanmerking met een arbeidsinkomen boven een bedrag van € 5.219 als zij in een kalenderjaar gedurende ten minste zes maanden met een kind, dat jonger is dan 12 jaar op hetzelfde woonadres staan ingeschreven. Als de belastingplichtige in het betreffende kalenderjaar een partner heeft, geldt als extra voorwaarde dat de belastingplichtige van de twee partners het laagste arbeidsinkomen heeft.

In geval van co-ouderschap komen beide ouders in aanmerking voor de IACK als zij de zorg voor hun kind gelijkelijk verdelen. Daartoe is in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 bepaald, dat een kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders behoort indien het doorgaans ten minste drie gehele dagen per week in elk van de huishoudens verblijft. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden volstaat het dat gedurende ten minste 27 weken in het kalenderjaar aan de driedageneis is voldaan. Die periode van 27 weken hoeft niet aaneengesloten te zijn, aldus het hof. De Belastingdienst veronderstelt dat het hele kalenderjaar voldaan moet zijn aan het vereiste van doorgaans ten minste drie dagen verblijf bij de ouder op wiens adres het kind niet is ingeschreven en heeft beroep in cassatie ingesteld.

De Hoge Raad deelt de opvatting van het hof. De Hoge Raad ziet geen reden waarom voor gevallen, die zijn gelijkgesteld aan het voldoen aan de inschrijvingseis, een andere termijn zou gelden dan de voor inschrijving geldende termijn van ten minste zes maanden.

Voor de alleenstaande ouder, bij wie het kind niet staat ingeschreven, is om in aanmerking te komen voor de IACK dus niet nodig dat het kind gedurende het hele kalenderjaar doorgaans ten minste drie gehele dagen per week bij hem heeft verbleven. Voldoende is dat dit ‘doorgaans verblijf’ gedurende ten minste de helft van het jaar plaatsvond, waarbij het niet om een aaneengesloten periode behoeft te gaan. Dit is in overeenstemming met een eerder arrest van de Hoge Raad uit 2020.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221345, 22/00188 | 29-09-2022

In opdracht van het ministerie van Financiën is onderzoek gedaan naar forfaits en andere grenswaarden in de bpm. Het onderzoek heeft betrekking op de wettelijke forfaitaire afschrijvingstabel, het onderscheid tussen een nieuw en gebruikt motorrijtuig en het percentage waardeverlies door schade. 

Het onderzoeksbureau adviseert een aangepaste forfaitaire afschrijvingstabel, op basis waarvan 95% van de huidige markt is afgedekt. Het adviseert verder dat een motorrijtuig voor de bpm in ieder geval als gebruikt wordt beschouwd als deze meer dan 3.000 kilometer heeft gereden. Tot slot concludeert het onderzoeksbureau dat het waardeverlies door schade gemiddeld 31% van de begrote schadeherstelkosten bedraagt. 

De staatssecretaris van Financiën neemt de aanbevelingen uit het onderzoek grotendeels over. Dat betekent dat de wettelijke forfaitaire afschrijvingstabel, die dateert uit 2012, per 1 januari 2023 wordt aangepast.

Eerste kolom huidig   nieuw  
Is sinds het tijdstip waarop de auto of motor voor het eerst in gebruik is genomen, een periode voorbij van Dan is het percentage Tel daar bij op voor iedere maand die helemaal of voor een deel voorbij is sinds de periode uit de 1e kolom Dan is het percentage Tel daar bij op voor iedere maand die helemaal of voor een deel voorbij is sinds de periode uit de 1e kolom
0 dagen tot 1 maand 0 8% 0 12%
1 maand tot 3 maanden 8 3% 12 4%
3 maanden tot 5 maanden 14 2,5% 20 3,5%
5 maanden tot 9 maanden 19 2,25% 27% 1,5%
9 maanden tot 1 jaar en 6 maanden 28 1,44% 33 1%
1 jaar en 6 maanden tot 2 jaar en 6 maanden 41 0,92% 42 0,75%
2 jaar en 6 maanden tot 3 jaar en 6 maanden 52 0,83% 51 0,5%
3 jaar en 6 maanden tot 4 jaar en 6 maanden 62 0,75% 57 0,42%
4 jaar en 6 maanden tot 5 jaar en 6 maanden 71 0,42% 62 0,42%
5 jaar en 6 maanden tot 6 jaar en 6 maanden 76 0,42% 67 0,42%
6 jaar en 6 maanden tot 7 jaar en 6 maanden 81 0,33% 72 0,25%
7 jaar en 6 maanden tot 8 jaar en 6 maanden 85 0,33% 75 0,25%
8 jaar en 6 maanden tot 9 jaar en 6 maanden 89 0,25% 78 0,25%
vanaf 9 jaar en 6 maanden 92 0,08% 81 0,19%

Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad is een motorrijtuig nieuw als het na de vervaardiging niet of nauwelijks op de weg is gebruikt. De mate van gebruik is af te leiden uit het aantal gereden kilometers. Volgens de onderzoekers zijn er in de huidige markt nauwelijks verschillen zichtbaar in de verkoopprijzen van motorvoertuigen tot en met een kilometerstand van 3.000. De staatssecretaris neemt dat over en beschouwt motorvoertuigen tot en met 3.000 kilometer als nieuw voor de heffing van bpm. Anders dan de onderzoekers meent de staatssecretaris dat het bouwjaar niet relevant is voor de discussie of een motorvoertuig nieuw is.

Op dit moment geldt een forfaitair waardeverlies van 72% van de herstelkosten van schade. Uit het onderzoek volgt dat dit te hoog is. De staatssecretaris neemt het door de onderzoekers geconstateerde waardeverliespercentage van 31 over. Met dat percentage wordt bereikt dat voor de helft van de taxatierapporten voldoende waardeverlies wordt toegekend aan de begrote schadeherstelkosten. Voor de andere helft van de taxatierapporten kan het waardeverlies hoger zijn dan 31% van de begrote schadeherstelkosten.

De staatssecretaris is van plan om de genoemde bedragen en percentages in de toekomst regelmatig te herijken.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 29-09-2022

Tot het inkomen in box 1 van de inkomstenbelasting behoort het resultaat uit een of meer werkzaamheden. Onder werkzaamheid wordt mede verstaan het rendabel maken van vermogensbestanddelen door deze ter beschikking te stellen aan een vennootschap waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft. Een belastingplichtige heeft een aanmerkelijk belang als hij, alleen of met zijn partner, voor ten minste 5% van het geplaatste kapitaal aandeelhouder is of het recht heeft om een dergelijk belang te verwerven.

Niet alleen de (juridische) eigenaar van aandelen wordt als aandeelhouder aangemerkt, maar ook de persoon, die op grond van een koopovereenkomst het recht op levering van aandelen heeft verkregen en de verplichting heeft de afgesproken koopsom te betalen. Deze persoon heeft daarmee het economische belang bij de betreffende aandelen verkregen.

Een belastingplichtige verwerkte een negatief resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangifte. Dat resultaat bestond uit de afwaardering van een vordering op een bv. De belastingplichtige diende aannemelijk te maken dat hij een aanmerkelijk belang in deze bv had.

Hof Arnhem-Leeuwarden vond aannemelijk dat de belastingplichtige het voornemen had om via zijn nv te participeren in de onderneming van de bv. In verband daarmee heeft de nv de koopsom eerst als geldlening ter beschikking gesteld. De participatie zou plaatsvinden na het fiscaal geruisloos afsplitsen van de onderneming van de bv in een nieuwe vennootschap. De bv zou daarna 50% van de aandelen aan de nv overdragen. Wanneer de Belastingdienst geen goedkeuring voor de geruisloze afsplitsing zou verlenen, zou de nv 50% van de aandelen in de bv overnemen. 

Het hof legt de gemaakte afspraken zo uit, dat de nv 50% van de aandelen in de nieuw op te richten vennootschap heeft gekocht onder de ontbindende voorwaarde, en 50% van de aandelen in de bv onder de opschortende voorwaarde dat de Belastingdienst geen goedkeuring geeft voor een fiscaal geruisloze afsplitsing van de onderneming van de bv.

Omdat de Belastingdienst de goedkeuring heeft verleend, is de overeengekomen voorwaarde niet in vervulling gegaan. Dit betekent dat de nv recht heeft op de levering van 50% van de aandelen in de nieuw op te richten, maar nooit opgerichte, vennootschap. De belastingplichtige heeft geen aanmerkelijk belang in deze vennootschap gehad. Evenmin heeft hij een aanmerkelijk belang in de bv gehad. Door het niet in vervulling gaan van de opschortende voorwaarde heeft de nv nooit een afdwingbaar recht tot levering van 50% van de aandelen in de bv gehad. Door het ontbreken van een aanmerkelijk belang kan de belastingplichtige de afwaardering van de lening niet ten laste van het belastbare inkomen brengen.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20228132, 21/01551 | 19-09-2022

Bij STYB ondersteunen wij onze klanten bij hun dagelijkse administratieve processen. Hierdoor is er inzicht en kunnen onze klanten vooruit kijken. Ook binnen STYB kijken we graag vooruit, vooral zo richting het einde van het jaar. Hoe gaat het met de doelen  en waar willen we volgend jaar aandacht aan besteden? Hiervoor hebben we onze collega’s gevraagd waar ze trots op zijn… en hoe staat het met hun werkgeluk?  Heel veel leuke reacties kregen we terug: open communicatie, groot teamgevoel, samen ervoor gaan, een goede werksfeer met humor en gezelligheid, maar zonder dat de werkzaamheden eronder lijden. En trots op het werk dat wordt afgerond en processen die zijn verbeterd. Ook de zes collega’s die dit jaar bij STYB en Loonium zijn gestart voelen zich al volledig thuis bij STYB.

Wij vinden het belangrijk dat ondernemers bezig zijn met wat ze leuk vinden. Maar dat geldt ook voor onze collega’s … en we proberen het elke dag nog beter en efficiënter te doen. Vol enthousiasme gaan we hiermee door en er staan leuke ontwikkelingen voor de deur van STYB en Loonium. Zo starten we in 2023 met Payroll Cloud: een online salarisadministratie dienst met een eigen klantportaal en Pocket app. Het klantportaal gaan we verder uitbreiden met fiscale workflows en een ticketsysteem om onze klanten goed van dienst te zijn. En op sportief en maatschappelijk gebied gaan we in 2023 iets heel gaafs doen!

Het is superleuk om te werken bij dit administratiekantoor dat het graag anders doet. STYB is informeel, ondernemend, laagdrempelig, innovatief, vitaal en vooral niet te vergeten: trots!

Werken bij STYB:  https://www.styb.nl/vacatures/

Bron: Fri, 07 Oct 2022 14:07:57 +0100

Op grond van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen kan de inspecteur een boete opleggen aan een belastingplichtige die opzettelijk geen aangifte heeft gedaan voor een belasting die bij wege van aanslag wordt geheven.

Er is pas sprake van het niet doen van aangifte nadat de betrokkene: 

  1. is uitgenodigd tot het doen van aangifte, 
  2. de termijn daartoe heeft laten verstrijken, en
  3. de aangifte ook na aanmaning door de inspecteur niet heeft ingediend.

Dit betekent dat de inspecteur geen vergrijpboete voor het niet doen van aangifte kan opleggen als hij de betrokkene niet eerst op de voorgeschreven wijze heeft aangemaand om aangifte te doen. Volgens de Hoge Raad is dat ook niet mogelijk als de betrokkene wist dat hij verplicht was om aangifte te doen en hij de aangifte opzettelijk niet heeft gedaan binnen de termijn die is gesteld in de uitnodiging tot het doen van aangifte.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221341, 21/02001 | 29-09-2022

De Tweede Kamer heeft tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen een motie aangenomen over de versoepeling van de betalingsregeling (corona)belastingschuld. De versoepeling houdt in dat ondernemers de mogelijkheid krijgen van een betaalpauze van drie maanden voordat zij moeten beginnen met aflossen. De strekking van deze motie is de verlenging van de betaalpauze naar zes maanden. De staatssecretaris van Financiën schrijft in een brief aan de Kamer dat ondernemers met belastinguitstel op verzoek eenmalig een betaalpauze van maximaal zes maanden kunnen krijgen. De ondernemer dient in zijn verzoek duidelijk te maken dat hij aflossingsproblemen heeft. Als voorwaarde voor de betaalpauze geldt dat de ondernemer zijn betalingsverplichtingen jegens de Belastingdienst vanaf 1 april is nagekomen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000238910 | 29-09-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft een nota van wijziging op het Belastingplan 2023 ingediend. De nota van wijziging is al in de aanbiedingsbrief van het Belastingplan aangekondigd. Deze nota bevat maatregelen uit de augustusbesluitvorming die niet tijdig voor het aanvragen van advies van de Raad van State waren afgerond.

Het gaat om de volgende maatregelen:

  1. Een wijziging van de Mijnbouwwet vanwege de tijdelijke verhoging van de cijns;
  2. De afschaffing van de doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling;
  3. De verhoging van de vrije ruimte in de werkkostenregeling;
  4. De begrenzing van de periodieke giftenaftrek in de inkomstenbelasting; en
  5. De duurzame ontwikkeling van Caribisch Nederland.

De staatssecretaris kondigt verder aan dat het kabinet nog voor de zomer van 2023 komt met een voorstel om negatief geëvalueerde fiscale regelingen af te afschaffen of te vereenvoudigen.

De doelmatigheidsmarge in de gebruikelijkloonregeling bedraagt 75%. Dat houdt in dat het loon van een werknemer op wie de regeling van toepassing is, ten minste 75% dient te bedragen van het loon dat in de meest vergelijkbare dienstbetrekking wordt verdiend door iemand zonder aanmerkelijk belang in de vennootschap waarvoor hij werkt.

De vrije ruimte in de werkkostenregeling bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom van de onderneming tot een bedrag van € 400.000. Met ingang van 1 januari 2023 wordt dit verhoogd tot 1,92%. Binnen de vrije ruimte kunnen werkgevers aangewezen vergoedingen en verstrekkingen onbelast doen aan hun werknemers.

De aftrek van periodieke giften wordt beperkt tot een bedrag van € 250.000 per jaar. De beperking van de aftrek geldt met terugwerkende kracht tot 4 oktober 2022 om 16.00 uur.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000240025 | 03-10-2022

De minister van EZK heeft een ondersteuningsregeling voor de hoge energiekosten aangekondigd voor het energie-intensieve mkb. Deze Tegemoetkoming Energiekostenregeling (TEK) is gebaseerd op het energieverbruik en de omzet van een ondernemer. De compensatie bestaat uit een deel van de kostenstijging dit jaar en van volgend jaar. Deze wordt berekend door een nog te bepalen percentage van de stijging van de energieprijs (gas en elektra) te vermenigvuldigen met het energieverbruik van de ondernemer. Er geldt een nog vast te stellen maximum per onderneming (subsidieplafond).

De voorwaarden van de TEK en de doelgroep, het budget, de percentages en de maximale steun per onderneming worden op korte termijn bekendgemaakt. Vanwege de Europese staatssteunregels moet de Europese Commissie de regeling goedkeuren. Daarop vooruitlopend komt er vanaf november een tijdelijke maatregel om de bedrijfslasten te verlagen.

Kleinere kantoren en zzp’ers kunnen gebruik maken van het tijdelijke prijsplafond, de kleinverbruikersregeling.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 03-10-2022

Het kabinet heeft de details van het prijsplafond op energie voor huishoudens en kleinverbruikers bekend gemaakt. Het maximale tarief voor gas bedraagt € 1,45 per m3 tot een verbruik van 1.200 m3. Voor elektriciteit wordt het maximale tarief € 0,40 per kWh tot een verbruik van 2.900 kWh. Eerder is een tarief van € 0,70 per kWh genoemd als prijsplafond. Dat zou gelden tot een verbruik van 2.400 kWh. Voor het energieverbruik boven het plafond gelden de tarieven volgens het energiecontract. De regeling gaat in per 1 januari 2023. Voor november en december van 2022 ontvangen huishoudens een vaste korting op de energierekening van € 190 per maand.

In 2021 was het gemiddelde verbruik van een huishouden volgens gegevens van het CBS 1.200 m3 gas en 2.460 kWh elektriciteit.

Het prijsplafond gaat niet alleen gelden voor huishoudens, maar ook voor andere kleinverbruikers.

Voor huishoudens, die zijn aangesloten op een warmtenet, komt er een prijsplafond van € 47,39 per gigajoule warmte. Tot welk verbruik het prijsplafond geldt en wat de verdere details van de regeling zijn voor warmtenetten wordt nog uitgewerkt. Alternatieven voor de ondersteuning van huishoudens met blokverwarming worden nog onderzocht.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 03-10-2022

De ministers van Financiën en van Justitie en Veiligheid hebben een brief naar de Tweede Kamer gestuurd over verbetering van de aanpak van witwassen. Volgens de ministers is een fundamentele herziening van de huidige aanpak niet nodig. 

Een van de uitgangspunten bij de aanpak van witwassen is dat instellingen als banken en financiële dienstverleners de risico’s van witwassen dienen te matigen door middel van klantonderzoek en het monitoren van transacties. Een ander uitgangspunt is dat de aanpak van witwassen risico gebaseerd is. De meeste aandacht gaat uit naar het aanpakken van de grootste witwasrisico’s.

Het kabinet wil onder meer het toezicht op niet-financiële instellingen verbeteren en regels introduceren voor niet-financiële instellingen voor de naleving van sancties, waaronder een meldplicht en toezicht daarop. Het kabinet gaat speciale aandacht geven aan illegale financiële dienstverlening, zoals ondergronds bankieren en illegale trustdienstverlening.

Hoewel de strafrechtelijke aanpak van witwassen positief wordt beoordeeld, geldt dit niet voor de hoogte van de opgelegde straffen in zaken met witwassen. Het Openbaar Ministerie (OM) zal de in 2021 herziene strafvorderingsrichtlijn witwassen onder de aandacht brengen van de officieren van justitie.

De afgelopen tijd zijn er regelmatig signalen gekomen over klanten die geen of beperkte toegang tot het betalingsverkeer krijgen vanwege witwasrisico’s. Onder andere autohandelaren, verenigingen en stichtingen, sekswerkers en professionele voetbalclubs worden geweigerd door banken op basis van een sectorbreed witwasrisico. De afweging om een klant te weigeren hoort individueel plaats te vinden. Of het beleid tegen witwassen effectief is, is lastig vast te stellen omdat beleidsdoelen niet specifiek en meetbaar worden geformuleerd. Het kabinet wil relevante statistieken bijhouden en publiceren en onderzoeken hoe daaruit bruikbare conclusies getrokken kunnen worden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000223027 | 24-09-2022

Door het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap moet het bovenmatig lenen van geld uit de eigen vennootschap worden ontmoedigd. Door geld te lenen kan de houder van een eigen (besloten) vennootschap het betalen van belasting langdurig uitstellen of in sommige gevallen afstellen. Het kabinet stelde aanvankelijk een grens van € 500.000 aan toelaatbare schulden voor. Later is dit bedrag verhoogd naar € 700.000. Over de leningen van de eigen vennootschap die dat bedrag te boven gaan wordt volgens het wetsvoorstel inkomstenbelasting in box 2 geheven. Eigenwoningschulden blijven buiten beschouwing bij de beoordeling van het bedrag aan schulden.

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aangenomen. Amendementen om het maximumbedrag te verlagen en om de uitzondering van eigenwoningschulden te schrappen zijn verworpen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 12-09-2022

De minister van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer de instelling van een tijdelijk prijsplafond voor energie voorgesteld. Een prijsplafond heeft als voordeel dat het risico op een verdere prijsstijging niet voor rekening komt van de afnemer. Het prijsplafond geldt voor gas en voor elektriciteit, maar slechts tot een bepaalde omvang. Het kabinet stelt een volumegrens van 1.200 m3 voor gas en 2. 400 kWh voor elektriciteit voor. Bij deze volumegrenzen valt minimaal de helft van de huishoudens wat betreft verbruik volledig onder het tariefplafond. Het kabinet denkt voor het markttarief aan een tariefplafond van maximaal € 1,50 voor gas en 70 cent voor elektriciteit. Als de prijsontwikkelingen voor gas of elektriciteit meevallen kunnen de plafonds worden verlaagd. Volgens de energiebedrijven is de invoering van prijsplafonds per 1 januari 2023 mogelijk.

De minister merkt op dat het kabinet wil dat huishoudens deze winterperiode niet worden afgesloten als gevolg van financiële problemen. Het kabinet werkt met energieleveranciers aan een afspraak over situaties waarin contracten de komende winterperiode niet mogen worden opgezegd.

Daarnaast onderzoekt het kabinet de mogelijkheden voor de introductie van een specifieke subsidieregeling voor de energiekosten voor het energie-intensieve mkb.

In 2022 is er een energietoeslag van € 1.300 voor mensen die leven van 120% van het sociaal minimum. In de Miljoenennota is opgenomen dat dit in 2023 ook wordt gedaan. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om € 500 hiervan al in 2022 uit te keren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 19-09-2022

Het kabinet heeft besloten om geen rechtsherstel te bieden aan de niet-bezwaarmakers voor de belastingheffing in box 3. In een brief aan de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris een toelichting op dit besluit gegeven.

De Hoge Raad heeft de vraag of compensatie moet worden verleend aan belastingplichtigen van wie de aanslag al onherroepelijk vaststond op het moment van het Kerstarrest ontkennend beantwoord.

Een aanslag staat onherroepelijk vast als de bezwaartermijn ongebruikt is verstreken of als geen verdere rechtsmiddelen zijn ingesteld. De enige mogelijkheid voor aanpassing is een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag. De inspecteur vermindert de aanslag niet als de onjuistheid van de aanslag volgt uit jurisprudentie die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk vast is komen te staan. Volgens de Hoge Raad hoeft op grond daarvan geen compensatie te worden geboden aan mensen van wie de aanslagen op 24 december 2021 onherroepelijk vaststonden. Hoewel politiek anders besloten zou kunnen worden, is dat om budgettaire redenen niet gedaan. Volledig rechtsherstel kost € 4,1 miljard. Meer dan de helft daarvan zou terechtkomen bij belastingplichtigen met een vermogen in box 3 van meer dan € 200.000.

De vormen van rechtsherstel, die meer gericht zijn op kleine spaarders, kosten minder, maar zijn ingewikkeld en juridische kwetsbaar. Het bieden van een gemaximeerd rechtsherstel in de vorm van een vast bedrag voor iedere belastingplichtige geeft aan belastingplichtigen met een gelijk vermogen maar met een hoger aandeel spaargeld minder compensatie dan belastingplichtigen met een lager aandeel spaargeld. Dit zou aanleiding kunnen vormen voor nieuwe procedures.

Het kabinet legt de prioriteit bij het ondersteunen van de koopkracht van de meest kwetsbare huishoudens.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000229353 | 19-09-2022

Het minimumloon gaat op 1 januari 2023 in één keer omhoog met 10,15%. De ministerraad heeft ingestemd met een voorstel daartoe. De verhoging bestaat uit een bijzondere verhoging van 8,05% naast de reguliere halfjaarlijkse indexatie op basis van de contractloonstijging. Bij een 36-urige werkweek komt het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023 uit op € 12,40 bruto per uur. Bij een 38- of 40-urige werkweek is het minimumloon per uur lager.

Op grond van een door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel verandert dit per 1 januari 2024. Met ingang van die datum geldt er een wettelijk minimumuurloon.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | persbericht | 22-09-2022

Bij de Algemene Beschouwingen na Prinsjesdag heeft de Tweede Kamer een reeks moties aangenomen. Het betreft onder meer oproepen tot het verruimen van de werkkostenregeling, het vergemakkelijken van doorwerken na de AOW-leeftijd en het bieden van compensatie voor de energielasten van het energie-intensieve mkb. In aanvulling op deze laatste motie is gevraagd om gerichte ondersteuning voor scholen, culturele instellingen, maatschappelijke voorzieningen en verenigingen.

Een motie voor de invoering van een extra schijf winstbelasting van 49,5% boven winsten van € 1 miljoen is verworpen.

Bron: Tweede Kamer | publicatie | 21-09-2022

Oudedagsreserve

De oudedagsreserve is een methode van belastinguitstel voor ondernemers. Toevoeging aan de reserve vermindert de winst. Ten laste van de oudedagsreserve kan de ondernemer één of meer lijfrenten aankopen. De afname van de oudedagsreserve is belast, maar daar staat een aftrekbare lijfrentepremie tegenover. Per saldo wordt op dat moment niets belast. De lijfrente-uitkeringen worden te zijner tijd belast. Met ingang van 1 januari 2023 kan een bestaande oudedagsreserve niet verder worden opgebouwd. De tot en met 31 december 2022 opgebouwde oudedagsreserve wordt op basis van de huidige regels afgewikkeld.

Zelfstandigenaftrek

De zelfstandigenaftrek voor ondernemers wordt versneld afgebouwd. De zelfstandigenaftrek wordt stapsgewijs verlaagd van € 6.310 in 2022 naar € 900 in 2027. In 2023 bedraagt de zelfstandigenaftrek € 5.030.
De startersaftrek van € 2.123 wordt niet gewijzigd. De fiscale ondernemersregelingen, waaronder de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek, worden in 2023 geëvalueerd. Deze evaluatie kan aanleiding geven om de startersaftrek nader te bezien.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

De middelingsregeling biedt een tegemoetkoming voor het progressienadeel dat kan ontstaan bij sterk wisselende inkomens in een reeks van jaren. De belasting over het inkomen uit werk en woning over drie aaneengesloten kalenderjaren wordt herrekend naar de belasting over een gemiddeld inkomen. Als de herrekende belasting meer dan € 545 lager is dan de geheven belasting wordt het meerdere teruggegeven. In het kader van een voorgenomen vereenvoudiging van het belastingstelsel wordt de middelingsregeling per 1 januari 2023 afgeschaft.

Op grond van overgangsrecht kan nog middeling plaatsvinden over de kalenderjaren 2022, 2023 en 2024.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Verhoging vrije ruimte

De werkkostenregeling (WKR) wordt verruimd. Binnen de vrije ruimte van de WKR kunnen werkgevers vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen onbelast aan hun werknemers geven. De vrije ruimte bedraagt 1,7% van de fiscale loonsom van alle werknemers voor zover deze niet hoger is dan € 400.000 plus 1,18% van het meerdere. De vrije ruimte over de eerste € 400.000 van de fiscale loonsom wordt verhoogd tot 1,92%.

Verhoging onbelaste reiskostenvergoeding 

Een werkgever kan in 2022 voor de kosten van vervoer een onbelaste vergoeding geven van maximaal € 0,19 per kilometer. Met ingang van 2023 gaat dit maximum omhoog naar € 0,21 per kilometer. Voor reizen per openbaar vervoer mag de werkgever de (hogere) werkelijke kosten onbelast vergoeden. De onbelaste reiskostenvergoeding is niet van toepassing als de werkgever aan de werknemer een vervoermiddel ter beschikking stelt. Per 1 januari 2024 zal het maximum verder worden verhoogd naar € 0,22 per kilometer.

De verhoging van het maximumbedrag per kilometer geldt ook voor de aftrekbaarheid van reiskosten van IB-ondernemers en resultaatgenieters, die gebruikmaken van een privé vervoermiddel. De verhoging geldt ook voor reiskosten ziekenbezoek in het kader van de aftrek van specifieke zorgkosten, voor de kilometervergoeding voor weekenduitgaven van gehandicapten en voor de giftenaftrek van een vrijwilliger, die afziet van reiskostenvergoeding.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Doelmatigheidsmarge

Wie werkzaamheden verricht voor een bv, waarin hij of zijn partner een aanmerkelijk belang heeft, moet voor zijn werkzaamheden ten minste een arbeidsinkomen ontvangen volgens de gebruikelijkloonregeling. Bij het vaststellen van het gebruikelijk loon kan worden uitgegaan van de meest vergelijkbare dienstbetrekking. Het gebruikelijke loon bedraagt minimaal 75% van het loon in de meest vergelijkbare dienstbetrekking. De marge van 25% is de doelmatigheidsmarge. Deze marge wordt afgeschaft. Het gebruikelijke loon van een belastingplichtige zal hierdoor in het algemeen hoger worden.

Innovatieve start-up

Voor innovatieve start-ups geldt een versoepeling van de gebruikelijkloonregeling. Het belastbare loon mag in die gevallen worden vastgesteld op het wettelijke minimumloon. Dat mag gedurende maximaal drie jaar. Daarna gelden de normale regels voor de bepaling van het gebruikelijke loon. Voorgesteld wordt deze regeling per 1 januari 2023 te laten vervallen.

Aanmerkelijkbelanghouders, die in 2022 al gebruik maken van deze regeling, kunnen dat voor de resterende duur blijven doen. Het overgangsrecht vervalt per 1 januari 2025.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Voor bepaalde werknemers, die vanuit een ander land naar Nederland komen om hier te werken, geldt dat de extra kosten van het tijdelijk verblijven in Nederland onbelast mogen worden vergoed. Dat kan op declaratiebasis. Onder voorwaarden kan hiervoor de 30%-regeling worden toegepast. Deze regeling houdt in dat een werkgever maximaal 30% van de bruto beloning van de werknemer onbelast kan vergoeden. Uit een evaluatie blijkt dat de forfaitaire vergoeding boven een loon van € 100.000 minder goed aansluit bij de gemaakte kosten. Voorgesteld wordt om de 30%-regeling per 1 januari 2024 te beperken tot het bedrag van de Balkenende-norm. Dat is de maximale beloning volgens de Wet Normering Topinkomens. Het normbedrag in 2022 is € 216.000. Dat houdt in dat binnen de 30%-regeling maximaal € 64.800 (30% van € 216.000) onbelast kan worden vergoed.

Er komt een overgangsregeling voor ingekomen werknemers bij wie de 30%-regeling over het laatste loontijdvak van 2022 is toegepast. Voor deze groep geldt dat de aftopping van de 30%-regeling pas toepassing vindt vanaf 1 januari 2026.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Arbeidskorting

Een belastingplichtige, die arbeidsinkomen geniet, heeft recht op de arbeidskorting. Dat is een heffingskorting die volgens een gecompliceerde berekening wordt vastgesteld. Afhankelijk van de hoogte van het arbeidsinkomen stijgt of daalt de arbeidskorting met een bepaald percentage. Voor 2023 zijn de bedragen aangepast. Het maximum bedraagt € 4.813 (2022: € 4.260) bij een arbeidsinkomen van € 37.626 (2022: € 36.649). Boven dat arbeidsinkomen daalt de arbeidskorting met 6,51% (2022: 5,86%) van het meerdere arbeidsinkomen.

IACK

De inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is een heffingskorting voor alleenstaande ouders en minstverdienende partners, die arbeid en zorg voor jonge kinderen combineren. Voorgesteld wordt om de IACK per 1 januari 2025 af te schaffen, behalve voor ouders met een of meer kinderen die vóór 1 januari 2025 zijn geboren. Dat betekent dat de IACK per 1 januari 2037 komt te vervallen, omdat dan alle kinderen, die zijn geboren vóór 1 januari 2025, de leeftijd van 12 jaar hebben bereikt. Daardoor bestaat dan voor geen enkele ouder nog recht op de IACK.

Algemene heffingskorting

De algemene heffingskorting (AHK) is een korting van maximaal € 3.070 (2022: € 2.888) voor iedere belastingplichtige voor de inkomstenbelasting. Voor belastingplichtigen met een inkomen in box 1 van meer dan € 22.660 (2022: € 21.317) wordt de korting verminderd met 6,095% (2022: 6,007%) van het meerdere. Bij een inkomen ter hoogte van het begin van de hoogste tariefschijf in box 1 van € 73.031 (2022: € 69.398) bedraagt de AHK nihil.

De afbouw van de AHK wordt met ingang van 2023 afhankelijk van de hoogte van het verzamelinkomen. Dat is de som van de inkomens in box 1, box 2 en box 3, verminderd met het daarin begrepen te conserveren inkomen. Hiermee wordt bereikt dat inkomen uit vermogen (box 2 en box 3) in het afbouwtraject van de AHK onder omstandigheden zwaarder wordt belast.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Als dekking voor het rechtsherstel van box 3 wordt de belastingheffing in box 2 met ingang van 2024 verdeeld in twee schijven. Voor de eerste schijf van € 67.000 geldt dan een basistarief van 24,5%. Daarboven geldt een tarief van 31%. Dat moet aanmerkelijkbelanghouders stimuleren om de bv jaarlijks dividend uit te laten keren. Inkomen uit aanmerkelijk belang is een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel, dat aan beide partners kan worden toegerekend. Dit houdt in dat voor partners het lage tarief geldt tot een inkomen uit aanmerkelijk belang van € 134.000, mits zij ervoor kiezen het inkomen gelijk over hen te verdelen. De tariefgrens zal jaarlijks worden aangepast aan de inflatie.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

De vennootschapsbelasting kent twee tarieven. In de eerste schrijf geldt het lage tarief. Daarboven geldt het hoge tarief. De schijfgrens voor het lage tarief in de vennootschapsbelasting wordt per 1 januari 2023 verlaagd van € 395.000 naar € 200.000. Tegelijk gaat het lage tarief omhoog van 15 naar 19%. Het hoge tarief, dat in 2023 geldt vanaf € 200.000, blijft 25,8%. In 2024 wordt het lage tarief in de vennootschapsbelasting geëvalueerd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

De verhoogde vrijstelling voor schenkingen die betrekking hebben op de eigen woning (schenkingen EW) vervalt per 1 januari 2024. Deze vrijstelling bedraagt in 2022 € 106.671 en geldt voor schenkingen aan personen tussen de 18 en 40 jaar. Er  geldt een spreidingsmogelijkheid van drie jaar. Daardoor kan een in het eerste jaar onbenut deel van de vrijstelling in de daaropvolgende twee jaar worden benut.

Per 1 januari 2023 wordt de vrijstelling verlaagd tot het bedrag van de voor één kalenderjaar verhoogde vrijstelling voor schenkingen van ouders aan hun kinderen, die niet aan bestedingsvoorwaarden zijn gebonden. Deze vrijstelling bedraagt in 2023 € 28.947. Materieel betekent dit dat de vrijstelling voor schenkingen betreffende de eigen woning in de relatie ouders-kinderen per 1 januari 2023 wordt afgeschaft.

Ook wordt voorgesteld de huidige spreidingsmogelijkheid te laten vervallen voor schenkingen EW die voor het eerst in 2023 worden gedaan. De spreidingsmogelijkheid voor schenkingen EW die in 2022 zijn gedaan wordt beperkt tot twee jaar. Dit laatste betekent dat een bij een schenking in 2022 onbenut gebleven deel van de maximumvrijstelling nog kan worden benut voor een schenking in 2023, maar niet meer voor een schenking in 2024.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

De levering en installatie van zonnepanelen is op dit moment belast met 21% btw. Door een wijziging van de btw-richtlijn 2006 is het mogelijk om op de levering en installatie van zonnepanelen op en nabij woningen het verlaagde of het nultarief toe te passen. Met ingang van 1 januari 2023 geldt hiervoor het nultarief. Hoewel de btw-richtlijn toestaat om het nultarief ook toe te passen op zonnepanelen op en in de onmiddellijke nabijheid van openbare en andere gebouwen die worden gebruikt voor activiteiten van algemeen belang, wordt die mogelijkheid niet benut.

Het nultarief geldt voor leveringen, intracommunautaire verwervingen, invoer en installatie van zonnepanelen en zonnepanelen als dakbedekking, die zijn bestemd om te worden geïnstalleerd op of in de onmiddellijke nabijheid van woningen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Bpm-vrijstelling bestelauto’s

Er geldt een vrijstelling van bpm voor bestelauto's, die op naam worden gesteld van een ondernemer voor de omzetbelasting. In andere gevallen geldt als grondslag voor de heffing van bpm voor bestelauto’s de netto cataloguswaarde. De vrijstelling voor bestelauto’s van ondernemers vervalt met ingang van 1 januari 2025. De grondslag voor de heffing van bpm van bestelauto’s wordt omgezet naar de CO2-uitstoot. Bestelauto’s en personenauto’s worden daardoor voor de bpm gelijk behandeld.

Afschrijvingstermijn

Bij de berekening van de verschuldigde bpm voor gebruikte bestelauto’s, die niet op naam worden gesteld van ondernemers, wordt een vermindering toegepast. De vermindering is afhankelijk van het tijdsverloop tussen de eerste ingebruikname en het moment dat de bpm verschuldigd wordt. De afschrijvingstermijn voor de bpm bedraagt momenteel vijf jaar. Met ingang van 1 januari 2025 wordt de afschrijvingstermijn verlengd naar 25 jaar. De werkelijke waarde van de binnenlandse referentieauto vormt dan het uitgangspunt voor de vaststelling van de verschuldigde bpm. De belastingplicht wordt per 1 januari 2025 verschoven van de tenaamgestelde naar de inschrijver van de bestelauto in het kentekenregister. De belastingplicht voor de tenaamgestelde blijft alleen van toepassing voor bestelauto’s die voor een bepaald doel zijn ingericht, zoals voor gehandicaptenvervoer.

Tarief mrb bestelauto’s

Een ondernemer betaalt voor een bestelauto een verlaagd tarief voor de motorrijtuigenbelasting. Dit tarief wordt in 2025 en 2026 verhoogd. In 2025 bedraagt de verhoging 15%. In 2026 volgt een verdere verhoging met 6,96%.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Tarief

Het huidige tarief in box 3 bedraagt 31%. Dat tarief wordt in 2023, 2024 en 2025 steeds met 1%-punt verhoogd. Het heffingvrije vermogen wordt per 1 januari 2023 verhoogd van € 50.650 naar € 57.000 per belastingplichtige. Het reeds lang aangekondigde nieuwe stelsel voor box 3 moet in 2026 ingaan. Dat stelsel gaat uit van het werkelijk behaalde rendement. Tot die tijd wordt belasting in box 3 geheven op basis van een forfaitair rendement over de werkelijke samenstelling van het vermogen.

De tariefsverhoging in box 3 is bedoeld om de belastingdruk op arbeid en vermogen meer in balans te brengen. Deze verhoging maakt een verlaging van de belastingdruk in box 1 mogelijk. Het effect van de tariefsverhoging wordt door de verhoging van het heffingvrije vermogen gematigd voor belastingplichtigen met een relatief klein vermogen.

Wetsvoorstel rechtsherstel box 3

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het stelsel van belastingheffing in box 3 in bepaalde gevallen in strijd is met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Voor die situaties moet rechtsherstel worden geboden. Daarmee is een begin gemaakt met het Besluit rechtsherstel box 3. Dat besluit is gepubliceerd vooruitlopend op wetgeving. Het wetsvoorstel Wet rechtsherstel box 3 is de wettelijke vertaling van het Beleidsbesluit. Dit wetsvoorstel heeft terugwerkende kracht tot en met 1 juli 2022.

De doelgroep voor het rechtsherstel bestaat uit de belastingplichtigen, die waren aangesloten bij de massaalbezwaarprocedures, uit belastingplichtigen van wie de aanslag over 2017, 2018, 2019 of 2020 nog niet onherroepelijk vaststond op 24 december 2021 en uit belastingplichtigen van wie de aanslagen op die datum nog niet waren vastgesteld. Dat betekent dat het rechtsherstel ook geldt voor de aanslagen over 2021 en 2022.

De nieuwe berekening van het inkomen in box 3 gaat uit van de werkelijke samenstelling van het vermogen. Het vermogen wordt onderverdeeld in banktegoeden, overige bezittingen en schulden. Voor iedere categorie geldt een forfaitair rendement. Het rendement wordt per vermogenscategorie berekend door het toepasselijke rendementspercentage te vermenigvuldigen met de waarde van de bezittingen of schulden op 1 januari van het kalenderjaar.

Het forfaitaire rendement voor banktegoeden wordt gebaseerd op het gemiddelde maandelijkse rentepercentage op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden.  Het forfaitaire rendement voor schulden wordt gebaseerd op de gemiddelde maandelijkse rente over het uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen verschillende typen schulden.

Voor de overige bezittingen blijft de huidige formule van vaststelling van het rendement van toepassing. Die sluit aan bij het meerjarig gemiddelde bruto rendement op obligaties, aandelen en onroerend goed.

De percentages voor de jaren 2017 tot en met 2021 en het percentage voor categorie II in 2022 zijn reeds bekend.

Jaar

Banktegoeden (I)

Overige bezittingen (II)

Schulden (III)

 2017

 0,25%

 5,39%

 3,43%

 2018

 0,12%

 5,38%

 3,20%

 2019

 0,08%

 5,59%

 3,00%

 2020

 0,04%

 5,28%

 2,74%

 2021

 0,01%

 5,69%

 2,46%

 2022

 

 5,53%

 

Het heffingvrije vermogen wordt als volgt in mindering gebracht. Voorgesteld wordt om voor het bepalen van het voordeel uit sparen en beleggen het effectieve rendementspercentage uit de drie vermogenscategorieën te vermenigvuldigen met de rendementsgrondslag, verminderd met het heffingvrije vermogen.

Bij het verlenen van rechtsherstel kan het voorkomen dat meer uitgaven voor specifieke zorgkosten of aftrekbare giften in aftrek komen. Bij het verlenen van het rechtsherstel wordt aangesloten bij de door de fiscale partners in de aangifte gekozen verdeling van deze uitgaven. Fiscale partners kunnen via een verzoek om ambtshalve vermindering kiezen voor een andere verdeling van de extra aftrek dan de in de aangifte gekozen verdeling.

Wetsvoorstel overbrugging box 3

Vooruitlopend op de aangekondigde invoering van belastingheffing op basis van het werkelijke rendement wordt de Wet IB 2001 voor de jaren 2023 tot en met 2025 aangepast. De belastingheffing in box 3 komt in die jaren grotendeels overeen met de wijze waarop het rechtsherstel voor de jaren tot en met 2022 is vormgegeven. Het vermogen wordt hiertoe onderverdeeld in drie categorieën: banktegoeden, overige bezittingen en schulden.

In afwijking van het rechtsherstel wordt contant geld aangemerkt als banktegoed.

Vrijstelling groene beleggingen

Voor groene beleggingen geldt een vrijstelling in box 3. Door aan te sluiten bij de werkelijke samenstelling van het vermogen moeten groene beleggingen worden gesplitst in sparen en beleggen. De vrijstelling voor groene beleggingen wordt over deze twee vermogenscategorieën verdeeld. Dat gebeurt door de vrijstelling eerst zo veel mogelijk in mindering te brengen op de groene beleggingen. Het resterende deel van de vrijstelling wordt in mindering gebracht op de groene spaartegoeden. Het wetsvoorstel wijkt op dit punt af van het rechtsherstel, zoals dat geldt voor de jaren 2017 tot en met 2022.

 

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming voor de kosten van kinderen. Voor deze regeling komen gezinnen met lage- en middeninkomens in aanmerking. Alleenstaande ouders krijgen een hoger kindgebonden budget dan stellen.

Boven op de jaarlijkse inflatiecorrectie wordt het kindgebonden budget per 1 januari 2023 verhoogd. Een deel daarvan is structureel. Het maximumbedrag vanaf het derde kind komt op gelijke hoogte met het maximumbedrag voor het tweede kind. Alle kindbedragen worden verhoogd met € 356. De opslag voor een alleenstaande ouder wordt tijdelijk verhoogd met € 356. De verhogingen vinden plaats na indexatie van de bedragen van 2022. De indexatie is in 2023 6,3%.

Met ingang van 1 januari 2023 gelden de volgende maximumbedragen per kind.

 

Bedrag 2022

Bedrag 2023

 Eerste kind

 € 1.220

 €1.653

 Tweede kind

 € 1.106

 € 1.532

 Derde kind

 € 1.064

 € 1.532

 Vierde en volgende kind

 €1.001

 € 1.532

 Alleenstaande-ouderkop

 € 3.285

 € 3.848

De verhoging van het maximumbedrag vanaf het derde kind is structureel. Een deel van de generieke verhoging van alle kindbedragen en van de alleenstaande-ouderkop is eveneens structureel. Het andere deel wordt tot en met 2028 stapsgewijs afgebouwd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Zowel in box 3 van de Wet IB 2001 als in de Successiewet 1956 wordt de waarde van woningen vastgesteld op de WOZ-waarde. De waarde van verhuurde woningen met huurbescherming wordt bepaald door de WOZ-waarde te vermenigvuldigen met de leegwaarderatio. Het percentage van de leegwaarderatio hangt af van de verhouding van de jaarlijkse huurprijs tot de WOZ-waarde van de woning. De gehanteerde percentages worden geactualiseerd per 1 januari 2023.

Tijdelijke huurcontracten worden uitgesloten van de toepassing van de leegwaarderatio. De waarde wordt bij tijdelijke verhuur vastgesteld op de WOZ-waarde. Bij verhuur aan gelieerde partijen bedraagt de leegwaarderatio 100%.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

Sinds 1 januari 2021 is het verlaagde tarief van 2% in de overdrachtsbelasting alleen nog van toepassing op de verkrijging van woningen, die dienen als hoofdverblijf van de verkrijger. In andere gevallen, bijvoorbeeld de verkrijging van een tweede woning of van een beleggingspand, geldt het algemene tarief. Dat tarief is per 1 januari 2021 verhoogd van 6 naar 8%. Het algemene tarief wordt per 1 januari 2023 verhoogd naar 10,4%. In de loop van 2024 wordt de Wet differentiatie overdrachtsbelasting geëvalueerd.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 20-09-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft de Tweede Kamer geïnformeerd over een versoepeling van de betalingsregeling voor (corona)belastingschulden. De Kamer heeft gevraagd om onder voorwaarden verlenging van de betalingsregeling van vijf naar zeven jaar mogelijk te maken. Verlenging is mogelijk voor bedrijven, die financieel gezond zijn maar tijdelijke aflossings- of liquiditeitsproblemen hebben. De volgende bedrijven komen niet in aanmerking voor verlenging van de betalingsregeling:

  1. Bedrijven die er financieel niet slecht voorstaan.
  2. Bedrijven met een hoge (corona)belastingschuld die voor corona niet of nauwelijks winst hebben gemaakt.
  3. Bedrijven met een openstaande (corona)belastingschuld die lager is dan € 10.000.

Voorwaarden verlenging betalingsregeling

Bedrijven dienen een verzoek om verlenging van de looptijd te onderbouwen, onder meer met een liquiditeitsprognose. Als de belastingschuld groter is dan € 50.000 dienen jaarstukken en een deskundigenverklaring bij het verzoek te worden gevoegd. In het verzoek moet de ondernemer aannemelijk maken dat de belastingschuld binnen de generieke betalingstermijn van vijf jaar niet kan worden afgelost maar wel binnen zeven jaar. Een verlengingsverzoek kan gedurende de gehele looptijd van de coronabetalingsregeling worden ingediend.

Flexibilisering betalingsregeling

Naast de mogelijkheid van verlenging van de betalingsregeling wordt het mogelijk om:

  • de maandelijkse aflossingen per kalenderkwartaal te voldoen; en
  • om eenmalig een betaalpauze van maximaal drie maanden in te lassen.

Voor beide mogelijkheden dient een gemotiveerd schriftelijk verzoek te worden gedaan, waaruit (tijdelijke) aflossingsproblemen blijken. Er geldt geen drempelbedrag. Het verzoek is vormvrij. Bij de toekenning van een verzoek voor een betaalpauze wordt de duur van de betalingsregeling niet verlengd. Dat betekent dat het maandbedrag van de resterende termijnen wordt verhoogd.

De aanpassing van de betalingsregeling (corona)belastingschuld wordt vastgelegd in het Besluit noodmaatregelen in verband met de coronacrisis. Het gewijzigde besluit wordt uiterlijk 30 september 2022 gepubliceerd in de Staatscourant.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000218933 | 07-09-2022

Sinds 2013 is de Wet Normering Topinkomens (WNT) van kracht. Deze wet heeft als doel het tegengaan van bovenmatige salarissen en ontslagvergoedingen in de (semi)publieke sector. Bij een evaluatie van de WNT is geconcludeerd dat de wet zeer doeltreffend is. Bij minder dan één procent van de WNT-instellingen is een overtreding van de bezoldigingsmaxima geconstateerd in de onderzoeksperiode 2016-2018. Wel laat de openbaarmaking van bezoldigingen en ontslagvergoedingen van topfunctionarissen te wensen over. De uitvoering van de WNT is weinig doelmatig door complexe en fijnmazige regels.

Naar aanleiding van de evaluatie kiest het kabinet voor een beperkte wijziging van de WNT. De voorgenomen wetswijziging ziet op vier kernbegrippen. Het gaat om het bezoldigingsbegrip, het begrip WNT-instelling, het begrip topfunctionaris en om toezicht en handhaving.
Het huidige bezoldigingsbegrip is ingewikkeld en lastig te controleren. Onderzocht wordt of het mogelijk is een limitatieve omschrijving van bezoldigingscomponenten in de WNT op te nemen. Niet altijd is duidelijk of een instelling onder de WNT valt. Er zijn meerdere opties om dit te verduidelijken.

In sommige gevallen is het moeilijk vast te stellen wie de topfunctionaris(sen) zijn. Dat hangt namelijk niet alleen af van formele organisatiestructuren, maar ook van materiële, feitelijke (mede)zeggenschap over de gehele rechtspersoon. Daarnaast is de normering voor topfunctionarissen zonder dienstbetrekking lastig uitvoerbaar. Vereenvoudiging van de wet- en regelgeving is wenselijk. Ter verbetering van toezicht en handhaving wordt gedacht aan een wettelijke grondslag voor het opvragen van het (controle)dossier van accountants.

De minister van BZK verwacht een conceptwetsvoorstel medio 2023 naar de Tweede Kamer te kunnen sturen.

Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken | publicatie | 2022-0000493851 | 06-09-2022

Bestuursrechtelijke procedures dienen binnen een redelijke termijn te worden behandeld. Wanneer de behandeling langer duurt, heeft de belanghebbende recht op een vergoeding voor immateriële schade. De redelijke termijn voor de behandeling in bezwaar en beroep bedraagt twee jaar. Voor de behandeling in hoger beroep geldt een redelijke termijn van twee jaar.

Als de bestuursrechter de zaak terugwijst naar de inspecteur om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, start voor het vaststellen van de redelijke termijn voor berechting in eerste aanleg niet een nieuwe behandelingsfase. Als uitgangspunt geldt dan dat de berechting in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als het totale tijdsverloop van de bezwaar- en beroepsfase voor en na terugwijzing langer heeft geduurd dan twee jaren. De duur van de hervatte berechting in eerste aanleg vangt aan op de dag nadat de terugwijzingsuitspraak is gedaan. 

Hof Den Bosch heeft in een procedure geoordeeld dat voor de bezwaar- en beroepsprocedure na terugwijzing door de Hoge Raad naar de inspecteur een redelijke termijn van één jaar geldt. Volgens het hof gold voor de fasen van bezwaar, beroep, hoger beroep, cassatie en de terugwijzingsprocedure een redelijke termijn van in totaal zeven jaar. Daarbij heeft het hof voor de bezwaar- en beroepsprocedure twee jaar in aanmerking genomen, voor de hogerberoepsprocedure twee jaar, voor de cassatieprocedure twee jaar en voor de bezwaar- en beroepsprocedure na terugwijzing door de Hoge Raad één jaar.

Dat oordeel getuigt volgens de Hoge Raad van een onjuiste rechtsopvatting. Het totale tijdsverloop van de bezwaar- en beroepsfase bedraagt volgens de Hoge Raad voor en na terugwijzing vijf jaar en elf maanden. Anders dan het hof oordeelde is de redelijke termijn voor berechting in de bezwaar- en beroepsfase met drie jaar en elf maanden overschreden. De Hoge Raad heeft de belanghebbende een schadevergoeding van in totaal € 4.000 toegekend.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221153, 21/02312 | 08-09-2022

De invordering van teveel ontvangen toeslagen heeft vanwege de coronacrisis van maart 2020 tot april 2022 stilgelegen. Sindsdien is de invordering gefaseerd opgepakt. De mogelijkheden om een betalingsregeling te treffen zijn verruimd. Voordat tot invordering wordt overgegaan stuurt de Belastingdienst Toeslagen een overzicht van de openstaande terugvorderingen. Vier weken daarna volgt een voorstel voor een betalingsregeling. Deze regeling houdt in dat het volledige bedrag  in 24 maanden wordt terugbetaald. Als dat niet haalbaar is, kan een persoonlijke betalingsregeling worden aangevraagd. Bij deze betalingsregelingen brengt de Belastingdienst Toeslagen geen rente in rekening.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 11-09-2022

Een werknemer heeft tijdens ziekte recht op doorbetaling van (een deel van zijn) loon gedurende 104 weken. Tijdens de ziekte van de werknemer dient de werkgever zich in te spannen om de werknemer te re-integreren in het arbeidsproces. Als vaststaat dat de werknemer de eigen arbeid niet meer kan verrichten en de werkgever geen andere passende arbeid voor hem heeft, bevordert de werkgever de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Na 104 weken arbeidsongeschiktheid komt de werknemer in beginsel in aanmerking voor een WIA-uitkering. Het UWV beoordeelt bij de aanvraag van een WIA-uitkering of de werkgever en de werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht. Is dat niet het geval, dan verlengt het UWV de periode van verplichte loondoorbetaling met maximaal 52 weken.

In een procedure over een verlenging van de verplichte loondoorbetaling stelde de rechtbank vast dat de re-integratie van de werkneemster niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid. Ten tijde van de beoordeling van de re‑integratie‑inspanningen had de werkneemster haar arbeid niet hervat. De situatie waarin functionele mogelijkheden ontbreken of de resterende functionele mogelijkheden zó gering zijn dat de werkneemster geen op re-integratie gerichte inspanningen kon verrichten deed zich niet voor. Het UWV heeft terecht de re‑integratie‑inspanningen beoordeeld. De uitkomst van die beoordeling was echter niet juist. Volgens de rechtbank heeft het UWV onvoldoende deugdelijk en concreet gemotiveerd waaruit de tekortkomingen in de re-integratie-activiteiten hebben bestaan.

De arbeidsdeskundige van de arbodienst van de werkgever heeft een opbouwschema voor de werkneemster geadviseerd. De werkneemster heeft dit schema enige tijd gevolgd, tot dit niet meer mogelijk was door de sluiting van het bedrijf van de werkgever wegens corona. Andere werkzaamheden waren tijdens de lockdown niet voor handen. Het UWV is op deze door de werkgever aangevoerde omstandigheden niet ingegaan. De rechtbank heeft het besluit van het UWV vernietigd en het UWV opgedragen een nieuwe beslissing op het bezwaar van de werkgever tegen de opgelegde loonsanctie te nemen.

Bron: Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLRBAMS20223026, AMS 21/6289 | 31-05-2022

Volgens de Gemeentewet kunnen gemeenten een parkeerbelasting heffen. In deze wet wordt onder parkeren verstaan het doen of laten staan van een voertuig op voor het openbaar verkeer toegankelijke terreinen of weggedeelten, waarop dit niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden. Een bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren op een parkeergelegenheid op een andere wijze of met een ander doel dan op het bord of op het onderbord is aangegeven.

De vraag in een procedure is of parkeerbelasting verschuldigd is wanneer een auto is aangesloten op de laadpaal bij een parkeerplaats, maar de accu niet of niet meer wordt opgeladen. De bestuurder voerde aan dat hij door niet op te laden zijn auto had geparkeerd op een plaats waar dit ingevolge een wettelijk voorschrift verboden is. Dat zou betekenen dat geen parkeerbelasting van hem mag worden nageheven. Hof Den Haag heeft deze vraag ontkennend beantwoord. Naar het oordeel van de Hoge Raad is dat terecht. De omstandigheid dat de accu van een elektrische auto niet (meer) wordt opgeladen, dwingt niet tot de conclusie dat de auto daar met een ander doel dan het opladen van de accu geparkeerd stond. De heffingsambtenaar hoeft in een dergelijk geval geen onderzoek te doen naar het doel waarvoor de auto is geparkeerd.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221127, 21/03464 | 01-09-2022

De voorgenomen wijziging van het stelsel van belastingheffing in box 3 over het werkelijke rendement in box 3 is uitgesteld naar 2026. Dat betekent dat de overbruggingswetgeving volgens de spaarvariant een jaar langer blijft bestaan. Volgens het coalitieakkoord zou de stelselwijziging in 2025 worden ingevoerd. Door het arrest van de Hoge Raad van december 2021 en de daarmee samenhangende regeling voor het rechtsherstel en overbruggingswetgeving is die datum niet meer haalbaar.

In de overbruggingswetgeving wordt uitgegaan van de werkelijke verdeling van vermogen over spaargeld en beleggingen. Deze wetgeving maakt deel uit van het pakket Belastingplan 2023, dat op Prinsjesdag naar de Tweede Kamer wordt gestuurd. Het kabinet maakt dan ook de besluitvorming over rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers bekend.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 04-09-2022

Nederland kent drie fiscale regelingen die betrekking hebben op de zeevaart. Het gaat om de tonnageregeling, de afdrachtvermindering zeevaart en de willekeurige afschrijving op zeeschepen. Deze drie regelingen zijn onlangs geëvalueerd. De evaluatie betreft de periode van 2014 tot en met 2019. Bij de evaluatie zijn de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de regelingen onderzocht. Het definitieve evaluatierapport is aan de Tweede Kamer aangeboden.

De tonnageregeling en de afdrachtvermindering zeevaart zijn volgens de evaluatie doeltreffend en doelmatig. De doelmatigheid kan echter niet statistisch worden aangetoond. De regeling willekeurige afschrijving wordt nauwelijks gebruikt en is derhalve niet doeltreffend. Dat was ook de uitkomst van de vorige evaluatie.

De onderzoekers doen een aantal aanbevelingen. Een daarvan is het behouden van het niveau van steun van de tonnageregeling en afdrachtvermindering om te voorkomen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse zeevaart verslechtert.

De fiscale regelingen zijn gericht op de vervoersactiviteiten van reders en sluiten niet langer aan bij de activiteiten van de Nederlandse zeevaartsector. Het advies is om te onderzoeken wat de effecten zijn van het laten aansluiten van de tonnageregeling en de afdrachtvermindering bij de gewijzigde activiteiten van de maritieme sector.

De voorwaarde voor toepassing van de afdrachtvermindering zeevaart dat het schip onder de Nederlandse vlag vaart, kan vervangen worden door de eis van een EU/EER vlag. De gevolgen daarvan voor de Nederlandse werkgelegenheid en de aantrekkelijkheid van Nederlandse zeevarenden voor reders zijn op dit moment niet inzichtelijk. De onderzoekers adviseren om deze gevolgen inzichtelijk te maken.

In reactie op het rapport geeft de minister van I en W aan dat er op dit moment geen plannen zijn om de regelingen aan te passen. De minister en de staatssecretaris van Financiën gaan met de sector in gesprek om te kijken wat er op de langere termijn nodig is om de aantrekkelijkheid van Nederland en de Nederlandse vlag voor de zeevaartsector te behouden. Dat kan verder reiken dan het huidige fiscale instrumentarium. De vraag is of de willekeurige afschrijving op zeeschepen blijft bestaan.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | IENW/BSK-2022/204206 | 04-09-2022

Buitenlandse belastingplichtigen zijn beperkt belastingplichtig in Nederland. In de heffing van inkomstenbelasting van iemand, die niet in Nederland woont, wordt betrokken het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. Daarbij wordt een gedeeltelijk buiten Nederland vervulde dienstbetrekking voor een werkgever, die inhoudingsplichtige is voor de Nederlandse loonbelasting, geacht geheel in Nederland te zijn vervuld.

In een procedure voor Hof Amsterdam bestreed de belanghebbende dat hij na zijn emigratie op 15 maart 2015 nog belastingplichtig was in Nederland. De belanghebbende was in 2015 in dienst bij een in Nederland gevestigde werkgever en ontving over het gehele jaar loon, ondanks dat hij was vrijgesteld van werkzaamheden.

Volgens het hof heeft de belanghebbende in de periode van 15 maart 2015 tot en met 31 december 2015 loon ontvangen, dat door hem als buitenlands belastingplichtige is genoten ter zake van het verrichten of het verricht hebben van arbeid in dienstbetrekking in Nederland. Het feit dat hij na 15 maart geen daadwerkelijke arbeid in Nederland heeft verricht, heeft niet tot gevolg dat de inkomsten uit de dienstbetrekking niet in Nederland belastbaar zijn.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard. Volgens de Hoge Raad wordt loon genoten ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid als het de beloning vormt voor een door de werknemer aanvaarde verplichting om in Nederland arbeid te verrichten. Dat geldt ook als de werkgever geen gebruik maakt van zijn recht op de arbeidsprestatie van de werknemer, maar het loon wel betaalt.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221126, 21/00833 | 01-09-2022

Werkgeversorganisaties hebben een reactie op de evaluatie van de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR) naar de Tweede Kamer gestuurd. De conclusie van de evaluatie is dat de BOR doeltreffend, maar niet doelmatig is. De BOR heeft als doel te voorkomen dat belastingheffing een belemmering vormt voor economisch gewenste bedrijfsoverdrachten. De heffing van erf-, schenk- en inkomstenbelasting kan bij de verkrijging van ondernemingsvermogen leiden tot liquiditeitsproblemen, waardoor de continuïteit van ondernemingen in gevaar kan komen. De BOR wordt vaak door familiebedrijven toegepast.

Volgens de evaluatie is de BOR doeltreffend omdat door deze regeling de erf- en schenkbelasting (vrijwel) geen gevaar vormen voor de continuïteit van ondernemingen. De BOR is volgens de evaluatie niet doelmatig, omdat in drie kwart van de gevallen voldoende vrije middelen beschikbaar zijn om belasting te kunnen betalen. Als alternatief voor de BOR wordt in het evaluatierapport een verruimde betalingsregeling voor de verkrijger genoemd.

De werkgeversorganisaties menen dat een betalingsregeling een negatief effect heeft op de financiële positie van de onderneming. De erfgenaam of ontvanger van de schenking van het bedrijfsvermogen zal de schenk- of erfbelasting moeten voldoen uit toekomstige dividenden. De dividendpolitiek van de onderneming wordt daarmee bepaald door de privépositie van de aandeelhouder en niet door de economische positie van de onderneming. Verkoop van een deel van de aandelen is niet altijd mogelijk om liquide middelen te verwerven waarmee de belastingschuld kan worden voldaan.

De evaluatie toont volgens de werkgeversorganisaties aan dat de verschillen ten aanzien van liquiditeit tussen grote en kleine ondernemingen en tussen schenken en vererven zodanig groot zijn, dat geen eensluidende conclusie kan worden getrokken voor alle bedrijven. De BOR kan op een aantal punten verbeterd worden. Daarover willen de organisaties graag met het kabinet in gesprek.

Bron: Overig | publicatie | 22-121218 | 22-08-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen over de onbelaste thuiswerkvergoeding beantwoord. In de loonbelasting geldt een gerichte vrijstelling voor de kosten die werknemers maken bij thuiswerken. Een gerichte vrijstelling gaat niet ten koste van de vrije ruimte. Met de onbelaste thuiswerkvergoeding wordt werkgevers ruimte geboden om tot een bepaald bedrag thuiswerkkosten van werknemers vrij van loonheffingen te vergoeden. Werkgevers bepalen vervolgens zelf of zij hun werknemers tegemoet willen komen in de kosten die deze werknemers maken in verband met thuiswerken.

In augustus 2021 heeft het Nibud berekend dat de gemiddelde kosten om thuis te werken ongeveer € 2 per werkdag per persoon bedragen. In maart 2022 heeft het Nibud berekend dat thuiswerken door de gestegen energieprijzen duurder is geworden en uitkomt op ongeveer € 3,05 per werkdag per persoon. De staatssecretaris is niet van plan de gerichte vrijstelling van € 2 per dag te verhogen. Wel wordt deze vrijstelling jaarlijks geïndexeerd. Uitgaande van de verwachte tabelcorrectiefactor van 1,063 bedraagt het vrijgestelde bedrag per 1 januari 2023 € 2,13.

Bij de evaluatie van de werkkostenregeling zal bekeken worden of het bedrag van de vrijstelling nog strookt met de gemiddelde werkelijke kosten die werknemers maken. De evaluatie staat gepland voor 2023 of 2024.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000204995 | 28-08-2022

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad A-G heeft naar aanleiding van een uitspraak van de Rechtbank Gelderland over het verplichte gebruik van eHerkenning cassatie in het belang der wet gevorderd. Ondernemers zijn verplicht om hun aangiften digitaal te doen via het MijnBelastingdienst Zakelijk. Om in te kunnen loggen is eHerkenning als authenticatiemiddel nodig. eHerkenning is alleen verkrijgbaar bij commerciële aanbieders.

Volgens de rechtbank ontbreekt een wettelijke basis voor deze verplichting. Tegen de uitspraak van de rechtbank is geen hoger beroep ingesteld omdat over het in geschil zijnde tijdvak geen loonheffingen verschuldigd waren. De A-G wil vernemen of de Hoge Raad zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank. Volgens de A-G heeft de verplichting om eHerkenning te gebruiken een wettelijke basis. Zowel de Algemene wet bestuursrecht als de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bevat een bepaling die de minister de mogelijkheid biedt om nadere eisen te stellen aan de inhoud en aan de wijze waarop een bericht via de elektronische weg wordt gestuurd aan een bestuursorgaan. De minister heeft volgens de A-G van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door in de Regeling elektronisch berichtenverkeer Belastingdienst het gebruik van authenticatiemiddelen die voldoen aan Europese regelgeving met betrekking tot de toegangsbeveiliging van informatiesystemen, die persoonsgegevens verwerken, verplicht te stellen.

De A-G vordert vernietiging van de uitspraak van de rechtbank zonder dat het te wijzen arrest nadeel toebrengt aan de rechten die door partijen zijn verkregen.

Naar aanleiding van deze conclusie zijn in de Tweede Kamer vragen gesteld aan de staatssecretaris van Financiën. De staatssecretaris wil niet vooruitlopen op het arrest van de Hoge Raad, maar is blij dat er duidelijkheid komt over de wettelijke basis voor het verplichte gebruik van eHerkenning.

De Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van BZK in een motie gevraagd naar een publiek alternatief voor eHerkenning. Zolang dat alternatief er niet is, blijft de huidige compensatieregeling voor het gebruik van eHerkenning bestaan. De compensatie wordt op verzoek verstrekt aan een aanvrager die eHerkenning uitsluitend gebruikt voor het doen van belastingaangifte. De compensatie bedraagt € 24,20 per jaar. Naar verwachting komt de staatssecretaris van BZK in het najaar met een voortgangsrapportage.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000205033 | 28-08-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de positie die de belastingdienst inneemt in rechtszaken over vrijwillige verbetering van de aanslag.

De rechtbank Den Haag heeft in een procedure over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting toegestaan dat de onderlinge verdeling van de betaalde hypotheekrente tussen de partners is aangepast. De rechtbank heeft de navorderingsaanslag verminderd. De inspecteur heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. De navorderingsaanslag is opgelegd na een vrijwillige verbetering. Het is nu aan Hof Den Haag om een oordeel te geven over de (on)juistheid van het standpunt van de inspecteur.

In een uitspraak uit 2006 heeft Hof Arnhem over eenzelfde zaak een tegengesteld oordeel gegeven. Volgens het hof kan een eenmaal onherroepelijk vaststaande keuze ten aanzien van de verdeling van de gemeenschappelijke bestanddelen bij navordering niet herzien worden.

De rechtbank Den Haag verwees naar een uitspraak van Hof Den Haag uit 2012. In die zaak ging het om de vraag of een eerder bij de definitieve aanslag aangebrachte inkomenscorrectie alsnog ter discussie gesteld kon worden. Dat is volgens de staatssecretaris juridisch een andere casus. Tegen deze uitspraak van Hof Den Haag is destijds geen beroep in cassatie ingesteld. Het oordeel van het hof, dat inkomenscorrecties bij de definitieve aanslag bij een geschil over een navorderingsaanslag betrokken kunnen worden, is volgens de staatssecretaris correct.

Op grond van een arrest van de Hoge Raad uit 2003 worden de belastingplichtige en de inspecteur in een geschil niet beperkt tot eerder met betrekking tot die belastingaanslag ingenomen standpunten. In het geschil kunnen ook elementen van het belastbare inkomen aan de orde komen, die begrepen zijn in een andere belastingaanslag over hetzelfde belastingtijdvak. Eerder gemaakte en inmiddels vaststaande keuzes kunnen volgens de Hoge Raad echter niet bij navordering worden herzien. Volgens de eerder genoemde uitspraak van Hof Arnhem geldt dit ook voor de keuze met betrekking tot de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke bestanddelen. Voor het herzien van de onderlinge verdeling van gemeenschappelijke bestanddelen is bovendien een wettelijke regeling getroffen in de Wet IB 2001.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000205803 | 28-08-2022

Bij de beëindiging van een dienstverband na ten minste 104 weken arbeidsongeschiktheid dient de werkgever een transitievergoeding te betalen. Dit geldt ongeacht welke partij het initiatief tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft genomen. De werkgever heeft recht op compensatie van de betaalde transitievergoeding door het UWV. De hoogte van de compensatie komt niet per definitie overeen met het betaalde bedrag aan transitievergoeding. Per 1 januari 2020 zijn de rekenregels voor de berekening van de transitievergoeding gewijzigd. Dat heeft ook gevolgen voor de hoogte van het compensatiebedrag.

In het overgangsrecht van de Wet arbeidsmarkt in beweging is geregeld dat wanneer het einde van de wachttijd van 104 weken vóór 1 januari 2020 ligt maar de procedure tot beëindiging van het dienstverband op of na 1 januari 2020 start, de compensatie van de transitievergoeding wordt berekend volgens de nieuwe regels. Dat geldt ongeacht of de transitievergoeding zelf is berekend aan de hand van de oude of de nieuwe regels.

Ter beëindiging van het dienstverband met een arbeidsongeschikte werknemer sloten werkgever en werknemer in december 2020 een vaststellingsovereenkomst. Op grond daarvan betaalde de werkgever een transitievergoeding van € 76.717. Dat bedrag is berekend aan de hand van de oude rekenregels. Het UWV kende een compensatie voor de betaalde transitievergoeding toe van € 44.906 op basis van de nieuwe rekenregels. De werkgever diende een bezwaarschrift in tegen het vaststellingsbesluit. Nadat het UWV het bezwaar had afgewezen, ging de werkgever in beroep bij de rechtbank.

De vraag in de procedure was of het UWV terecht is uitgegaan van de rekenregels die gelden vanaf 1 januari 2020. De werkgever meende dat het UWV bij de berekening van de hoogte van de compensatie de rekenregels die tot 1 januari 2020 golden had moeten toepassen.

Omdat de procedure tot beëindiging van het dienstverband ruim na 1 januari 2020 is gestart, was het UWV verplicht om de compensatie te berekenen met toepassing van de rekenregels die gelden vanaf 1 januari 2020. Dat volgt dwingend uit de betreffende wetsbepaling, aldus de rechtbank Noord Nederland. De wettekst van het overgangsrecht laat op dit punt geen ruimte voor een andere uitleg of toepassing. Alleen als sprake is van zeer bijzondere omstandigheden, die niet zijn meegenomen in de afweging van de wetgever, kan er aanleiding zijn om te komen tot een andere uitkomst dan waartoe strikte toepassing van de wet leidt. Dergelijke bijzondere omstandigheden deden zich hier niet voor.

Dat de werkgever de procedure om te komen tot beëindiging van het dienstverband zorgvuldig heeft willen doorlopen, levert naar het oordeel van de rechtbank geen bijzondere omstandigheid op. De rechtbank wijst erop dat aan de werknemer per 20 september 2018 een WGA-uitkering is toegekend. Voor zover de werkgever meende dat voor het kunnen beëindigen van het dienstverband met een langdurig zieke werknemer een herbeoordeling noodzakelijk is, had hij daar eerder om kunnen vragen.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20223018, LEE 21/3599 | 09-08-2022

Forensenbelasting kan worden geheven van natuurlijke personen die in een gemeente, waar zij niet hun hoofdverblijf hebben, gedurende meer dan negentig dagen in een kalenderjaar de beschikking hebben over een gemeubileerde woning.

De rechtbank Noord-Nederland heeft enkele aanslagen forensenbelasting vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen voortijdig opgelegd. De handelwijze van de gemeente is als volgt. De aanslagen forensenbelasting worden aan het begin van het belastingjaar opgelegd. Indien bezwaar wordt gemaakt, verleent de gemeente uitstel van betalingIn november van het belastingjaar vraagt de gemeentelijke heffingsambtenaar de verhuurgegevens op van woningen waarvoor een aanslag is opgelegd. Als dan blijkt dat de recreatiewoning niet meer dan negentig dagen aan de eigenaar of zijn gezin ter beschikking heeft gestaan, wordt de aanslag ingetrokken.

Uit de gemeentelijke belastingverordening volgt dat forensenbelasting materieel verschuldigd is zodra in een kalenderjaar een woning op meer dan negentig dagen ter beschikking heeft gestaan. Vanaf dat moment kan de materiële verschuldigdheid van de forensenbelasting worden vastgesteld en kan de aanslag in de forensenbelasting worden opgelegd. Ten tijde van het opleggen van de aanslagen over 2021 waren er in dat kalenderjaar minder dan negentig dagen verstreken. Dit betekent dat de materiële verschuldigdheid van de forensenbelasting voor het jaar 2021 nog niet kon worden vastgesteld. Het opleggen van de aanslagen forensenbelasting is daarmee in strijd met de gemeentelijke belastingverordening. De verordening kent niet de mogelijkheid van voorlopige aanslagen forensenbelasting.

Bron: Rechtbank Noord-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBNNE20222765, LEE 21/3254, 21/3255 en 21/3256 | 31-07-2022

Ondernemers die investeren in bedrijfsmiddelen komen in aanmerking voor de kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA). Voor de toepassing van de investeringsaftrek gelden woonhuizen en woonschepen niet als bedrijfsmiddelen.

De vraag in een procedure was of gastenkamers in het B&B-deel van een pand als woonhuis zijn aan te merken. Als dat het geval is, hebben de exploitanten van de B&B geen recht op KIA voor de investeringen die zij hebben gedaan in de gastenkamers. De rechtbank is van oordeel dat de gastenkamers naar aard en inrichting geen woningen zijn en ook niet zijn bestemd om als woning te worden gebruikt. Gelet op de beperkte ruimte in de gastenkamers en de minimale faciliteiten is niet aannemelijk dat de gasten langere tijd in de kamers verblijven en deze, al dan niet tijdelijk, als woning kunnen gebruiken.

De inspecteur haalde een arrest van de Hoge Raad uit 2019 aan ter onderbouwing van het standpunt dat de gastenkamers woongedeelten zijn. In dat arrest oordeelde de Hoge Raad dat de daar feitelijk beschreven appartementen in een B&B zijn aan te merken als woningen. De rechtbank merkt op dat in die zaak de gastenkamers beschikten over een afzonderlijke toegang en een eigen kookgelegenheid met de mogelijkheid voor een zelfstandig verblijf. De feiten in deze zaak wijken af van die in het arrest.

De inspecteur heeft ten onrechte de KIA gecorrigeerd. De rechtbank heeft de opgelegde navorderingsaanslag vernietigd.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20224689, 21/2581 | 09-08-2022

Op verzoek van de EU-lidstaten stelt de Europese Commissie een tijdelijke afwijking (derogatie) voor van de regels inzake de vruchtwisseling (GLMC 7) en niet productief areaal en landschapselementen (GLMC 8) in het nieuwe Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Nederland staat hier positief tegenover, maar moet nog een besluit nemen hoe zij dit gaat invullen. GLMC’s zijn EU-normen die gunstig zijn voor klimaat en milieu – ook wel conditionaliteit genoemd – waaraan alle landbouwers die GLB-betalingen (zoals basispremie en eco-premie) ontvangen, moeten voldoen.

Het mondiale voedselsysteem is geconfronteerd met grote risico’s en onzekerheden die met name voortvloeien uit de oorlog in Oekraïne, waardoor in de nabije toekomst ook problemen met de voedselzekerheid kunnen ontstaan. De afwijking zou in de EU tot 1,5 miljoen hectare meer in productie moeten leiden.

Gezien het belang van deze GLMC-normen (goede landbouw- en milieuomstandigheden) voor de doelstellingen om het bodempotentieel in stand te houden en de biodiversiteit op het landbouwbedrijf te verbeteren als onderdeel van de duurzaamheid van de sector op lange termijn en om het voedselproductiepotentieel in stand te houden, geldt de afwijking alleen in 2023. De afwijking wordt verder beperkt tot wat strikt noodzakelijk is om de wereldwijde voedselzekerheidsproblemen als gevolg van de oorlog in Oekraïne aan te pakken. De afwijking geldt alleen voor de teelt van gewassen, die gebruikt worden voor humane voedselproductie. Maïs en soja zijn daarom uitgesloten.

Bron: Overig | publicatie | 24-08-2022

In een arbeidsovereenkomst kan een non-concurrentiebeding zijn opgenomen. In het Burgerlijk Wetboek wordt dit omschreven als een beding tussen werkgever en werknemer, dat de werknemer beperkt in zijn bevoegdheid om na het einde van de arbeidsovereenkomst werkzaam te zijn. Algemeen wordt aangenomen dat deze omschrijving ook van toepassing is op een relatiebeding. Ook dat beding beperkt de werknemer om op zekere wijze werkzaam te zijn, door te voorkomen dat hij zakelijke relaties van de (voormalige) werkgever benadert en bedient. Wil een relatiebeding geldig zijn, dan moet het aan de wettelijke vereisten voor een non-concurrentiebeding voldoen.

In een procedure voor de kantonrechter was in geschil of een werknemer het overeengekomen relatiebeding zou schenden door in dienst te treden van een andere werkgever om daar potentieel concurrerende werkzaamheden te verrichten. Volgens de kantonrechter heeft het overeengekomen beding alleen betrekking op relaties van de werkgever en niet ook op diens concurrenten. De kantonrechter diende vervolgens de vraag te beantwoorden of de beoogde werkgever een relatie van de huidige werkgever is. De huidige werkgever heeft dat aan de hand van de overgelegde stukken en de gegeven toelichting vooralsnog niet aannemelijk gemaakt. De beoogde werkgever heeft schriftelijk verklaard geen enkele samenwerking met de huidige werkgever aan te willen gaan na de beëindiging van de relatie in 2019. Het relatiebeding bepaalt niet hoe lang een partij nog als een relatie in de zin van het beding moet worden aangemerkt. Volgens de kantonrechter is het relatiebeding onredelijk breed geformuleerd en benadeelt het de werknemer onredelijk in de vrijheid van arbeidskeuze.

Naar het oordeel van de kantonrechter is van een overtreding van het relatiebeding geen sprake als de werknemer per direct bij de beoogde werkgever in dienst treedt. Voldoende aannemelijk is dat in een bodemprocedure het relatiebeding zal worden beperkt tot relaties voor wie de werknemer daadwerkelijk heeft gewerkt in de twee jaar voordat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd. Daarop vooruitlopend heeft de kantonrechter het relatiebeding geschorst.

Bron: Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLRBAMS20224655, 9971144 KK EXPL 22-392 | 08-08-2022

Een werkgever kan de arbeidsovereenkomst met een werknemer niet opzeggen zolang de werknemer wegens ziekte niet kan werken. Dat opzegverbod bij ziekte eindigt na twee jaar arbeidsongeschiktheid. Wanneer vervolgens de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd, is de werkgever een transitievergoeding verschuldigd aan de werknemer. De werkgever komt in aanmerking voor compensatie van de transitievergoeding door het UWV. De compensatie is niet per definitie gelijk aan de betaalde transitievergoeding. De compensatie bedraagt namelijk niet meer dan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst zou zijn geëindigd op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar of het lagere bedrag aan loon dat de werkgever gedurende dat tijdvak aan de werknemer heeft betaald.

Het UWV heeft de aanvraag van een werkgever voor compensatie van de aan een ex-werkneemster betaalde transitievergoeding afgewezen, omdat de werkneemster niet 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. Het UWV baseerde dat op de beoordeling van de werkneemster in het kader van de aanvraag van een WIA-uitkering. Die aanvraag is afgewezen omdat de werkneemster niet arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de werkgever is door het UWV ongegrond verklaard.

De rechtbank is van oordeel dat het UWV ten onrechte de compensatie van de transitievergoeding heeft geweigerd. Er is voldaan aan de voorwaarde dat de arbeidsovereenkomst na twee jaar is beëindigd omdat de werkneemster wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.

De werkgever heeft het volledige loon doorbetaald gedurende 104 weken arbeidsongeschiktheid. Verder heeft de werkgever succesvolle inspanningen verricht in het kader van re-integratie van de werkneemster in het tweede spoor. Volgens de rechtbank mocht het UWV het besluit op grond van de WIA-beoordeling niet als doorslaggevend voor de afwijzing van de compensatie aanmerken.

Bron: Rechtbank Overijssel | jurisprudentie | ECLINLRBOVE20222075, ZWO 21/1073 | 18-07-2022

Ondernemers, die in 2021 in een ander EU-land btw hebben betaald, kunnen deze btw terugvragen wanneer zij in dat land geen aangifte doen. Een verzoek om teruggaaf over 2021 moet vóór 1 oktober 2022 zijn ingediend. Dat kan via de website van de Belastingdienst: https://eubtw.belastingdienst.nl/netp/. Verzoeken die later binnenkomen worden mogelijk niet meer in behandeling genomen. Voor een verzoek om teruggaaf zijn inloggegevens nodig. Wanneer het een eerste verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land betreft, moeten inloggegevens worden aangevraagd. Volgens de Belastingdienst kan het tot vier weken duren voordat de inloggegevens worden verstuurd.

Voorwaarden verzoek teruggaaf

Om btw uit een ander EU-land terug te vragen moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan:

  • de onderneming is in Nederland gevestigd;
  • de btw heeft betrekking op goederen en diensten die voor met btw belaste bedrijfsactiviteiten worden gebruikt;
  • de onderneming doet in het EU-land, waar de btw wordt teruggevraagd, geen aangifte voor de btw. Doet de onderneming in het buitenland wel aangifte, dan kan de btw daar als voorbelasting in aftrek worden gebracht.

Verzoek om teruggaaf niet mogelijk

Een verzoek om teruggaaf van btw uit een ander EU-land is niet mogelijk als:

  • geen sprake is van ondernemerschap voor de btw; of
  • de onderneming uitsluitend vrijgestelde prestaties verricht.

Behandeling verzoek

De Belastingdienst van het EU-land waar de btw wordt teruggevraagd reageert binnen vier maanden bij beschikking op het verzoek om teruggaaf. Een verzoek kan geheel of gedeeltelijk worden goedgekeurd of afgekeurd worden. Als het verzoek wordt goedgekeurd, volgt de betaling uiterlijk binnen tien werkdagen na afloop van de termijn van vier maanden.

Drempelbedragen

Voor een verzoek om teruggaaf van buitenlandse btw gelden drempelbedragen. Voor een verzoek over een heel kalenderjaar of het resterende deel van een kalenderjaar geldt een drempelbedrag van € 50. Voor een verzoek over minder dan een kalenderjaar maar over ten minste drie maanden geldt een drempelbedrag van € 400.

Bijlagen bij verzoek

Afhankelijk van het EU-land waar btw wordt teruggevraagd moeten mogelijk facturen of invoerdocumenten worden meegestuurd. Op de website van de Belastingdienst is te vinden welke vereisten gelden per EU-land. Omvat een verzoek om teruggaaf een creditfactuur, dan moeten er mintekens voor het factuurbedrag en het btw-bedrag worden geplaatst zonder spatie tussen het minteken en het bedrag. Een creditfactuur die betrekking heeft op een factuur die in een eerder verzoek om teruggaaf is meegenomen moet aan het eerstvolgende verzoek om teruggaaf worden toegevoegd.

Bron: Belastingdienst | publicatie | 22-08-2022

De Belastingdienst heeft alle belastingplichtigen, die een bezwaarschrift tegen de belastingheffing in box 3 voor de jaren 2017 tot en met 2020 hebben ingediend, bericht gestuurd. Dat is gedaan in het kader van de rechtsherstelactie.

Op 22 augustus is de Belastingdienst gestart met de verzending van aanslagen inkomstenbelasting 2021 aan mensen met inkomen in box 3. Deze aanslagen worden gefaseerd verstuurd. Volgens planning worden de laatste definitieve aanslagen inkomstenbelasting over 2021 half december verstuurd. De aanslagen worden opgelegd op basis van de spaarvariant als dat gunstiger is voor de belastingplichtige dan het oude stelsel. Personen, die in de aangifte over 2021 de verdeling van inkomen of aftrek van zorgkosten of giften willen aanpassen, kunnen hun aangifte online aanpassen. Op de website van de Belastingdienst is een nieuwe versie van het aangifteprogramma beschikbaar.

Nog niet duidelijk is of aan de groep belastingplichtigen, die geen bezwaarschrift hebben ingediend tegen de box-3 heffing een vorm van tegemoetkoming kan worden geboden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 16-08-2022

De kantonrechter heeft de bevoegdheid om op verzoek de opzegging van een arbeidsovereenkomst te vernietigen. Een dergelijk verzoek moet bij de kantonrechter worden ingediend binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Deze termijn kan niet worden gestuit, geschorst of verlengd omdat werknemer en werkgever zo snel mogelijk duidelijkheid moeten hebben over de vraag of er nog rechten en verplichtingen tussen hen bestaan. Dat betekent dat een te laat ingediend verzoek om de opzegging te vernietigen niet inhoudelijk wordt behandeld.

De kantonrechter heeft in een procedure geoordeeld dat een verzoek om vernietiging van de opzegging te laat is gedaan. Het maakte daarvoor niet uit of wordt uitgegaan van de datum van opzegging, van de dag waarop de arbeidsovereenkomst volgens de uitdienstbrief is beëindigd of van de dag waarop de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou eindigen. In alle gevallen was de termijn van twee maanden ruim verstreken. Hof Arnhem-Leeuwarden is het in hoger beroep met het oordeel van de kantonrechter eens.

De werknemer voerde in hoger beroep aan dat sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden, waardoor zijn verzoek om vernietiging van de opzegging wel ontvankelijk zou moeten zijn. Naar zijn mening heeft de werknemer met zijn als opzegging aangemerkte e-mail aan de werkgever zich ziekgemeld. Pas naar aanleiding van een bericht van de werkgever van bijna een jaar later zou hij zich hebben gerealiseerd dat zijn arbeidsovereenkomst beëindigd was. Gelet op alle feiten en omstandigheden concludeerde het hof dat het besef dat zijn arbeidsovereenkomst was beëindigd al veel eerder moet zijn ontstaan.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20226115, 200.306.380 | 17-07-2022

Voor de aanschaf of lease door particulieren van een elektrische personenauto kan subsidie worden verkregen. De staatssecretaris van I en W heeft bekendgemaakt dat het subsidieplafond voor 2022 is bereikt. Dat geldt zowel voor de subsidie voor nieuwe als voor gebruikte elektrische personenauto’s. Subsidieaanvragen voor 2022 kunnen nog worden ingediend, maar de kans is klein dat de subsidie zal worden verleend.

Bron: Overig | publicatie | Staatscourant 2022, 21559 | 10-08-2022

Een van de belastingen die gemeenten mogen heffen is de forensenbelasting. Dat is een belasting, die wordt geheven van mensen die in de gemeente de beschikking hebben over een gemeubileerde woning gedurende meer dan 90 dagen in een kalenderjaar en die in een andere gemeente hun hoofdverblijf hebben.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of een aanslag in de forensenbelasting voor het jaar 2020 terecht is opgelegd. De aanslag heeft betrekking op een recreatiewoning, waarvan vast stond dat deze vóór 10 juli 2020 niet geschikt was voor bewoning. Niet in geschil was dat de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 bestemd is voor de verhuur. De eigenaar en zijn gezin hebben in het jaar 2020 geen gebruik gemaakt van de recreatiewoning, anders dan nodig om deze voor verhuur gereed te maken. Volgens de heffingsambtenaar heeft de eigenaar de recreatiewoning vanaf 10 juli 2020 op meer dan 90 dagen tot zijn beschikking gehad.

Als een gemeubileerde woning bestemd is voor de verhuur, maar ook door de eigenaar zelf wordt gebruikt, wordt de periode waarin eigen gebruik niet in verband met verhuur of aan derden toegekende rechten tot verhuur is uitgesloten aangemerkt als beschikbaar voor eigen gebruik.

Volgens het hof mag een heffingsambtenaar alleen dan geen aanslag forensenbelasting opleggen aan een eigenaar die zijn woning vrijwel het gehele jaar aan een derde ter beschikking stelt voor verhuur, als de eigenaar in het geheel geen gebruik maakt van zijn woning of als de som van het aantal dagen eigen gebruik en het aantal dagen waarop de woning wordt geacht door de eigenaar beschikbaar te zijn gehouden niet meer dan negentig is.

In 2020 is de recreatiewoning uitsluitend bestemd geweest voor de verhuur en heeft de eigenaar daarvan in het geheel geen gebruik gemaakt. Volgens het hof kan daarom niet worden gezegd dat de recreatiewoning in dat jaar door de eigenaar voor zichzelf en zijn gezin ter beschikking werd gehouden. Het hof heeft de aanslag forensenbelasting vernietigd.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20226513, 21/01455 | 25-07-2022

Op grond van de Gemeentewet wordt een naheffingsaanslag parkeerbelasting berekend over een parkeerduur van een uur. Er geldt een uitzondering voor het geval aannemelijk is dat het voertuig langer dan een uur zonder betaling geparkeerd heeft gestaan.

De parkeerverordening van de gemeente Diemen bepaalt dat aan de belastingplicht op aangewezen locaties alleen kan worden voldaan door de aanschaf van een dagkaart. De heffingsambtenaar heeft van iemand, die geen parkeerbelasting had voldaan, het dagtarief nageheven. Ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag was de parkeertijd met minder dan een uur overschreden. Volgens de rechtbank Amsterdam is het opleggen van een naheffingsaanslag op basis van een vast dagtarief, ongeacht de duur van het parkeren, in strijd met de Gemeentewet.

De heffingsambtenaar voerde als subsidiair standpunt aan, dat nageheven zou kunnen worden op basis van de werkelijke parkeerduur. De rechtbank deelde dat standpunt niet. De gemeente heeft de keuze om te bepalen dat forfaitair op basis van een parkeerduur van een uur wordt nageheven of op basis van de werkelijke parkeerduur. Uit de parkeerverordening volgt niet dat de gemeente Diemen de keuze heeft gemaakt na te heffen op basis van de werkelijke parkeerduur.

De rechtbank heeft de naheffingsaanslag vernietigd en de heffingsambtenaar veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten.

Bron: Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLRBAMS20222525, AMS 21/4538 | 09-05-2022

Omdat een werknemer gedwongen werd opgenomen in een kliniek voor verslavingszorg, staakte de werkgever de loonbetaling. De werkgever was van mening dat de arbeidsovereenkomst tot een einde was gekomen. De werknemer heeft bij het UWV een aanvraag voor een ziektewetuitkering ingediend, die werd afgewezen. Tegen de afwijzing heeft de werknemer bezwaar gemaakt, dat door het UWV ongegrond is verklaard.

Meer dan een jaar na de door de werkgever aangehouden datum van beëindiging van het dienstverband maakte een advocaat namens de werknemer aanspraak op loondoorbetaling bij ziekte en uitbetaling van achterstallig loon. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is blijven bestaan. De loonvorderingen heeft de kantonrechter afgewezen omdat het beroep van de werkgever op rechtsverwerking slaagde. De werknemer heeft te lang gewacht met het instellen van zijn loonvordering.

In hoger beroep voerde de werknemer aan dat de kantonrechter het beroep op rechtsverwerking ten onrechte heeft gehonoreerd. Voor een geslaagd beroep op rechtsverwerking is meer nodig dan het enkele tijdsverloop of het stilzitten van een partij. Er dient een bijzondere omstandigheid te zijn waardoor bij de wederpartij het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de gerechtigde zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken of waardoor de wederpartij onredelijk zou worden benadeeld in geval de gerechtigde zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.

Volgens het Hof Den Haag heeft de kantonrechter terecht geoordeeld dat het beroep op rechtsverwerking van de werkgever slaagt. De werknemer heeft geen bezwaar gemaakt tegen de stopzetting van de loonbetaling of tegen het standpunt van de werkgever dat de arbeidsovereenkomst was geëindigd. Namens de werknemer is in de bezwaarprocedure bij het UWV het standpunt ingenomen dat de arbeidsovereenkomst geëindigd was. De werkgever was bij deze procedure betrokken. Na de afwijzing van het bezwaar door het UWV heeft de werknemer nog ruim vier maanden gewacht voordat hij aanspraak maakte op loon bij de werkgever, ondanks dat hij door een advocaat werd bijgestaan.

Naar het oordeel van het hof is sprake van bijzondere omstandigheden en van een handelwijze, die meer omvat dan het enkel stilzitten of laten verstrijken van de tijd door de werknemer. Onder deze omstandigheden mocht de werkgever er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de werknemer zijn aanspraak op loon niet meer geldend zou maken.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20221309, 200.280.802/01 | 18-07-2022

De Centrale Raad van Beroep heeft de Sociale Verzekeringsbank in een uitspraak uit 2021 opgedragen te onderzoeken of de verhoging van de AOW-leeftijd met negen maanden voor de betrokkene een onevenredig zware last vormde. De Sociale Verzekeringsbank heeft de betrokkene vervolgens om informatie gevraagd over zijn financiële en persoonlijke situatie met betrekking tot de periode van zijn zogenoemde AOW-gat. De betrokkene beschikte over vermogen en verkreeg inkomen uit dividend op buitenlandse aandelen. Zijn echtgenote ontving een AOW-pensioen. De schade door het AOW-gat bedroeg het misgelopen AOW-pensioen van € 8.280 en de betaalde maximale AOW-premie van € 4.914.

De Centrale Raad van Beroep leidt uit de betaling van de maximale AOW-premie af dat het inkomen van de betrokkene in de periode van zijn AOW-gat in ieder geval ruim boven het sociaal minimum heeft gelegen. Dat de betrokkene door de verhoging van zijn AOW-leeftijd financieel nadeel heeft ondervonden was niet in geschil. Volgens de Centrale Raad van Beroep is het AOW-pensioen van de betrokkene in de kern niet aangetast. De verhoging van de AOW-leeftijd kon hem al vanaf 2012 of 2013 bekend zijn. Vanaf dat moment heeft hij zich op de financiële consequenties van deze verhoging kunnen voorbereiden. Mede gezien het inkomen destijds, had de betrokkene een buffer voor het AOW-gat kunnen opbouwen. Dat hij ook over een buffer beschikte blijkt uit de omvang van zijn vermogen in de periode van het AOW-gat. De betrokkene heeft op geen enkele manier onderbouwd dat in zijn geval de verhoging van de AOW-leeftijd een onevenredig zware last heeft veroorzaakt.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20221701, 21/4135 AOW | 03-08-2022

Een werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst met een werknemer op meerdere gronden. De eerste grond was zodanig verwijtbaar handelen van de werknemer dat van de werkgever in redelijkheid niet kon worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De tweede grond betrof een ernstig en duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. De derde aangevoerde ontslaggrond was de combinatie van beide gronden.

De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de werkgever veroordeeld om de werknemer op de werkvloer toe te laten voor re-integratie. De werkgever heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de kantonrechter.

Hof Arnhem-Leeuwarden is het eens met de kantonrechter.

Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat de werknemer de veroorzaker is van de conflicten en de slechte sfeer op de werkvloer. Het had op de weg van de werkgever gelegen om te onderzoeken wat er precies is gebeurd en wat ieders rol daarin was. De werkgever voerde aan dit te hebben gedaan. Volgens het hof heeft de werkgever niet genoeg gedaan. Omdat de spanningen al langer bestonden had de werkgever niet mogen veronderstellen dat de werknemers hun conflicten zelf zouden oplossen. De werkgever had daarvoor hulp moeten inschakelen.

De werkgever heeft niets gedaan met een brief van de werknemer, waarin hij voorbeelden geeft van pesterijen door een collega en waarin hij de werkgever uitdrukkelijk verzoekt de brief serieus te nemen.

Van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding is pas sprake als na het ontstaan van de verslechterde verhoudingen serieuze pogingen zijn ondernomen om de verhoudingen tussen partijen te verbeteren. De pogingen die de werkgever heeft ondernomen zijn volgens het hof onvoldoende. De werkgever volstond met enkele groepsgesprekken, waar conflictbegeleiding door een mediator of groepscoaching op zijn plaats was geweest. Niet is komen vast te staan dat de arbeidsverhouding duurzaam is verstoord.

Het hof is van oordeel dat ook het beroep op de combinatiegrond niet slaagt, omdat de onderbouwing van de andere aangevoerde ontbindingsgronden onvoldoende is. De werkgever heeft niet voldoende gemotiveerd waarom de arbeidsovereenkomst toch zou moeten worden ontbonden op de combinatiegrond.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20226114, 200.309.408 | 17-07-2022

De Algemene Wet inzake Rijksbelastingen bepaalt dat aangifte moet worden gedaan binnen een door de belastinginspecteur gestelde termijn. Een aangifte is tijdig ingediend als deze vóór het einde van de termijn door de inspecteur is ontvangen. Wanneer de aangifte te laat wordt ingediend vormt dat een verzuim waarvoor een boete kan worden opgelegd.

De inspecteur heeft een belastingplichtige een aanmaning gestuurd om aangifte inkomstenbelasting te doen. De in de aanmaning gestelde termijn liep af op 17 november 2017. De aangifte is door de belastingdienst geregistreerd als op 21 november 2017 ontvangen. Dat betekent dat de aangifte te laat is ingediend.

De Algemene wet bestuursrecht kent een gematigde verzendtheorie voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift. Deze theorie houdt in dat een bezwaar- of beroepschrift als tijdig ingediend wordt aangemerkt als het binnen zeven dagen na het verstrijken van de termijn is ontvangen en aannemelijk is dat het voor het verstrijken van de termijn is verstuurd. Deze bepaling is niet van toepassing op het indienen van een aangifte. Omdat de belastingplichtige de afwezigheid van alle schuld niet heeft gesteld en deze ook niet is gebleken, heeft de inspecteur hem terecht een verzuimboete opgelegd.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA20221285, BK-21/00935 | 04-07-2022

De waarde van onroerende zaken in Nederland wordt jaarlijks vastgesteld. Als peildatum voor de waarde geldt 1 januari van het voorafgaande kalenderjaar. Dat is anders indien de onroerende zaak na de peildatum wordt gewijzigd of van bestemming verandert of een verandering in waarde ondergaat als gevolg van een bijzondere omstandigheid. In dat geval wordt uitgegaan van de toestand op 1 januari van het kalenderjaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld.

In een procedure over de WOZ-waarden van enkele winkelpanden was in geschil of de waardepeildatum verlegd diende te worden. De procedure betrof WOZ-beschikkingen van 2021, die uitgaan van de waarde op 1 januari 2020. De eigenaar van de winkelpanden meende dat in verband met de coronacrisis moest worden uitgegaan van de toestand op 1 januari 2021.

De coronacrisis en de in verband daarmee getroffen overheidsmaatregelen zouden invloed hebben gehad op de waarden van de onroerende zaken. De coronacrisis is wel een bijzondere omstandigheid, maar geen omstandigheid is die specifiek voor deze onroerende zaken geldt. Overigens volgt uit de wetsgeschiedenis dat overheidsmaatregelen, die de waarde kunnen beïnvloeden, geen grond zijn om de WOZ-waarde te bepalen per de toestandspeildatum in plaats van per de reguliere waardepeildatum. De rechtbank heeft het beroep van de eigenaar ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank Oost-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBOBR20222701, 21/2471, 22/513, 22/514, 22/515 en 22/516 | 30-06-2022

Na de beëindiging van zijn dienstverband vorderde de ontslagen werknemer in een procedure betaling van vakantietoeslag over de afgelopen vijf jaar. Volgens de werknemer had de werkgever expliciet in de tweede arbeidsovereenkomst tussen partijen moeten opnemen dat niet langer vakantietoeslag aan hem zou worden uitbetaald. Ook had de werkgever hem erop moeten wijzen dat hij afstand deed van vakantietoeslag.

De werkgever stelde in de procedure dat de werknemer op grond van het bepaalde in de tweede en de derde arbeidsovereenkomst en de financiële afspraken tussen partijen geen recht heeft op vakantietoeslag.

De rechtbank oordeelde als volgt. Bij de onderhandelingen over de tweede arbeidsovereenkomst heeft de werknemer diverse financiële zaken aan de orde gesteld, zoals de hoogte van het salaris, de onkostenvergoeding en de bonus. Vervolgens heeft hij zich uitdrukkelijk akkoord verklaard met alle financiële afspraken, zoals die in het concept van de tweede arbeidsovereenkomst zijn vastgelegd. De werknemer heeft ruim de tijd gehad om de tweede arbeidsovereenkomst te bestuderen. Hij heeft daarop commentaar gegeven voordat hij de overeenkomst heeft ondertekend. Volgens de rechtbank ligt het voor de hand dat de werknemer de vakantietoeslag ter sprake zou hebben gebracht als het zijn bedoeling was geweest dat betaling daarvan na afloop van de eerste arbeidsovereenkomst zou worden gecontinueerd. De rechtbank kon niet verklaren waarom de werknemer anders tot het einde van zijn dienstverband nooit aanspraak heeft gemaakt op betaling van vakantietoeslag.

De rechtbank wijst erop dat in de Wet op het minimumloon is bepaald, dat partijen schriftelijk kunnen overeenkomen dat geen recht bestaat op vakantietoeslag. Voorwaarde daarvoor is dat het overeengekomen loon meer bedraagt dan drie keer het wettelijke minimumloon. In de wet staat niet dat dit uitdrukkelijk moet zijn overeengekomen. De rechtbank heeft de vorderingen van de werknemer afgewezen.

Bron: Rechtbank Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLRBAMS20224214, 9599573 CV EXPL 21-18076 | 25-07-2022

Tijdens ziekte van de werknemer geldt voor de werkgever een verbod om de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Het opzegverbod eindigt na 104 weken van arbeidsongeschiktheid. Op dat moment eindigt ook de loondoorbetalingsverplichting en komt de werknemer in aanmerking voor een WIA-uitkering.

Bij beëindiging van het dienstverband na 104 weken arbeidsongeschiktheid moet de werkgever de werknemer een transitievergoeding betalen. De werkgever kan het UWV om compensatie vragen. De compensatie is echter niet per definitie gelijk aan de betaalde transitievergoeding. De transitievergoeding wordt berekend over de periode vanaf de datum van indiensttreding tot de datum van het einde van het dienstverband. De compensatie wordt berekend over de periode vanaf de datum van indiensttreding tot aan het einde van het opzegverbod. De diensttijd na het einde van het opzegverbod wordt niet gecompenseerd en is voor rekening van de werkgever.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20226718, SGR 21/5935 | 19-06-2022

Een overeenkomst komt tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Dat geldt ook voor een arbeidsovereenkomst. Zowel het aanbod als de aanvaarding kan in iedere vorm plaatsvinden. Of een wilsverklaring of een feitelijk handelen als een aanbod of aanvaarding daarvan moet worden beschouwd, is een kwestie van uitleg. Bepalend is wat partijen hebben verklaard en wat zij uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijze mochten afleiden.

De inzet van een procedure voor de kantonrechter was of tussen partijen een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, en zo niet, of de beoogde werkgever de onderhandelingen over een arbeidsovereenkomst nog mocht afbreken zonder schadeplichtig te zijn jegens de werknemer.

De kantonrechter is van oordeel dat tussen partijen geen arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. De werknemer was aanvankelijk op uitzendbasis werkzaam voor de beoogde werkgever. Deze heeft in een gesprek met de werknemer de intentie geuit om hem in dienst te nemen. Partijen waren in onderhandeling over een arbeidsovereenkomst, maar over de essentialia daarvan was nog geen overeenstemming bereikt. Zo waren de datum van indiensttreding, de hoogte van het salaris en het rooster nog niet duidelijk. De kantonrechter heeft de loonvordering van de werknemer daarom afgewezen.

Volgens de kantonrechter mocht de werknemer er wel van uitgaan dat de arbeidsovereenkomst tot stand zou komen. De werkgever heeft de werknemer geschreven dat hem een contract zou worden aangeboden en hem daarmee gefeliciteerd. In een gesprek tussen het uitzendbureau en de werkgever heeft de laatste de indruk gewekt dat een arbeidsovereenkomst tot stand zou komen.

De werkgever veranderde van gedachten nadat hij een verzoek van de werknemer om met de feestdagen in december vrij te zijn had geweigerd en de werknemer zich daarop ziek heeft gemeld. Tijdens de ziekte heeft de werkgever de werknemer niet kunnen bereiken. De werknemer was al eerder gewezen op de controlevoorschriften bij ziekte. Het samenvallen van de ziekmelding met de aangevraagde vakantie was aanleiding om de onderhandelingen af te breken.

Naar het oordeel van de kantonrechter was dat te snel. De werkgever had het uitzendbureau kunnen vragen om een spoedcontrole en een huisbezoek door de arbodienst om vast te laten stellen of de werknemer inderdaad ziek was en zich aan de controlevoorschriften hield. De werkgever moet de schade van de werknemer vergoeden. Die schade bestaat uit het gederfde inkomen tijdens de periode van werkloosheid nadat het contract niet was doorgegaan. 

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO202112829, 8681849 CV EXPL 20-6424 | 23-11-2021

De Successiewet kent de volgende partnerregeling voor twee ongehuwde personen. Zij dienen gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting:

  • beiden meerderjarig te zijn;
  • op hetzelfde woonadres te zijn ingeschreven;
  • een in een notarieel samenlevingscontract vastgelegde wederzijdse zorgverplichting te hebben;
  • geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn; en
  • niet met een ander aan de voorwaarden voor partnerschap te voldoen.

De voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven.

De vraag in een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was hoe met deze uitzondering op de voorwaarde van een notarieel samenlevingscontract moet worden omgegaan.

Aan de eis dat de erfgenaam en de erflaatster gedurende ten minste vijf jaar onafgebroken op hetzelfde woonadres waren ingeschreven was voldaan. Toch paste de Belastingdienst de partnervrijstelling voor de erfbelasting niet toe, omdat in de periode van vijf jaar de erflaatster een andere partner had gehad, namelijk haar inmiddels overleden echtgenoot.  

Volgens het hof was na het overlijden van de echtgenoot geen sprake meer van een zogenoemde meerrelatie. Vanaf dat moment konden enkel de erfgenaam en de erflaatster elkaars partners zijn. Het hof stelde vast dat aan alle voorwaarden is voldaan, behalve aan de voorwaarde van het samenlevingscontract. Door het voldoen aan de voorwaarde voor de uitzondering is dit tekort goedgemaakt. Uit de parlementaire geschiedenis leidt het hof af dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de vijfjaarstermijn pas begint op het moment dat aan alle andere voorwaarden is voldaan. De wet bepaalt dat aan de voorwaarden moet worden voldaan gedurende zes maanden voorafgaand aan het overlijden. Het hof is van oordeel dat de erfgenaam in deze situatie recht heeft op toepassing van de partnervrijstelling.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20225910, BK-ARN 21/00852 | 11-07-2022

De kantonrechter heeft een verzoek tot ontbinding van een arbeidsovereenkomst ingewilligd. Het verzoek was gebaseerd op verwijtbaar handelen of nalaten van de betreffende werkneemster. De werkneemster heeft meerdere keren geweigerd de bedrijfsarts te bezoeken tijdens ziekte. Naar het oordeel van de kantonrechter vormt dit weigeren een redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Door geen gehoor te geven aan de uitnodigingen voor het spreekuur heeft de werkneemster het de bedrijfsarts onmogelijk gemaakt zich een oordeel te vormen over de vraag of de werkneemster als gevolg van ziekte arbeidsongeschikt is. Voor de werkgever was het daardoor sinds de ziekmelding niet mogelijk om te bepalen of de werkneemster recht had op loondoorbetaling.

Volgens de kantonrechter was het handelen van de werkneemster wel verwijtbaar, maar niet ernstig verwijtbaar. Dat betekent dat de werkneemster recht heeft op de transitievergoeding omdat de arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever eindigt.

Bron: Rechtbank Rotterdam | jurisprudentie | ECLINLRBROT20225771, 9721631 \ VZ VERZ 22-1960 | 09-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft een aanvulling op het Besluit rechtsherstel box 3 gepubliceerd. De aanvulling heeft betrekking op binnenlandse belastingplichtigen met buitenlandse bezittingen en schulden, die recht hebben op een voorkoming van dubbele belasting. De systematiek van het Besluit voorkoming dubbele belasting 2001 (Bvdb 2001) sluit niet volledig aan bij de berekeningswijze van het Besluit rechtsherstel box 3. De staatssecretaris heeft daarom in afwijking van het Bvdb 2001 het volgende goedgekeurd.

  • De voorkomingsbreuk wordt vermenigvuldigd met de belasting die verschuldigd is over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
  • Onder het forfaitaire rendement van de rendementsgrondslag in het buitenland wordt verstaan het rendement van de buitenlandse bezittingen, verminderd met het rendement van de buitenlandse schulden. De verschillende rendementen worden bepaald met toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.
  • Het noemerinkomen van de voorkomingsbreuk wordt bepaald op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3.

Deze goedkeuring geldt uitsluitend voor situaties waarin toepassing van het Besluit rechtsherstel box 3 resulteert in een verlaging van het voordeel uit sparen en beleggen.

Voor toepassing van deze goedkeuring hoeven belastingplichtigen, die daarvoor in aanmerking komen, geen verzoek in te dienen.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022-199150, Staatscourant 2022, Nr. 20318 | 31-07-2022

In de Wet WIA is bepaald dat het UWV het tijdvak, waarover de werkgever het loon van een arbeidsongeschikte werknemer moet doorbetalen, met 52 weken kan verlengen als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Is dat niet het geval dan legt het UWV de zogenaamde loonsanctie op. Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen staat het bereikte resultaat voorop.

Een beslissing van het UWV om geen loonsanctie op te leggen is een besluit, waarbij de werknemer belanghebbende is. Dat betekent dat de werknemer tegen het besluit de rechtsmiddelen bezwaar en beroep kan instellen.

Een arbeidsongeschikte werkneemster is gedurende de wachttijd niet volledig hersteld. Zij heeft een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het UWV heeft aanvankelijk een loonsanctie opgelegd, omdat werd geconcludeerd dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Na bezwaar van de werkgever is de loonsanctie komen te vervallen. Bij nader inzien heeft het UWV geconcludeerd dat het feit dat de werkneemster een aantal uren per week is blijven werken niet schadelijk is geweest voor haar gezondheid en dat dit niet in de weg heeft gestaan aan de re-integratie in het tweede spoor. Zowel in spoor 1 als in spoor 2 zijn volgens het UWV geen re-integratiekansen gemist.

De rechtbank deelt de opvatting van het UWV en ziet geen reden voor de conclusie dat de werkgever niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Het UWV heeft de loonsanctie terecht niet gehandhaafd.

Bron: Rechtbank Oost-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBOBR20222307, 21/1604 | 02-06-2022

Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat beide partijen bevoegd zijn de arbeidsovereenkomst per direct op te zeggen om een dringende reden. Die dringende reden dient onverwijld aan de wederpartij te worden medegedeeld. Als dringende redenen voor een ontslag op staande voet worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen die tot gevolg hebben dat van de wederpartij niet verlangd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Het zich ondanks waarschuwing door een werknemer overgeven aan dronkenschap wordt in de wet expliciet als een dringende reden voor ontslag genoemd.

Bij de beoordeling van de vraag of van zich een dringende reden voordoet, moeten alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen. Met persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd en de gevolgen van ontslag, moet rekening worden gehouden. Andere omstandigheden zijn de aard en de ernst van de verweten gedraging, de aard en duur van de dienstbetrekking en de wijze waarop de werknemer die dienstbetrekking heeft vervuld.

Een gemeenteambtenaar met een alcoholverslaving heeft in dronken toestand deelgenomen aan een online vergadering, waarbij ook externe personen aanwezig waren. De werknemer was eerder in verband met drankmisbruik door de werkgever gewaarschuwd. Dat de alcoholverslaving van een werknemer als een ziekte moet worden beschouwd is niet in geschil. De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij dit twee jaar heeft geduurd. Het opzegverbod bij ziekte geldt niet bij een ontslag op staande voet.

Wel kan de ziekte een van de persoonlijke omstandigheden zijn, die in de beoordeling of zich een dringende reden voordoet wordt betrokken. Volgens een arrest van de Hoge Raad uit 2004 kan niet in zijn algemeenheid worden gezegd dat de gevolgen van een alcoholprobleem bij de beoordeling van een dringende reden voor rekening van de werknemer komen.

Gezien de eerdere incidenten met alcohol van de werknemer had de gemeente moeten beseffen dat wellicht sprake was van een verslaving en daarmee van een ziekte. Het had op de weg van de gemeente als goed werkgever gelegen om met de werknemer in gesprek te gaan en om de bedrijfsarts in te schakelen.  

Hof Arnhem-Leeuwarden is van oordeel dat de vereiste dringende reden voor een ontslag op staande voet in deze casus ontbreekt. Vanwege de ziekte van de werknemer is een ontslag op andere gronden niet mogelijk.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20224102, 200.303.877 | 22-05-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit over vrijgesteld loon en vergoedingen en verstrekkingen geactualiseerd.

Ten opzichte van de vorige versie van het besluit is een onderdeel toegevoegd over het aanwijzen van vergoedingen en verstrekkingen als eindheffingsbestanddelen door de werkgever. De Belastingdienst gaat uit van een aanwijzing als eindheffingsbestanddeel als een vergoeding of verstrekking tot het loon behoort en de werkgever deze niet tot het individuele loon van een werknemer heeft gerekend. Dit is anders als de Belastingdienst meent dat de werkgever de vergoeding of verstrekking bij vergissing niet tot het individuele loon van een werknemer heeft gerekend of als niet wordt voldaan aan de gebruikelijkheidstoets. De Belastingdienst gaat ook uit van zo’n aanwijzing voor zover aan de voorwaarden en grensbedragen voor een gerichte vrijstelling is voldaan.

Het onderdeel betreffende kleine geschenken is verduidelijkt met twee voorbeelden.

Het onderdeel over de terugbetaling van studiekostenvergoedingen is aangepast in verband met het vervallen van de aftrek van scholingsuitgaven in de inkomstenbelasting per 1 januari 2022.

Het besluit is op 29 juli 2022 in werking getreden.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022-159595, Staatscourant 2022, Nr. 18970 | 27-07-2022

Op 1 augustus 2022 is de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden in werking getreden. Met deze wet zijn Europese regels over de transparantie van arbeidsvoorwaarden omgezet in Nederlandse wetgeving.

In de kern zijn de regels over arbeidsvoorwaarden op vier onderdelen aangepast. Zo mag in de arbeidsvoorwaarden voortaan alleen een nevenwerkzaamhedenbeding worden opgenomen als daarvoor een geldige reden is. De kosten van voor werknemers verplichte opleidingen zijn voor rekening van de werkgever. Verder krijgen werknemers het recht om de werkgever te vragen om een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Tot slot komt er een uitgebreidere informatieverstrekkingsplicht aan de werknemer.

Nevenwerkzaamheden alleen weigeren als er een goede reden is

In arbeidsovereenkomsten staat vaak een nevenwerkzaamhedenbeding. Dat houdt in dat de werkgever probeert te voorkomen dat een werknemer, naast zijn dienstverband andere werkzaamheden of activiteiten verricht. Dit was niet wettelijk geregeld. De nieuwe wet bepaalt dat een nevenwerkzaamheden alleen mogen worden verboden als de werkgever daar een geldige reden voor heeft. Redenen kunnen zijn dat vertrouwelijke informatie (over het bedrijf) moet worden beschermd, belangenconflicten worden voorkomen of dat de gezondheid en veiligheid van medewerkers worden gewaarborgd. Hierbij kan worden gedacht aan het overschrijden van de maximale arbeidstijd door het verrichten van nevenwerkzaamheden. De werkgever moet de afwijzing van de verzoek van een werknemer om nevenwerkzaamheden te verrichten motiveren. Een absoluut verbod op nevenwerkzaamheden is niet langer toegestaan.

Studiekosten voor rekening van de werkgever

Een studiekostenbeding regelt wie de studiekosten van de werknemer betaalt. Voor opleidingen die verplicht zijn (op grond van de wet of een cao), is zo’n beding niet meer mogelijk. Die kosten zijn altijd voor rekening van de werkgever. De kosten mogen niet worden verrekend met het loon. Moet de werknemer deze toch betalen, dan kan hij ze terugvorderen. De werknemer moet de opleiding ook onder werktijd kunnen volgen. Dat betekent dat het loon tijdens de studie wordt doorbetaald – opleidingstijd is arbeidstijd. Verplichte opleidingen zijn opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden, maar ook die voor het bijhouden van de vakbekwaamheid. Voor niet-verplichte opleidingen mag het studiekostenbeding wel nog worden gebruikt.

Werknemer krijgt recht op voorspelbaar arbeidspatroon

Wanneer is sprake van een onvoorspelbaar werkpatroon? Als de werkgever in overwegende mate de werktijden bepaalt, zoals bij een nuluren- of oproepovereenkomst. Een wisselend rooster is niet onvoorspelbaar. De nieuwe wet schrijft voor dat de werkgever een referentieperiode (dagen en uren) moet afspreken waarbinnen de werknemer kan worden opgeroepen. Is er geen referentiekader of wordt de werknemer opgeroepen buiten dit kader, dan mag de werknemer de oproep naast zich neerleggen.

Een werknemer, die een half jaar in dienst is, kan één keer per jaar een verzoek indienen bij de werkgever voor een meer voorspelbaar arbeidspatroon. Als daarvoor mogelijkheden zijn, moet de werkgever met het verzoek instemmen. Als de werkgever het verzoek afwijst, moet hij dat gemotiveerd doen en schriftelijk aan de werknemer meedelen. De werkgever moet altijd tijdig op het verzoek van de werknemer reageren. Als een werkgever met meer dan tien mensen in dienst niet binnen een maand reageert, wordt het werk aangepast zoals de werknemer had gevraagd. Werkgevers met minder dan tien werknemers hebben hier drie maanden de tijd voor.

Wanneer een werknemer op voorspelbare tijdstippen werkt, moet de werkgever de duur van de normale arbeidstijd per week of dag aan de werknemer laten weten. Dat geldt ook voor regelingen voor overwerk en de vergoedingen daarvoor en voor regelingen over het ruilen van diensten of het krijgen van een ander rooster.

Is het werkpatroon onvoorspelbaar, dan moet de werkgever de werknemers informeren over de dagen en uren waarop zij kunnen worden verplicht om te werken, de minimale termijn voorafgaand aan de oproeping en het aantal zeker betaalde uren.

Informatieverplichting aan werknemers uitgebreid

Tot slot moet de werkgever de werknemers binnen een week nadat hun dienstverband is begonnen, informatie verstrekken over de normale werk- en rusttijden. Na een maand moeten werknemers informatie krijgen over het opleidingsbeleid en de procedures bij ontslag, zoals de opzegtermijn. Dit alles moet schriftelijk worden medegedeeld. De werkgever kan die informatie opnemen in een arbeidsovereenkomst, cao of een reglement. Voldoet een werkgever niet tijdig aan deze informatieverplichting, dan kan hij aansprakelijk zijn als de werknemer daardoor schade lijdt.

De in de nieuwe wet opgenomen regelingen zijn direct ingegaan. Dit betekent dat bestaande nevenwerkzaamheden- en studiekostenbedingen, die in strijd met deze wet zijn, niet meer gelden.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | 31-07-2022

Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad uit 2021 over de belastingheffing in box 3 hebben enkele leden van de Tweede Kamer het initiatiefwetsvoorstel Wet vermogensbelasting 2024 ingediend. Het voorstel omvat een progressieve heffing van vermogensbestanddelen, die niet zijn betrokken in de belastingheffing in box 1 of box 2. De grondslag voor de vermogensbelasting bestaat uit de vermogensbestanddelen die momenteel in box 3 worden belast. De belasting kent een progressief tarief. Er geldt een heffingvrij vermogen van € 100.000 per persoon.

Bij een belastbaar vermogen (in Nederland) van meer dan maar niet meer dan  bedraagt de belasting het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met het bedrag dat wordt berekend door het in kolom IV vermelde percentage te nemen van het gedeelte van het belastbare vermogen, dat het in kolom I vermelde bedrag te boven gaat

 I

 II

 III

 IV

 –

 € 400.000

 –

 1%

 € 400.000

 € 900.000

 € 4.000

 2%

 € 900.000

 € 1.900.000

 € 14.000

 3%

 € 1.900.000

 € 4.900.000

 € 44.000

 4%

 € 4.900.000

 –

 € 164.000

 5%

 

De gewenste datum van inwerkingtreding is 1 januari 2024.

De doelstellingen van het wetsvoorstel zijn:

  • het matigen van de vermogensongelijkheid in Nederland;
  • het genereren van een stabiele belastingopbrengst;
  • de invoering van een regeling die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst; en
  • die begrijpelijk en uitlegbaar is voor belastingplichtigen.

De indieners realiseren zich dat het wetsvoorstel geen perfecte vermogensbelasting inhoudt. Dat komt omdat vermogensbestanddelen in box 1 en box 2 niet in deze heffing worden betrokken. Aanmerkelijkbelangaandelen vormen een belangrijk deel van de vermogens van de rijkste Nederlanders. Het eigen huis is het belangrijkste vermogensbestanddeel van de meeste overige huishoudens. Een meer omvattende vermogensbelasting vereist een ingrijpende stelselwijziging, die volgens de indieners de reikwijdte van dit voorstel te buiten gaat.

Bron: Tweede Kamer | wetsvoorstel | 36173 | 12-07-2022

De Eerste Kamer heeft het wetsvoorstel om het verplichte eigen risico voor de zorgverzekering tot en met 2025 ongewijzigd te laten aangenomen. Het verplichte eigen risico bedraagt € 385.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 36135 | 11-07-2022

De Belastingdienst heeft een rekenmodel op de website geplaatst waarmee de omvang van het rechtsherstel voor de jaren 2017 tot en met 2021 te berekenen is. De nieuwe methode van berekenen gaat uit van de werkelijke bedragen van de bezittingen en niet langer van een fictieve verdeling van het vermogen in spaargeld en beleggingen. Voor een juiste berekening dient gebruik gemaakt te worden van de in de aangiften over deze jaren opgenomen bedragen van bezittingen in box 3. De aangiften zijn te raadplegen via MijnBelastingdienst.nl. Het rekenmodel is te vinden op https://www.belastingdienst.nl/wps/wcm/connect/nl/box-3/content/hulpmiddel-box-3-inkomen

Afhankelijk van de aard van de bezittingen wordt met verschillende rendementen gerekend.

Percentages box 3-inkomen

Soort vermogen 2017 2018 2019 2020 2021
 Spaargeld  0,25%  0,12%  0,08%  0,04%  0,01%
 Beleggingen  5,39%  5,38%  5,59%  5,28%  5,69%
 Schulden  3,43%  3,20%  3,00%  2,74%  2,46%
Bron: Belastingdienst | publicatie | 17-07-2022

De minister van LNV heeft een saneringsregeling voor de visserij gepubliceerd. De regeling wordt per 1 september opengesteld en sluit op 30 november 2022.

De saneringsregeling is een subsidie, die ondernemers moet stimuleren om te stoppen met hun bedrijf.

Om in aanmerking te komen voor subsidie moeten eigenaren van vissersvaartuigen voor ten minste 20% afhankelijk zijn van door Brexit geraakte quota. Andere voorwaarden voor deze regeling zijn:

  • het visserijschip wordt gesloopt en uitgeschreven uit het visserijregister;
  • door LNV verleende visvergunningen en vismachtigingen worden ingetrokken;
  • deelnemers mogen tot vijf jaar na ontvangst van de subsidie geen ander schip inschrijven in het visserijregister en de capaciteit van andere geregistreerde schepen niet verhogen;
  • vangstmogelijkheden, die gekoppeld zijn aan het gesaneerde schip of gereserveerd zijn, vervallen.

De eigenaar van het gesaneerde vaartuig ontvangt een bedrag per brutoton van zijn schip. Sloopopbrengsten worden op dit bedrag in mindering gebracht. Het uitkoopbedrag is gebaseerd op het verwachte inkomensverlies. De regeling wordt voor de inkomsten- en de vennootschapsbelasting aangemerkt als overheidsingrijpen. Voor het verschil tussen de ontvangen subsidie en de boekwaarde van het schip kan een herinvesteringsreserve worden gevormd. Vanwege de kwalificatie als overheidsingrijpen gelden voor de besteding van de herinvesteringsreserve soepelere voorwaarden.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | publicatie | DGNVLG / 22325676 | 21-07-2022

De werkgever heeft de mogelijkheid de arbeidsovereenkomst van een werknemer onverwijld op te zeggen wegens een dringende reden. Die reden moet onverwijld aan de werknemer worden meegedeeld. Als dringende reden worden beschouwd omstandigheden die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet gevraagd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. De bewijslast rust op de werkgever.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft het verzoek om vernietiging van een gegeven ontslag op staande voet afgewezen. Het ontslag is gegeven wegens grensoverschrijdend gedrag en seksuele intimidatie van een collega. Volgens het hof is voldoende aannemelijk dat het verweten gedrag heeft plaatsgevonden. De werknemer heeft gehandeld in strijd met beleid van de werkgever op het gebied van ongewenste omgangsvormen. Dat beleid is duidelijk en toegankelijk en op actieve wijze onder de aandacht gebracht van het personeel. Het hof neemt daarnaast in aanmerking dat de werknemer eerder na een schorsing van een week een formele waarschuwing heeft gekregen in verband met grensoverschrijdend gedrag. De werkgever heeft de werknemer destijds een laatste formele waarschuwing gegeven en aangekondigd dat bij een volgend voorval ontslag zal volgen.

Het hof begrijpt dat de gevolgen van het ontslag op staande voet voor de werknemer zeer groot zijn, maar zijn gedragingen waren dusdanig ernstig dat het ontslag op staande voet gerechtvaardigd is.

Vanwege het ernstig verwijtbaar handelen heeft de werknemer geen recht op de transitievergoeding. Het beroep op de redelijkheid en billijkheid brengt het hof niet tot een ander oordeel.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20225205, 200.302.385 | 20-06-2022

Tot het loon voor de loonbelasting behoort alles wat uit een dienstbetrekking wordt genoten, inclusief vergoedingen en verstrekkingen in het kader van de dienstbetrekking. Onder dienstbetrekking wordt ook verstaan een vroegere dienstbetrekking.

De werkgever kan vergoedingen en verstrekkingen aanwijzen als eindheffingsbestanddelen. Voor als eindheffingsbestanddeel aangewezen vergoedingen en verstrekkingen ter zake van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking geldt een gerichte vrijstelling, waardoor deze onbelast zijn.

Een werkgever had voor zijn personeel een reisverzekering gesloten. Een werknemer overleed in 2013 tijdens een dienstreis als gevolg van een incident tijdens die dienstreis. De jaarlijkse premie voor deze verzekering bedroeg € 500. De nabestaande ontving in 2017 een uitkering uit de reisverzekering van € 266.250 bruto. De vraag was of op deze uitkering terecht loonbelasting is ingehouden. Dat is afhankelijk van het antwoord op de vraag of de premie voor de reisverzekering als een vrije verstrekking volgens de oude wettelijke regeling of als een gerichte vrijstelling kan worden aangemerkt. Is het antwoord op deze vraag bevestigend, dan is de uitkering onbelast.

In 2013 was het nog mogelijk om op vergoedingen en verstrekkingen niet de werkkostenregeling toe te passen, maar de oude systematiek. Volgens de oude regeling behoren vrije verstrekkingen niet tot het loon. Onder de werkkostenregeling kunnen bepaalde verstrekkingen ter zake van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking vallen onder een gerichte vrijstelling. De rechtbank was van oordeel dat de nabestaande niet aannemelijk heeft gemaakt dat de werkgever in 2013 met toepassing van de overgangsregeling de oude regeling hanteerde en ging uit van toepassing van de werkkostenregeling.

De rechtbank deelde de opvatting van de nabestaande dat de verstrekking van de verzekering een verstrekking vormt ter zake van tijdelijk verblijf in het kader van de dienstbetrekking. Gezien de hoogte van de premie overtrof de verstrekking van de verzekering niet in belangrijke mate hetgeen gebruikelijk is. Aannemelijk was dat de verzekering naar haar aard deel uitmaakte van de arbeidsvoorwaarden. De betaalde premie voor de verzekering is niet in de loonheffing betrokken. Volgens het sinds 2020 gevoerde beleid van de Belastingdienst wordt ervan uitgegaan dat verstrekkingen als gerichte vrijstelling en daarmee als eindheffingsloon zijn aangewezen wanneer de werkgever voldoet aan de voorwaarden en grensbedragen voor de betreffende gerichte vrijstelling. De rechtbank vond aannemelijk dat in 2013 sprake was van een gerichte vrijstelling.

Volgens de rechtbank vormt de overlijdensuitkering in 2017 geen loon. Dat de verzekeraar daarop loonheffingen heeft ingehouden vindt de rechtbank niet van belang. Niet is uitgesloten namelijk dat de verzekeraar niet op de hoogte was van de aanwijzing als eindheffingsbestanddeel.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20223319, AWB 21/2591 | 29-06-2022

Zowel in box 3 van de inkomstenbelasting als in de erf- en schenkbelasting wordt de waarde van verhuurde woningen met huurbescherming bepaald door de WOZ-waarde te vermenigvuldigen met de leegwaarderatio. De hoogte van de leegwaarderatio hangt af van de jaarlijkse huur in verhouding tot de WOZ-waarde van de woning. De WOZ-waarde gaat uit van de waarde in vrij opleverbare staat, zonder rekening te houden met de gevolgen van de verhuurde staat voor de waarde. De leegwaarderatio compenseert dat.

In het coalitieakkoord is afgesproken dat de leegwaarderatio wordt afgeschaft. Verhuurde en onverhuurde woningen worden dan voor box 3 gelijk gewaardeerd, terwijl geen sprake is van gelijke gevallen. Dat is in strijd met het discriminatieverbod van het EVRM. Naar aanleiding van een onderzoek is het kabinet van plan om de leegwaarderatio te handhaven en de percentages daarvan aan te passen. Daarmee wordt bereikt dat de belastingheffing over het rendement op verhuurd vastgoed in box 3 beter aansluit bij de praktijk, zonder dat inbreuk wordt gemaakt op het waarderingsprincipe van vermogensbestanddelen in box 3 of dat strijdigheid met het EVRM zou ontstaan.

Hieronder is de tabel van de leegwaarderatio opgenomen met de huidige percentages en de nieuwe percentages zoals deze door SEO zijn voorgesteld voor actualisatie.

Verhouding jaarlijkse huurprijs tot WOZ-waarde

 meer dan

 minder dan

 huidige leegwaarderatio

 voorstel

 0%

 1%

 45%

 73%

 1% 

 2%

 51%

 79%

 2%

 3%

 56%

 84%

 3%

 4%

 62%

 90%

 4%

 5%

 67%

 95%

 5%

 6%

 73%

 100%

 6%

 7%

 78%

 100%

 7%

 –

 85%

 100%

Actualisatie van de tabel van de leegwaarderatio zal in de toekomst plaatsvinden als dat noodzakelijk is, bijvoorbeeld eens per vijf jaar.

Tijdelijke contracten worden uitgesloten van toepassing van de leegwaarderatio. Bij verhuur aan gelieerde partijen wordt uitgegaan van het hoogste percentage in de tabel van de leegwaarderatio.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000186098 | 07-07-2022

Een ondernemer mag de omzetbelasting, die door andere ondernemers aan hem in het tijdvak van aangifte in rekening is gebracht, in aftrek brengen, voor zover hij de goederen en diensten, waarop de belasting betrekking heeft, gebruikt voor belaste handelingen. De aftrek van belasting vindt plaats overeenkomstig de bestemming van de goederen en diensten op het tijdstip waarop de belasting aan de ondernemer in rekening is gebracht. Wanneer op het tijdstip van ingebruikneming blijkt, dat in verband met een afwijkend gebruik te veel of te weinig belasting in aftrek is gebracht, wordt de aanvankelijke aftrek herzien. De wet op de omzetbelasting voorziet niet in de mogelijkheid om het recht op aftrek van voorbelasting uit te oefenen na het verstrijken van de termijn voor het indienen van de aangifte over het tijdvak waarin dit recht is ontstaan.

De Hoge Raad heeft aan het Hof van Justitie EU de vraag voorgelegd of door gebruik te maken van de mogelijkheid tot herziening van de aftrek van voorbelasting op het moment van ingebruikneming alsnog de eerder verzuimde aftrek kan worden toegepast. De Hoge Raad wilde verder weten of het voor de beantwoording van deze vraag van belang is dat het niet effectueren van de initiële aftrek geen verband houdt met fraude of misbruik van recht en er geen nadelige gevolgen voor de schatkist zijn vastgesteld.

De procedure heeft betrekking op een ondernemer die bij de aankoop van enkele percelen grond in 2006 geen gebruikt heeft gemaakt van zijn recht op aftrek. Pas in het kader van het beroep tegen een aan de ondernemer opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting in verband met de levering van enkele percelen in 2015 heeft de ondernemer verzocht om het recht op aftrek van deze btw te kunnen uitoefenen.

Eerder heeft het Hof van Justitie EU geoordeeld dat een vervaltermijn voor het geldend maken van het recht op aftrek van voorbelasting niet zonder meer onverenigbaar is met de btw-richtlijn. De in de btw-richtlijn opgenomen mogelijkheid van herziening is niet bedoeld om een recht op aftrek te laten ontstaan. Hieruit volgt dat de herzieningsregeling van de btw-richtlijn niet van toepassing is wanneer de belastingplichtige heeft verzuimd het recht op btw-aftrek uit te oefenen en dit recht heeft verloren vanwege het verstrijken van een vervaltermijn.

Het beginsel van fiscale neutraliteit doet volgens het Hof van Justitie EU niet af aan deze conclusie. Het beginsel van fiscale neutraliteit is geen regel van primair recht, maar een uitleggingsbeginsel dat samen met andere beginselen moet worden toegepast. Daarom kan het beginsel van fiscale neutraliteit niet tot gevolg hebben dat een belastingplichtige, die geen gebruik heeft gemaakt van het recht op aftrek vóór het verstrijken van een vervaltermijn, de mogelijkheid krijgt om dit verzuim te corrigeren.

Het ontbreken van fraude, misbruik van recht of schadelijke gevolgen voor de belastinginkomsten van de betrokken lidstaat kan niet rechtvaardigen dat een belastingplichtige een vervaltermijn kan omzeilen. Dat zou in strijd zijn met het rechtszekerheidsbeginsel.

Bron: Hof van Justitie EU | jurisprudentie | ECLIEUC2022535, C 194/21 | 06-07-2022

Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel van GroenLinks aanhangig. Het wetsvoorstel regelt de invoering van een voorwaardelijke eindafrekening bij grensoverschrijdende zetelverplaatsing, fusie en splitsing van een vennootschap. De staatssecretaris van Financiën heeft, anderhalf jaar nadat deze zijn ingediend, Kamervragen beantwoord over dit wetsvoorstel.

De doelstelling van het wetsvoorstel is te voorkomen dat de Nederlandse dividendbelastingclaim verloren gaat bij het vertrek van een hoofdkantoor uit Nederland. Dat gebeurt door de opgebouwde winstreserves te belasten bij vertrek naar een land buiten de EU of de EER dat geen bronheffing op dividenden kent. Het wetsvoorstel richt zich op enkele grote bedrijven. Volgens de staatssecretaris heeft dit wetsvoorstel een negatief effect op het Nederlandse vestigingsklimaat voor bedrijven. Het wetsvoorstel past niet binnen het beleid om handelsbarrières te voorkomen. De staatssecretaris wijst erop dat de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot onzekerheid bij bedrijven en hun aandeelhouders. Dat kan een negatieve invloed hebben op investeringsbeslissingen in Nederland.

Het kabinet ontraadt de Kamer om het initiatiefwetsvoorstel aan te nemen vanwege de volgende bezwaren:

  1. De doeltreffendheid en doelmatigheid van het initiatiefwetsvoorstel zijn twijfelachtig.
  2. Door het wetsvoorstel wijzigt het stelsel van de dividendbelasting ingrijpend, terwijl de heffing beperkt is tot een zeer kleine groep aandeelhouders.
  3. De uitoefening van het verhaalsrecht van de vennootschap op de aandeelhouders is te gecompliceerd.
  4. Er is een reële kans dat het wetsvoorstel in strijd is met Nederlandse belastingverdragen en de goede trouw die Nederland bij de uitleg en toepassing daarvan in acht moet nemen.
  5. De voorgestelde heffing is in strijd met het vrije verkeer van kapitaal.
  6. De voorgestelde franchise van € 50 miljoen kan, nu dit bedrag niet objectief lijkt te kunnen worden gemotiveerd, leiden tot een selectief voordeel en derhalve tot een risico van staatssteun ten behoeve van ondernemingen die onder die drempel vallen.
  7. Het wetsvoorstel is zeer lastig uitvoerbaar.
  8. De terugwerkende kracht van de voorgestelde maatregelen lijkt niet gerechtvaardigd en de vele wijzigingen in de inwerkingtreding leiden tot (rechts)onzekerheid voor lichamen en hun (potentiële) aandeelhouders.
  9. De eindheffing heeft een negatieve impact op investeringen in Nederland.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000181786; | 14-07-2022

Uit vaste jurisprudentie volgt dat tekengeld, dat wordt betaald bij de ondertekening van een arbeidscontract, loon vormt in de zin van de Wet LB 1964. Op grond van de Wet IB 2001 geldt dit ook voor het loon dat een buitenlands belastingplichtige ontvangt ter zake van het in Nederland verrichten of hebben verricht van arbeid. Volgens de betreffende wetsbepaling is ook sprake van het vervullen van een dienstbetrekking in Nederland, wanneer uit de arbeidsovereenkomst volgt dat de arbeid in Nederland zal worden verricht. Daaraan doet volgens de Hoge Raad niet af dat de arbeid nog niet is aangevangen. Aan de toerekening van tekengeld aan in Nederland te verrichten werkzaamheden staat niet in de weg dat het tekengeld al vóór aanvang van de werkzaamheden in Nederland vorderbaar en inbaar is geworden.

Het door een Belgische betaaldvoetbalorganisatie (BVO) aan een in België wonende voetballer betaalde tekengeld is in de Nederlandse loonheffingen betrokken. De voetballer was van 21 juli 2010 tot 31 juli 2010 tijdens een trainingsstage op proef bij een Nederlandse BVO en is vervolgens aan de Nederlandse BVO uitgeleend voor de resterende maanden van het voetbalseizoen. Op 30 juli 2010 hebben de Belgische BVO en de voetballer het lopende contract opengebroken. Onderdeel van de nieuwe overeenkomst was een eenmalig tekengeld van € 350.000 netto, dat uiterlijk op 30 juli 2010 vorderbaar en tevens inbaar is geworden. Op 2 augustus 2010 is een addendum bij de nieuwe spelersovereenkomst ondertekend in verband met de terbeschikkingstelling van de voetballer aan de Nederlandse BVO.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft geoordeeld dat op 30 juli 2010 al zo goed als zeker was dat de voetballer gedurende de rest van het voetbalseizoen 2010/2011 zou worden uitgeleend aan de Nederlandse BVO. Volgens het hof vormde het eenmalige tekengeld loon voor werkzaamheden die de voetballer gedurende het voetbalseizoen 2010/2011 moest verrichten. Dat betekent dat Nederland op grond van het belastingverdrag met België heffingsbevoegd is over 11/12de deel van het eenmalige tekengeld. De Belgische BVO is als inhoudingsplichtige daarover loonbelasting verschuldigd. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het hof ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR20221041, 21/02654 | 07-07-2022

In een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was in geschil of het UWV bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van een werkgever verplicht is om een verzekeringsarts in te schakelen. Daarnaast was in geschil of, door geen verzekeringsarts in te schakelen, sprake is van een onzorgvuldig voorbereid besluit.

Met de Werkwijzer probeert het UWV aan werkgevers duidelijkheid te bieden over wat van hen bij de re-integratie van een werknemer wordt verwacht. De beoordeling van het re-integratieverslag wordt volgens de Werkwijzer uitgevoerd door een arbeidsdeskundige. Die toetst of de werkgever voldoende re-integratieactiviteiten heeft ondernomen. De verzekeringsarts wordt volgens de Werkwijzer pas ingeschakeld wanneer er medische vragen of onduidelijkheden zijn. Inschakeling van de verzekeringsarts is verplicht als:

  • de bedrijfsarts een medische urenbeperking heeft gesteld;
  • de bedrijfsarts perioden heeft vastgesteld waarin geen of beperkte re-integratiemogelijkheden bestonden; of
  • de bedrijfsarts mogelijk een re-integratiebelemmerend advies aan de werkgever heeft gegeven.

De Centrale Raad van Beroep is van oordeel dat het UWV terecht de verzekeringsarts niet heeft ingeschakeld ondanks een door de bedrijfsarts gestelde medische urenbeperking. Die urenbeperking heeft niet geleid tot medische vragen of onduidelijkheden over de belastbaarheid van de werkneemster. De arbeidsdeskundige is uitgegaan van de door de bedrijfsarts vastgestelde functionele mogelijkheden van de werkneemster, waaronder een urenbeperking van 4 uur per werkdag en 20 uur per week. Daarvan uitgaande heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat er door de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht. Die conclusie is als zodanig door de werkgever ook niet bestreden.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20221403, 20/2738 WIA | 22-06-2022

In een procedure voor de Centrale Raad van Beroep was in geschil of iemand in de periode van 6 juli 1982 tot en met 31 december 1997 verzekerd is geweest voor de AOW. In die periode woonde de betrokkene in Nederland en heeft hij in ieder geval in Duitsland werkzaamheden als zelfstandige verricht. De vaststelling van welke wetgeving op het gebied van de sociale zekerheid van toepassing is, werd destijds geregeld in de Europese verordening Vo 1408/71. Volgens die verordening is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing, ook als hij in een andere lidstaat woont. Een zelfstandige die een deel van zijn werkzaamheden uitvoert in de woonstaat viel onder de wetgeving van het woonland.

Volgens de Centrale Raad van Beroep is niet gebleken dat de betrokkene in de betreffende periode ook in Nederland als zelfstandige heeft gewerkt. De Sociale Verzekeringsbank heeft zich mogen baseren op de “Opgaven ten behoeve van de beperkte registratie” van de Belastingdienst en hoefde geen nader onderzoek te doen. De Sociale Verzekeringsbank heeft op grond van de verordening Vo 1408/71 terecht uitsluitend de Duitse socialezekerheidswetgeving van toepassing geacht. Dat betekent dat de betrokkene in de betreffende periode niet verzekerd was voor de AOW.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB20221451, 21/3346 AOW | 23-06-2022

De eigenwoningregeling in de inkomstenbelasting is van toepassing op een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een belastingplichtige op grond van eigendom als hoofdverblijf ter beschikking staat en waarvan de waardeverandering de belastingplichtige of zijn partner voor 50% of meer aangaat.

De Belastingdienst weigerde de toepassing van de eigenwoningregeling aan een belastingplichtige die samen met zijn echtgenote, zijn zwager en schoonzus eigenaar was van een woning. De belastingplichtige en zijn echtgenote waren gezamenlijk voor 35% eigenaar; de zwager en schoonzus waren eigenaar van de resterende 65% van de woning. De woning bestond uit twee bouwkundig gesplitste delen. De woning was niet kadastraal gesplitst. De omvang van het door de belastingplichtige en zijn echtgenote bewoonde deel kwam overeen met het aandeel in de eigendom van de woning. De reden om de toepassing van de eigenwoningregeling te weigeren was gelegen in de grond dat de waardeverandering van de gehele woning de belastingplichtige en zijn echtgenote slechts voor 35% aanging. De Belastingdienst rekende het aandeel in de woning toe aan box 3.

Hof Den Haag is van oordeel dat het aandeel in de woning voor de belastingplichtige en zijn echtgenote wel als eigen woning kwalificeert. Het aandeel in de woning stond de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van eigendom anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking, zij genoten de voordelen met betrekking tot dat deel van de woning en de kosten en lasten daarvan drukten op hen. De waardeontwikkeling van het gedeelte van de woning ging de belastingplichtige en zijn echtgenote volledig aan. Het hof vond niet van belang dat de woning niet kadastraal is gesplitst of dat geen aanvullende afspraken zijn gemaakt ter verdeling van de economische eigendom van ieder deel van de woning aan de bewoners daarvan.

De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad concludeert tot verwerping van het beroep in cassatie. De A-G meent dat de belastingplichtige en zijn echtgenote op grond van het 35% aandeel in het eigendomsrecht van de totale woning het recht hebben om de woning voor 35% te bewonen en gerechtigd zijn tot 35% van de waardeverandering van het geheel. Volgens de A-G gaat de waardeverandering van hun aandeel in de woning de belastingplichtige en zijn echtgenote voor 100% aan. Het oordeel van het hof geeft volgens de A-G niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022552, 21/04401 | 09-06-2022

Het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden als gelijke gevallen ongelijk behandeld worden en voor die ongelijke behandeling geen redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat of als er geen redelijke verhouding bestaat tussen de maatregel die het onderscheid maakt en het daarmee beoogde doel. Bij het beantwoorden van de vragen of gevallen als gelijk moeten worden beschouwd en of er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat om gelijke gevallen verschillend te behandelen, komt de fiscale wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe.

In een procedure voor de Rechtbank Gelderland was in geschil of het onderscheid in belastingheffing tussen een- en tweeverdieners verboden discriminatie oplevert. Volgens de rechtbank is dat niet het geval. De belanghebbende, een eenverdiener, heeft niet aannemelijk gemaakt dat een- en tweeverdieners gelijke gevallen zijn.

De rechtbank sluit zich aan bij het oordeel van de Hoge Raad dat voor het onderscheid in fiscale behandeling tussen een- en tweeverdieners een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestaat.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20212278 | 05-05-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer mogelijke scenario’s geschetst voor rechtsherstel inzake box 3 voor belastingplichtigen van wie de definitieve aanslagen al vaststonden op 24 december 2021.

De Hoge Raad heeft op 20 mei 2022 een arrest gewezen, waaruit volgt dat er geen juridische verplichting bestaat om deze groep belastingplichtigen rechtsherstel te bieden. Ambtshalve vermindering van een onjuiste aanslag gebeurt niet wanneer de onjuistheid volgt uit een arrest dat is gewezen als de aanslag al onherroepelijk vaststaat.

De staatssecretaris noemt de volgende mogelijke scenario’s in zijn brief:

  1. geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers;
  2. volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers; of
  3. gedeeltelijk rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers.

Scenario 1: Geen rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers

De staatssecretaris wijst erop dat dit scenario als onrechtvaardig kan worden beschouwd. Ook voor deze belastingplichtigen geldt dat zij belasting hebben betaald op grond van een box 3-stelsel dat in strijd is met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mensen. Dit kan leiden tot verminderd vertrouwen in de overheid en tot veel reacties bij de Belastingdienst, waaronder een toename van bezwaren in de toekomst ter behoud van rechten.

Scenario 2: Volledig rechtsherstel voor niet-bezwaarmakers

In dit scenario wordt de groep niet-bezwaarmakers op dezelfde wijze gecompenseerd als de groep bezwaarmakers. Dit kost de staat € 4,1 mld. In dit scenario wordt geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine spaarders. De Tweede Kamer heeft in een motie de regering opgeroepen om kleine spaarders als eerste in aanmerking te laten komen voor compensatie. Volledig rechtsherstel kan grotendeels geautomatiseerd worden uitgevoerd.

Scenario 3: Gedeeltelijk rechtsherstel

Binnen het scenario van gedeeltelijk rechtsherstel zijn meerdere alternatieven denkbaar, zoals:

  1. rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant met maximering herstelbedrag;
  2. rechtsherstel volgens de forfaitaire spaarvariant tot een maximum aan vermogen;
  3. uitkering van een vast of variabel bedrag;
  4. verhoging van het heffingvrije vermogen.

De staatssecretaris benadrukt dat beperking van de groep die in aanmerking komt voor rechtsherstel juridische risico’s kent. Er zijn argumenten voor een beperking van de compensatie tot spaarders en tot mensen met minder hoge vermogens, maar het is onzeker of dit niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Alle vormen van gedeeltelijk rechtsherstel dragen het risico van klachten en procedures.

De budgettaire effecten, uitvoerings- en andere gevolgen van de verschillende opties worden nader uitgewerkt. Het kabinet verwacht in augustus een keuze te maken en de uitkomsten met Prinsjesdag te presenteren. Definitieve besluitvorming vindt daarna plaats. Belastingplichtigen hoeven op dit moment geen actie te ondernemen om in aanmerking te komen voor eventueel rechtsherstel.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000186479 | 07-07-2022

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft conclusie genomen in een procedure over de vraag of de maaltijdbezorgers van Deliveroo werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst. Eerder in de procedure hebben de rechtbank en het gerechtshof die vraag bevestigend beantwoord. De A-G deelt deze opvatting en is van mening dat het arrest van het hof in stand kan blijven.

Bij de beantwoording van de vraag of de maaltijdbezorgers een arbeidsovereenkomst hebben, draait het vooral om de invulling van het gezagscriterium. De A-G meent dat het gezagscriterium niet draait om de instructiebevoegdheid van de werkgever, maar om de positie die het werk organisatorisch inneemt in de onderneming. Als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van de werkgever, is veelal aan het gezagscriterium voldaan. Deze benadering sluit volgens de A-G aan bij het wettelijke criterium of het werk wordt verricht in dienst van een ander.

Of werk een wezenlijk onderdeel van de organisatie van de werkverschaffer vormt, kan worden beoordeeld aan de hand van de volgende vragen:

  1. Is sprake van het verrichten van kernactiviteiten?
  2. Hebben de werkzaamheden een structureel karakter?
  3. Wat is het organisatorisch kader waarbinnen de werkzaamheden worden verricht?

Er is geen sprake van een arbeidsovereenkomst als de werker als zelfstandig ondernemer kan worden beschouwd. In dat geval is het werk niet organisatorisch ingebed in de onderneming van de werkverschaffer. De A-G wijst erop dat hiervoor moet worden gekeken naar de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden.

De A-G wijst er op dat de in de contracten met Deliveroo opgenomen bepaling dat de maaltijdbezorger vrij is om zich te laten vervangen, niet in de weg staat aan de kwalificatie als arbeidsovereenkomst. Dat geldt ook voor de contractuele vrijheid van de bezorger om te werken wanneer hij dat wil.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022578, 21/02090 | 16-06-2022

Bij de invoering van de Wet uitfasering pensioen in eigen beheer en overige fiscale pensioenmaatregelen, is in de Wet op de loonbelasting de mogelijkheid opgenomen om een aanspraak op oudedagsverplichting aan te wenden voor de verkrijging van een lijfrente, een lijfrenterekening of een lijfrentebeleggingsrecht.

De staatssecretaris van Financiën heeft, vooruitlopend op een voorgenomen wetswijziging, een besluit met een goedkeuring voor het uiterste moment waarop een aanspraak ingevolge een oudedagsverplichting kan worden aangewend ter verkrijging van een lijfrente. De Wet IB 2001 schrijft voor dat de termijnen van een lijfrente, waarvan de koopsom of premie aftrekbaar is, uiterlijk ingaan in het jaar waarin de belastingplichtige aan wie de lijfrente wordt uitgekeerd vijf jaar ouder is dan de AOW-leeftijd. Dat betekent dat een lijfrente uiterlijk dan moet zijn aangekocht. De goedkeuring houdt in dat dit niet geldt wanneer een oudedagsverplichting wordt aangewend voor de aankoop van een lijfrente. De voorgenomen wetswijziging krijgt terugwerkende kracht tot 1 april 2017.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022-13302, Staatscourant 2022, Nr. 17162 | 03-07-2022

Wanneer de redelijke termijn voor de behandeling van een procedure is overschreden, heeft de belanghebbende in de procedure recht op een vergoeding voor immateriële schade.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft een verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade afgewezen. Volgens het hof is de coronapandemie een uitzonderlijke en onvoorzienbare situatie die verlenging van de redelijke termijn rechtvaardigt. Het hof hanteerde een verlengingsperiode van vier maanden. Door de verlenging was de redelijke termijn niet overschreden.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. De uitbraak van het coronavirus mag niet in algemene zin worden aangemerkt als een bijzondere omstandigheid die een verlenging rechtvaardigt van de redelijke termijn van berechting. De uitbraak van het coronavirus vormt alleen een bijzondere omstandigheid als de zitting was gepland in de periode waarin de gerechtsgebouwen in verband met dit virus waren gesloten. In de door het hof behandelde zaak was dit niet het geval.

De belanghebbende heeft op 18 juni 2019 hoger beroep ingesteld en het hof heeft op 22 juni 2021 uitspraak gedaan. Daarmee is de redelijke termijn voor berechting in hoger beroep met minder dan zes maanden overschreden. De belanghebbende heeft recht op een vergoeding van immateriële schade van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022935, 21/03031 | 28-06-2022

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten aangenomen. Het wetsvoorstel verschuift de belastingheffing naar het moment waarop de bij uitoefening van het aandelenoptierecht verkregen aandelen verhandelbaar zijn. Op dat moment kan de belastingplichtige over voldoende liquide middelen beschikken om de verschuldigde belasting te betalen. Het wetsvoorstel biedt werknemers de keuze om de belastingheffing plaats te laten vinden bij de uitoefening van het optierecht.

De Tweede Kamer heeft bij de stemming drie moties aangenomen. Hierin wordt de regering verzocht om te bezien welke belemmeringen er bestaan om winstdelingsregelingen breder toegankelijk te maken voor alle werknemers. Daarnaast wordt de regering verzocht om bij de monitoring van de effecten van het wetsvoorstel onderscheid te maken naar de omvang van bedrijven en om drie jaar na de inwerkingtreding een reflectietoets uit te voeren.

In de evaluatie moet onderscheid worden gemaakt tussen start-ups en scale-ups enerzijds en grotere bedrijven anderzijds.

Amendementen om de werking van het wetsvoorstel te beperken tot bedrijven met maximaal 100 werknemers of tot bedrijven die onvoldoende omzet genereren zijn verworpen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 35 929 | 27-06-2022

In een brief aan de Tweede Kamer heeft de minister van SZW de inwerkingtreding per 1 januari 2023 van de Regeling Tegemoetkoming Stoffengerelateerde Beroepsziekten (TSB) aangekondigd. Deze regeling biedt slachtoffers een eenmalige financiële tegemoetkoming en daarmee maatschappelijk erkenning van hun beroepsziekte. De regeling betreft aanvankelijk drie beroepsziekten, namelijk longkanker door asbest, allergische astma en chronische encephalopathie of schildersziekte.

Het aantal beroepsziekten, dat onder de TSB valt, zal geleidelijk aan groeien. De regeling gaat niet alleen gelden voor nieuw geconstateerde beroepsziekten, maar staat ook open voor aanvragers bij wie al langer geleden is vastgesteld dat zij lijden aan de betreffende beroepsziekten.

De voorwaarden voor opname van een stoffengerelateerde beroepsziekte in de regeling zijn:

  • de verwachte aantallen aanvragen kunnen binnen een redelijke termijn worden verwerkt;
  • er zijn voldoende medische en arbeidshygiënische experts beschikbaar en opgeleid voor het deskundigenpanel; en
  • er is een protocol beschikbaar aan de hand waarvan op individueel niveau kan worden vastgesteld dat een aanvrager de desbetreffende ziekte heeft en dat de ziekte is ontstaan door blootstelling op het werk aan de betreffende gevaarlijke stof.

Op dit moment is nog niet duidelijk wanneer andere beroepsziekten worden toegevoegd aan de TSB. Daartoe moet niet alleen zijn voldaan aan de hiervoor vermelde voorwaarden. Ook moet de in te stellen adviescommissie van oordeel zijn dat de ziekte als ernstige beroepsziekte door blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan worden aangemerkt.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000140083 | 04-07-2022

Met ingang van 1 januari 2013 is het voor nieuwe gevallen niet meer mogelijk om te profiteren van aftrek van betaalde rente voor een aflossingsvrije hypotheek en om fiscaal vriendelijk te sparen voor de aflossing van de hypotheek in de vorm van een kapitaalverzekering eigen woning. Voor op 31 december 2012 bestaande gevallen geldt het oude regime. De uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning is onder voorwaarden vrijgesteld van belastingheffing.

Iemand met een bestaande eigenwoningschuld en een kapitaalverzekering in box 3 heeft tot 1 april 2013 de tijd gehad om deze om te zetten in een kapitaalverzekering eigen woning in box 1. Door deze omzetting zonder fiscale gevolgen kon gebruik gemaakt worden van het overgangsrecht voor bestaande gevallen. De consequentie van de omzetting is dat de uitkering moet worden aangewend voor aflossing van de hypotheekschuld.

Volgens de staatssecretaris van Financiën hebben belanghebbenden voldoende gelegenheid gehad om hun kapitaalverzekering om te zetten naar een kapitaalverzekering eigen woning. De staatssecretaris ziet geen reden voor een pardonregeling voor belanghebbenden die hun kapitaalverzekering destijds niet hebben aangepast.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000159275; 2022Z03143/2022D08830 | 26-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft het beleidsbesluit met de vormgeving van het rechtsherstel in box 3 gepubliceerd. Rechtsherstel wordt geboden volgens de zogenoemde forfaitaire spaarvariant. Het wetsvoorstel met codificatie van het rechtsherstel zal worden opgenomen in het Belastingplan 2023.

Het rechtsherstel ziet er als volgt uit. Uitgangspunt is het werkelijke vermogen volgens de aangifte van de belastingplichtige. Er wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van bezittingen en schulden. Vermogenscategorie 1 bevat de banktegoeden van de belastingplichtige aan het begin van het kalenderjaar. Vermogenscategorie 2 bevat alle overige bezittingen op de peildatum. Vermogenscategorie 3 bestaat uit de schulden op de peildatum. Per vermogenscategorie gelden verschillende rendementen.

 

Vermogenscategorie 1

Vermogenscategorie 2

Vermogenscategorie 3

 2017

 0,25%

  5,39%

 3.43%

 2018

 0,12%

 5,38%

 3,20%

 2019

 0,08%

 5,59%

 3,00%

 2020

 0,04%

 5,28%

 2,74%

 2021

 0,01%

 5,69%

 2,46%

 2022

 Nog niet vastgesteld

 Nog niet vastgesteld

 Nog niet vastgesteld

Het totale rendement bestaat uit de som van de per vermogenscategorie bepaalde rendementen. Dit totale rendement wordt gedeeld door de rendementsgrondslag ter bepaling van het rendementspercentage door het in stap 2 berekende rendement te delen door de rendementsgrondslag. Het nieuwe inkomen in box 3 wordt berekend door het rendementspercentage te vermenigvuldigen met de grondslag sparen en beleggen, dat is de rendementsgrondslag verminderd met het heffingvrije vermogen.

Er volgt een teruggaaf van belasting wanneer het berekende inkomen in box 3 lager is dan het in de aanslag inkomstenbelasting voor het kalenderjaar wettelijk vastgestelde voordeel uit sparen en beleggen. Als het nieuw berekende voordeel uit sparen en beleggen hoger is dan het in de aanslag inkomstenbelasting vastgestelde bedrag wordt de aanslag niet aangepast.

Als de belastingplichtige het gehele kalenderjaar dezelfde partner heeft gehad, wordt bij de toepassing van het rechtsherstel uitgegaan een verdeling bij helfte van de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen aan iedere partner. Voor de verdeling van de extra uitgaven voor specifieke zorgkosten of extra aftrekbare giften als gevolg van een herrekening van het drempelinkomen door de toepassing van het rechtsherstel wordt aangesloten bij de in de aangifte gekozen verdeling van de uitgaven voor specifieke zorgkosten of de aftrekbare giften.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | 2022-0000180461 | 29-06-2022

De minister van LNV schrijft in een kamerbrief dat de definitieve indiening van het aangepaste Nationaal Strategisch Plan (NSP), de Nederlandse invulling van het nieuwe Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB), mogelijk pas in september haalbaar is.

De minister heeft inmiddels met de provincies en de waterschappen overeenstemming bereikt over een aantal wijzigingen in het NSP. Het indienen van het definitieve NSP zal naar verwachting meer tijd vergen, gezien de verwevenheid met andere trajecten en het benodigde detailniveau. De Europese Commissie heeft in gesprekken aangegeven meer inzicht te willen krijgen in de nationale maatregelen die Nederland voor de landbouw voorziet en de samenhang ervan met het GLB, zoals de link met het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). De goedkeuring van het NSP is daarmee ook mede afhankelijk van andere dossiers zoals het 7e actieprogramma Nitraatrichtlijn, de derogatie en het nationale beleid. De minister streeft er nog steeds naar om in de zomer op hoofdlijnen van het NSP overeenstemming te bereiken met de Commissie. 

De verwerking van de uitkomsten van de onderhandeling en de technische details in het plan zal naar verwachting echter meer tijd in beslag nemen. Nadat deze verwerking heeft plaatsgevonden zal de Commissie, voorafgaand aan de definitieve indiening, de aanpassingen nog beoordelen. Daardoor bestaat meer zekerheid dat de Commissie het plan zal goedkeuren. De definitieve indiening van het aangepaste NSP zal daarom mogelijk pas in september haalbaar zijn. De formele goedkeuring van de Commissie zal daarna nog een aantal weken in beslag nemen.

Gezien dat het nieuwe GLB reeds op 1 januari 2023 ingaat, de regelgeving complex is en dat er dit jaar al keuzes gemaakt moeten worden, is het raadzaam tijdig informatie in te winnen en te bekijken hoe het nieuwe GLB op uw bedrijf inpasbaar is.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | publicatie | 05-07-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft het voorstel Wet hersteloperatie toeslagen aangeboden aan de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel omvat de bestaande regeling, die gedupeerden recht geeft op een eerste uitkering van € 30.000 en hulp bij de aanpak van schulden. In het wetsvoorstel zijn ook nieuwe regelingen opgenomen, zoals de kindregeling. Deze geeft kinderen van gedupeerde ouders recht op een financiële vergoeding. Het streven is om al aan een deel van de gedupeerde kinderen voor het einde van dit jaar een bedrag uit te keren.

Naar verwachting kan de uitvoering van de in het wetsvoorstel opgenomen regeling voor gedupeerden van huurtoeslag, zorgtoeslag en kindgebonden budget in april 2023 van start gaan.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 27-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft de Eerste Kamer gevraagd om het wetsvoorstel aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022 met de grootst mogelijke spoed in behandeling te nemen. Het wetsvoorstel bevat btw-maatregelen, die vanaf 1 juli 2022 effect moeten hebben op de koopkracht van huishoudens. Daarnaast dient het wetsvoorstel ter codificatie van besluiten op het gebied van brandstofaccijnzen. De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 21 juni 2022 aangenomen. Mocht een volledige behandeling van het wetsvoorstel voor de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 juli 2022 niet haalbaar zijn, dan komt de staatssecretaris met een beleidsbesluit om de btw-maatregel per 1 juli van kracht te laten worden.

Inmiddels is bekend geworden dat de Eerste Kamer het wetsvoorstel op 28 juni jl. heeft aangenomen. Het wetsvoorstel is als hamerstuk, dat wil zeggen zonder hoofdelijke stemming, afgedaan.

De Wet aanvullende fiscale koopkrachtmaatregelen 2022 regelt de tijdelijke toepassing van het lage btw-tarief van 9% op energie met ingang van 1 juli 2022 en een verlaging van de accijns op benzine, diesel en lpg met 21% per 1 april 2022. Daarnaast bevat de wet een uitwerking van maatregelen die het effect van de stijgende energieprijzen voor het Caribisch deel van Nederland moeten matigen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000171851 | 20-06-2022

De minister van SZW heeft de per 1 juli 2022 geldende bedragen voor de kinderbijslag gepubliceerd. Het basisbedrag van de kinderbijslag wordt twee keer per jaar aangepast aan de ontwikkeling van het algemene prijsniveau. Dit gebeurt per 1 januari en per 1 juli.

Per 1 juli 2022 gelden de volgende bedragen:

Leeftijd kind Bedrag per kwartaal
 jonger dan 6 jaar  € 249,31
 6 tot 12 jaar  € 302,74
 12 tot 18 jaar  € 356,16
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | Staatscourant 2022, Nr. 16361 | 22-06-2022

De subsidieregeling SLIM (stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector) is op 1 januari 2020 in werking getreden. Ondernemers en samenwerkingsverbanden kunnen subsidie krijgen voor doorlichting van de onderneming voor het opstellen van opleidings- en ontwikkelplannen, loopbaanadviezen voor personeel of het bieden van praktijkleerplaatsen voor een (deel van een) mbo-opleiding. De regeling wordt uitgevoerd door het ministerie van SZW.

Hoogte subsidie

Voor het mkb bedraagt de subsidie maximaal € 25.000 per aanvraag. Voor landbouwbedrijven geldt een maximum van € 20.000. De subsidie bedraagt 60% van de subsidiabele kosten voor middelgrote bedrijven en 80% voor een kleinbedrijf. De subsidiabele kosten moeten ten minste € 5.000 bedragen. Aanvragen is mogelijk van 1 tot en met 30 september 2022.

Voor samenwerkingsverbanden geldt een minimumbedrag aan subsidiabele kosten van € 210.000. De subsidie voor een samenwerkingsverband bedraagt maximaal € 500.000 en maximaal € 200.000 per samenwerkingspartner.

Grootbedrijven in de horeca of recreatie kunnen maximaal € 200.000 subsidie aanvragen. Voor grootbedrijven in de landbouw geldt een maximum van € 20.000 per aanvraag.

Wijzigingen

De minister van SZW heeft de regeling per 1 juni 2022 gewijzigd om een aantal knelpunten daarin op te lossen. Zo was het niet mogelijk om de in een tijdvak niet benutte middelen door te schuiven naar een volgend tijdvak. Dat is nu zodanig gewijzigd dat doorschuiven van middelen binnen het kalenderjaar mogelijk is. Naar verwachting zal daardoor het subsidiebudget beter kunnen worden benut.

In de SLIM-regeling is opgenomen dat samenwerkingsverbanden en grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector subsidie kunnen aanvragen in de maand juni. Het aanvraagtijdvak voor deze doelgroep is met een maand verlengd naar juni en juli. Ook de behandelwijze van aanvragen van deze groep is gewijzigd. Aanvankelijk werd de volgorde van behandeling bepaald door loting. Dat gebeurt nu op volgorde van binnenkomst. Aanvragen kunnen daardoor direct in behandeling worden genomen. De volgorde van behandeling van aanvragen door het mkb blijft bepaald worden door loting.

Door de wijziging van de SLIM-regeling is er nu een grondslag voor de verstrekking van persoonsgegevens, die via de subsidieregeling zijn verkregen, aan de externe partij die het kennis- en ondersteuningsprogramma verzorgt. Dat maakt het mogelijk om de aanvragers op de hoogte te stellen van de ondersteuningsmogelijkheden en van passende informatie te voorzien. Voor de uitwisseling van contactgegevens is een verwerkersovereenkomst opgesteld. Over het beheer en gebruik van de contactgegevens zijn afspraken gemaakt, die passen binnen de kaders van de privacywetgeving.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr.2022-0000102668, Staatscourant 2022 nr. 13075 | 17-05-2022

Op 2 augustus 2022 treedt de Wet betaald ouderschapsverlof in werking. Deze wet wijzigt de Wet arbeid en zorg, de Wet flexibel werken en enkele andere wetten om te voldoen aan een Europese richtlijn.

Ouders hebben recht op 26 weken ouderschapsverlof in de eerste acht levensjaren van hun kind. Dat verlof is in principe onbetaald, tenzij werkgever en werknemers daar andere afspraken over hebben gemaakt. Door de Wet betaald ouderschapsverlof worden de eerste negen van de 26 weken ouderschapsverlof betaald, mits het verlof wordt opgenomen in het eerste levensjaar van het kind. In het geval van adoptie of pleegzorg bestaat het recht op een uitkering gedurende de eerste negen weken van ouderschapsverlof tot één jaar na opname van het kind in het gezin, mits het kind jonger is dan acht jaar.

Het UWV betaalt in die periode een uitkering ter hoogte van 70% van het dagloon van de ouder, tot een maximum van 70% van het maximum dagloon voor toepassing van de sociale zekerheidswetgeving.

De invoering van betaald ouderschapsverlof volgt op de invoering van extra geboorteverlof. Sinds 1 januari 2019 krijgen partners vijf werkdagen vrij direct na de geboorte van hun kind. Vanaf 1 juli 2020 kunnen zij daarnaast nog vijf weken betaald verlof opnemen in de eerste zes maanden na de geboorte van hun kind.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2021, 592 | 06-12-2021

De Algemene wet bestuursrecht schrijft voor dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift dat in een vreemde taal is gesteld, moet zorgen voor een Nederlandse vertaling als dat voor een goede behandeling van het bezwaar of beroep noodzakelijk is. Wordt de vertaling in een dergelijk geval niet verstrekt, dan kan dat tot gevolg hebben dat het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard.

Een in Duitsland gevestigde onderneming diende bij de Nederlandse Belastingdienst een bezwaarschrift in de Duitse taal in. In de ontvangstbevestiging vroeg de inspecteur om een vertaling van het bezwaarschrift in het Nederlands. Wegens het ontbreken daarvan is het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Hof Amsterdam was vervolgens van oordeel dat de inspecteur het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens het hof dient de behandelaar van het bezwaar te beoordelen of een Nederlandse vertaling voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is, mede gelet op zijn eigen kennis van de desbetreffende taal.

In cassatie voerde de belanghebbende aan dat hij alleen dan voor een vertaling van het bezwaarschrift zorg moet dragen als dat voor een goede behandeling van het bezwaar noodzakelijk is.

Volgens de Hoge Raad mag een in een vreemde taal gesteld bezwaarschrift niet zonder meer om deze reden worden geweigerd. Of een vertaling van het bezwaarschrift voor een goede behandeling noodzakelijk is, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. Uiterlijk in de uitspraak op bezwaar moet de inspecteur motiveren waarom hij een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk vindt voor een goede behandeling van het bezwaar. Zonder motivering van de inspecteur kan de rechter niet toetsen of de inspecteur op goede gronden heeft gemeend dat een vertaling van het bezwaarschrift noodzakelijk is voor een goede behandeling van het bezwaar. De rechter moet dan de beslissing van de inspecteur vernietigen als de noodzaak van de vertaling in (hoger) beroep wordt betwist, tenzij de inspecteur alsnog toereikend motiveert waarom hij het bezwaar niet goed zou hebben kunnen behandelen zonder vertaling van het bezwaarschrift.

Omdat de inspecteur noch in de bezwaarfase, noch in het geding voor de rechtbank of het hof heeft gemotiveerd waarom hij het bezwaar niet goed zou hebben kunnen behandelen zonder vertaling van het bezwaarschrift, heeft hij het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022943, 20/02073 | 23-06-2022

De minister van VWS heeft de Regeling specifieke uitkering zwembaden en ijsbanen COVID-19 gewijzigd. Er is een nieuwe compensatieperiode toegevoegd. Het betreft de periode van 1 november 2021 tot en met 31 december 2021 (derde tranche) en de periode van 1 januari 2022 tot en met 31 januari 2022 (vierde tranche). De minister kan een specifieke uitkering verstrekken aan een gemeente voor de compensatie van het exploitatietekort in de derde en vierde tranche waarmee zwembaden en ijsbaden zijn geconfronteerd door de coronamaatregelen. De specifieke uitkering is bedoeld om sluiting van de zwembaden en ijsbanen te voorkomen. De aanvrager dient één aanvraag in voor de derde en de vierde tranche. Het is mogelijk dat een aanvrager voor slechts één van beide periodes compensatie aanvraagt. De aanvraagperiode loopt van 15 augustus 2022 tot en met 18 september 2022.

Bron: Overig | besluit | Staatscourant 2022, Nr. 14972, 3347953-1027359-S | 08-06-2022

De minister voor langdurige zorg heeft de subsidieregeling Behoud langdurig zieke zorgwerknemers gepubliceerd. Deze regeling is bedoeld om werknemers, die in het begin van de coronapandemie langdurig ziek zijn geworden, te behouden voor de zorgsector. Werkgevers in de zorgsector kunnen deze subsidie aanvragen als:

  • voor een werknemer na het tweede ziektejaar een verlengde loondoorbetaling van minimaal zes maanden is afgesproken;
  • de werknemer in de periode van 1 maart tot en met 31 december 2020 langdurig ziek is geworden;  
  • het UWV deze vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling heeft bevestigd.

De subsidie bedraagt € 1.100 per werknemer per maand van verlengde loondoorbetaling. Het eerste aanvraagtijdvak loopt van 15 juni tot en met 31 juli 2022. Werkgevers, die subsidie hebben ontvangen, moeten bij het UWV melding maken van wijziging van de periode van vrijwillige verlenging van de loondoorbetaling. Als de ontvangen subsidie meer dan € 25.000 bedraagt, heeft de werkgever een administratieplicht.

Bron: Overig | besluit | 3379886-1030664-MEVA, Staatscourant 2022, Nr. 16010 | 13-06-2022

De minister van SZW en de staatssecretaris van Financiën hebben een ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit kinderopvangtoeslag aan de Tweede Kamer voorgelegd. De wijzigingen bestaan uit de indexatie van de toetsingsinkomens en de maximum uurprijzen, het loslaten van de koppeling gewerkte uren en de bekostiging van de intensivering van toezicht en handhaving in de gastouderopvang. Volgens het ontwerpbesluit gelden per 1 januari 2023 de volgende maximum uurprijzen:

  1. voor dagopvang € 8,97;
  2. voor buitenschoolse opvang € 7,72; en
  3. voor gastouderopvang € 6,73.

De koppeling gewerkte uren bepaalt de verhouding tussen het aantal uren kinderopvangtoeslag waar ouders aanspraak op maken en het aantal gewerkte uren van de minst werkende ouder. In het coalitieakkoord is afgesproken deze koppeling te laten vervallen. Ouders hebben met ingang van 2023 recht op maximaal 230 uren kinderopvangtoeslag per maand waarin zij werken.

De intensivering van het toezicht op de gastouderopvang wordt gefinancierd uit een verlaging van de maximum uurprijs voor de gastouderopvang in 2023 met € 0,15.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | 13-06-2022

De Tweede Kamer heeft een wetsvoorstel aangenomen dat de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag wijzigt. De wijziging betreft de invoering van een uniform wettelijk minimumuurloon. De huidige wet kent geen wettelijk minimumuurloon, maar gaat uit van een maandloon. Dit maandloon wordt teruggerekend naar week- en dagbedragen. Afhankelijk van het gebruikelijke aantal uren per werkweek varieert het huidige uurloon. Het wetsvoorstel moet aan dat verschil in uurloon een einde maken. In het wetsvoorstel is het minimumuurloon gebaseerd op een 36-urige werkweek. De beoogde datum van invoering is 1 januari 2024.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 06-06-2022

In het coalitieakkoord is afgesproken dat het minimumloon in 2024 en 2025 met in totaal 7,5% stijgt, los van de halfjaarlijkse indexatie. Deze indexatie is het gevolg van de ontwikkeling van het gemiddelde contractloon. Mede in verband met de huidige hoge inflatie heeft het kabinet besloten om een deel van de verhoging al per 1 januari 2023 door te voeren. De extra verhoging van 7,5% wordt daardoor in drie stappen uitgevoerd. De verhoging van het minimumloon in 2023 wordt, tegelijkertijd met de reguliere indexatie, geregeld in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) in plaats van een wetswijziging. Alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen stijgen mee. De volgende verhogingen per 1 januari 2024 en 1 januari 2025 worden wel via een wetswijziging geregeld. Dat wordt gedaan om doorwerking in bovenminimale regelingen (zoals loongerelateerde uitkeringen) te voorkomen. 

De verhoging van het minimumloon heeft gevolgen voor de arbeidskorting. Deze regeling kent verschillende opbouw- en afbouwtrajecten, waarvan de grenzen zijn afgeleid van de hoogte van het minimumloon. Het laatste opbouwtraject begint bij het minimumloon. Bij volledige doorwerking van de verhoging van het minimumloon wordt de maximale arbeidskorting pas bij een hoger inkomen bereikt. Dat is niet gewenst. De inkomensgrenzen in de arbeidskorting worden vanaf 1 januari 2023 vastgesteld op de hoogten die deze zouden hebben gehad zonder de bijzondere verhoging. Hierdoor ontvangt een minimumloonverdiener een hogere arbeidskorting dan bij doorwerking van de minimumloonsverhoging het geval zou zijn. Dit zal worden geregeld in het Belastingplan 2023.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2-0000134002 | 16-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van Hof Den Bosch over de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet. Deze regeling houdt in dat bij de verkrijging van ondernemingsvermogen door schenking of krachtens erfrecht onder voorwaarden een vrijstelling geldt van schenk- of erfbelasting. Een van de voorwaarden betreft de eis dat de verkregen onderneming wordt voorgezet gedurende vijf jaar.

De procedure heeft betrekking op de verkrijging in 2014 van alle aandelen in een holding door schenking. Een dochtermaatschappij was eigenaar van een benzinestation, dat werd verhuurd aan een kleindochtervennootschap van de holding. In de loop van 2015 werd de exploitatie van het benzinestation verhuurd aan een derde voor een periode van vijf jaar. Na afloop van de huurperiode is het benzineservicestation verkocht aan de exploitant.

Volgens Hof Den Bosch is voldaan aan het voortzettingsvereiste. De bedrijfsopvolgingsregeling sluit voor wat betreft het voortzettingsvereiste bij het stakings- en vervreemdingsbegrip uit de Wet IB 2001 aan. Voor de inkomstenbelasting leidt de verhuur van een aanvankelijk zelf gedreven onderneming niet tot een staking of een overdracht van die onderneming. Het hof zag geen aanleiding om te veronderstellen dat dit voor de bedrijfsopvolgingsregeling anders zou zijn.

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad is van mening dat het niet past om voor de toepassing van de bedrijfsopvolgingsregeling aan de verhuur van de onderneming meer bezwarende fiscale consequenties te verbinden dan er zouden zijn binnen de inkomstenbelasting.

De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie van de staatssecretaris ongegrond dient te worden verklaard.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022523, 21/03796 | 29-05-2022

In de CAO van de Rijksoverheid is bepaald dat arbeidsovereenkomsten eindigen bij het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd. Volgens de CAO is doorwerken na de AOW-gerechtigde leeftijd mogelijk als dat met de werkgever wordt overeengekomen. De werknemer dient een verzoek daartoe minimaal drie maanden voor het bereiken van de AOW-gerechtigde leeftijd in.

Van een werkneemster van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is het verzoek om door te mogen werken na de AOW-gerechtigde leeftijd afgewezen. De werkneemster vordert bij de kantonrechter schadevergoeding van de Staat. Het verzoek om door te mogen werken is tijdig gedaan. Het verzoek hing samen met de vervroeging van de AOW-gerechtigde leeftijd van de verzoekster als gevolg van het Pensioenakkoord. Het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat hanteerde als beleid dat dergelijke verzoeken worden gehonoreerd, met dien verstande dat de verlenging werd beperkt tot de periode van vervroeging van de AOW-gerechtigde leeftijd van vier of acht maanden en tot de jaren 2020 en 2021. Volgens dit beleid mag de verlenging niet doorlopen in 2022. De verzoekster is op 23 november 2021 op een leeftijd van 66 jaar en 4 maanden met pensioen gegaan. Het verzoek betrof het doorwerken tot de leeftijd van 67 jaar, dus tot 23 juli 2022.

De kantonrechter oordeelt dat de Staat op grond van het beleid de werkneemster had moeten toestaan door te werken tot 1 januari 2022, in plaats van tot 23 november 2021. Dat betekent dat zij voor de periode van 23 november tot en met 31 december 2021 recht heeft op doorbetaling van haar salaris, inclusief emolumenten, onder aftrek van hetgeen zij over die periode aan AOW- en pensioenuitkering heeft ontvangen. Of de werkneemster ook recht heeft op betaling van de gevorderde uitkering in het kader van een 40-jarig dienstjubileum en een andere bijzondere beloning kan de kantonrechter zonder nadere informatie niet beoordelen. Dat is afhankelijk van de tijdstippen waarop het recht daarop zou ontstaan. Als deze tijdstippen vallen voor 1 januari 2022 heeft de werkneemster daar recht op, anders niet.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20224656, 9703841 \ RP VERZ 22-50078 | 16-05-2022

Het Rariteitenbesluit wijst arbeidsverhoudingen, die geen civielrechtelijke dienstbetrekking zijn, aan als fictieve dienstbetrekkingen. Hof Amsterdam heeft in een procedure geoordeeld dat alleen een arbeidsverhouding in de zin van het Rariteitenbesluit bestaat als voldaan is aan de eis dat deze maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een civielrechtelijke dienstbetrekking. Volgens het hof zijn freelance werkende dames, die op internet erotisch getinte diensten aanbieden, niet fictief in dienstbetrekking bij de exploitant van het digitale platform. De rechtsverhouding tussen de dames en de exploitant wijkt op wezenlijke punten af van wat gebruikelijk is bij een dienstbetrekking, aldus het hof. Op grond van de totstandkomingsgeschiedenis van de sekswerkersregeling in het Rariteitenbesluit kunnen de dames niet als sekswerkers worden aangemerkt.

In cassatie bestrijdt de staatssecretaris het oordeel van het hof dat geen sprake is van fictieve dienstbetrekkingen. Naar zijn mening heeft het hof een eigen toets aangelegd bij de vraag of de arbeidsverhouding naar maatschappelijke opvattingen gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. Ook heeft het hof volgens de staatssecretaris de dames ten onrechte niet als sekswerker in de zin van het Rariteitenbesluit aangemerkt.

In navolging van de A-G in zijn conclusie heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard. Het hof is terecht nagegaan of de arbeidsverhouding tussen de dames en de exploitant maatschappelijk gelijk kan worden gesteld met een dienstbetrekking. De rechter moet nagaan of de besluitgever binnen zijn door de formele wetgever aan hem gedelegeerde bevoegdheid is gebleven. De door het hof gegeven opsomming van omstandigheden waaruit volgt dat de arbeidsverhouding  maatschappelijk te weinig op een dienstbetrekking lijkt om daarmee gelijkgesteld te worden is voldoende onderbouwing.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022772, 21/03943 | 26-05-2022

In een procedure voor de Hoge Raad was in geschil of werknemers met een niet-inhoudingsplichtige werkgever in de aangifte inkomstenbelasting een beroep kunnen doen op de gerichte vrijstellingen en de vrije ruimte van de werkkostenregeling. Hof Den Bosch oordeelde in eerdere instantie dat dit niet het geval is. Het hof stelde voor de toepassing van de vrije ruimte de voorwaarde dat het loon als eindheffingsbestanddeel vergoedingen en verstrekkingen omvat.

De Wet IB 2001 bevat een bepaling die is bedoeld om te voorkomen dat werknemers met een niet-inhoudingsplichtige werkgever in een nadeliger positie komen dan andere werknemers. Aan de eerstgenoemde groep werknemers wordt in elk geval een vrijstelling gegeven, die gelijk is aan het percentage van de vrije ruimte. Volgens de Hoge Raad kan noch uit de tekst van het wetsartikel, noch uit de parlementaire geschiedenis van deze bepaling worden afgeleid dat die aftrek alleen zou gelden voor door de werkgever aangewezen vergoedingen en verstrekkingen. Het stellen van een dergelijke eis ligt ook niet voor de hand. Uit de parlementaire geschiedenis van de werkkostenregeling volgt dat de inhoudingsplichtige de vrije ruimte kan toepassen ongeacht de mate waarin in aangewezen vergoedingen en verstrekkingen een beloningselement te onderkennen valt. Dat betekent dat ook gewoon loon in de vrije ruimte kan worden ondergebracht. Van een werkgever, die niet inhoudingsplichtig is, kan niet worden verwacht dat hij zich richt naar het systeem van de Nederlandse loonbelasting.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard. De werknemer heeft voor de jaren 2013 en 2014 recht op een vrijstelling ter hoogte van de vrije ruimte van 1,5% van het loon.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022697, 21/01854 | 26-05-2022

Jaarlijks worden de hoogst toelaatbare pachtprijzen voor akkerbouw- en grasland, tuinland, agrarische gebouwen en agrarische woningen vastgesteld. Onlangs zijn de pachtprijzen gepubliceerd, welke op 1 juli 2022 van kracht worden.

Los bouw- en grasland

De nieuwe pachtnormen 2022 voor los bouw- en grasland zijn gebaseerd op de bedrijfsresultaten van grote en middelgrote akkerbouw- en melkveebedrijven in de periode 2016 tot en met 2020, de pachtnormen 2021 op basis van de jaren 2015 tot en met 2019. 

Voor de akkerbouw was het jaar 2015 landelijk gezien een jaar met een bovengemiddeld inkomen. In de berekende grondbeloning zijn de uitkomsten van 2015 vervangen door die van 2020, waarin de akkerbouw gemiddeld een lager inkomen boekte. Maar achter deze gemiddelden gaan regionale verschillen schuil die onder meer samenhangen met productieomstandigheden, bouwplan, bedrijfsgroottestructuur en marktomstandigheden. In de melkveehouderij werd in 2020 gemiddeld een iets hoger inkomen geboekt. Ook in de melkveehouderij zijn er regionale verschillen in hoogte en ontwikkeling van het inkomen, maar minder uitgesproken dan in de akkerbouw. De pachtnormen 2022 zijn in acht van de veertien pachtprijsgebieden lager dan de pachtnormen 2021. De daling is het grootst voor het Zuidwestelijk akkerbouwgebied (23%). In zes pachtprijsgebieden zijn de pachtnormen 2022 hoger dan die van 2021. De stijging is het grootst in het Centraal veehouderijgebied (17%) en het Hollands/Utrechts weidegebied (12%).

Los tuinland

De regionorm voor los tuinland in Westelijk Holland stijgt met 13% naar € 5.094 per hectare. In de rest van Nederland stijgt de norm met 19% naar € 3.598 per hectare. 

Agrarische bedrijfsgebouwen

De hoogst toelaatbare pachtprijzen voor agrarische bedrijfsgebouwen en de pachtprijs voor bestaande overeenkomsten worden verhoogd met 2,79%, gelijk aan de gemiddelde bouwkostenindex over de periode 2017-2021.

Agrarische woningen

De maximale pachtverhoging voor agrarische woningen met pachtovereenkomsten van vóór 1 september 2007 stijgt met het percentage volgens het huurprijsbeleid woonruimte. De maximale pachtverhoging per 1 juli 2022 bedraagt 2,3% (inflatie van 1 december 2020 tot 1 december 2021).

Aanpassing pachtprijzen

De regionormen en veranderpercentages zijn van toepassing op reguliere pacht, geliberaliseerde pacht langer dan zes jaar en andere pachtvormen waarvoor pachtprijsbescherming geldt. De verpachter kan de nieuwe pachtprijs met ingang van het eerstvolgende pachtjaar na 1 juli in rekening brengen.

Bron: Overig | overig | 14-06-2022

De Invorderingswet regelt de aansprakelijkheid van een bestuurder van een vennootschap voor belastingschulden van de vennootschap, die materieel zijn ontstaan voor of tijdens de periode waarin de betrokkene bestuurder is of was. De aansprakelijkheid voor deze belastingschulden eindigt niet als de betrokkene geen bestuurder meer is of als de vennootschap wordt ontbonden. Dat geldt ook indien de voormalige bestuurder na de ontbinding wordt belast met de vereffening van het vermogen van de vennootschap. In dat geval kan hij onder voorwaarden aansprakelijk zijn voor alle (andere) rijksbelastingen die de vennootschap verschuldigd is of na ontbinding wordt. Deze mogelijkheid verhindert een aansprakelijkstelling op grond van zijn bestuurderschap niet.

De Hoge Raad heeft een uitspraak van Hof Den Haag over de aansprakelijkheid van een gewezen bestuurder van een vof vernietigd. Het hof heeft in zijn uitspraak geen afzonderlijke overwegingen gewijd aan de aansprakelijkheid van de bestuurder voor de bijkomende bedragen. Het heeft daarmee blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting of zijn uitspraak niet naar behoren gemotiveerd.

De Hoge Raad merkt op dat voor een belastingschuld geldt dat een bestuurder niet aansprakelijk is voor zover hij bewijst dat het niet aan hem is te wijten dat de belasting niet is voldaan. Ten aanzien van de bijkomende bedragen dient de ontvanger te stellen en bij gemotiveerde betwisting te bewijzen dat het verschuldigd worden van die bedragen aan de aansprakelijke bestuurder is te wijten. Hof Amsterdam dient de zaak nu verder te behandelen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022766, 20/01702 | 26-05-2022

In verband met de verhoging van het minimumloon per 1 juli 2022 worden diverse uitkeringsbedragen per die datum aangepast. Het betreft onder meer uitkeringen op grond van de AOW, Anw, Wajong, WW, WIA en ZW. Deze uitkeringen zijn gekoppeld aan het wettelijk minimumloon. 

AOW

  Gehuwden/samenwonenden  Alleenstaanden 
Per maand € 887,77 € 1.308,56
Vakantie-uitkering € 49,51  € 69,30
Totaal € 937,28 € 1.377,86

Deze bedragen zijn exclusief de inkomensondersteuning AOW van € 26,38 bruto per maand.

WW, WIA, WAO, ZW en maximumdagloon 

Per 1 juli 2022 worden bestaande bruto uitkeringen in de WAO/WIA, WW en ZW verhoogd met 1,81%. Per die datum wordt het maximumdagloon verhoogd van € 228,76 naar € 232,90 bruto.

Anw

  Alleenstaanden Verzorgingsuitkering Wezenuitkering tot 10 jaar Wezenuitkering van 10 tot 16 jaar Wezenuitkering van 16 tot 21 jaar
Per maand € 1.280,83  € 804,64 € 409,87 € 614,80 € 819,73
Vakantie-uitkering € 85,93 € 61,38 € 27,50 € 41,25 € 55,00
Totaal € 1.366,76 € 866,02 € 437,37 € 656,05 € 874,73

Deze bedragen zijn exclusief de tegemoetkoming Anw van € 17,90 bruto per maand.

Kinderbijslag

Ook de bedragen van de kinderbijslag gaan omhoog. Per 1 juli 2022 zijn de bedragen als volgt:

Leeftijd kind Bedrag
0 t/m 5 jaar € 249,31
6 t/m 11 jaar € 302,74
12 t/m 17 jaar € 356,16
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 14-06-2022

Bij de Tweede Kamer is een initiatiefwetsvoorstel ingediend. Het voorstel heeft als doel de ongelijkheid in de belastingheffing tussen kapitaal en arbeid te verminderen. Dat wordt bewerkstelligd door het laten vervallen van enkele fiscale regelingen en het invoeren van een progressief tarief in box 2 van de inkomstenbelasting. Volgens het voorstel bedraagt het tarief in box 2 25,96% tot een belastbaar inkomen van € 58.989 en 40,59% voor het meerdere. 

De doorschuifregelingen voor aanmerkelijkbelangheffing bij overlijden en krachtens schenking vervallen in het voorstel.

Verder vervalt in de gebruikelijkloonregeling de zogenaamde doelmatigheidsmarge van 75%.

De bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet wordt in het voorstel ook gewijzigd. Deze wordt beperkt tot overgedragen belangen van 25% of meer van het geplaatste kapitaal. Daarnaast wordt voorgesteld om verhuurd vastgoed aan te merken als beleggingsvermogen, waardoor het niet in aanmerking komt voor de faciliteit. De vrijstelling wordt verlaagd naar 25%. De huidige vrijstelling is 100% van de waarde van het ondernemingsvermogen tot ruim € 1 miljoen en 83% van het meerdere. Het vrijgestelde ondernemingsvermogen wordt gemaximeerd op € 1 miljoen.

Bron: Overig | wetsvoorstel | 36 128 | 06-06-2022

Sinds 7 juni 2022 kunnen startende ondernemers de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) aanvragen voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022. De regeling is bestemd voor ondernemers in het mkb, die hun onderneming tussen 30 juni 2020 en 30 september 2021 hebben ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Een belangrijk verschil met de reguliere TVL is dat de starterssubsidie meetelt als omzet voor de inkomsten- en omzetbelasting. Aanvragen van de subsidie kan tot en met 2 augustus 17.00 uur. Een onderneming, die aan de subsidievoorwaarden voldoet, ontvangt minimaal € 1.500 en maximaal € 100.000 subsidie per kwartaal.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | publicatie | 01-06-2022

De Tweede Kamer heeft enkele moties aangenomen over het rechtsherstel in box 3.

De eerste motie betreft de vraag naar een onderzoek naar de gevolgen van de wetswijziging waardoor sinds 1 januari 2016 een rechterlijke uitspraak binnen een massaalbezwaarprocedure niet doorwerkt naar gelijke gevallen waarbij geen bezwaar is ingediend. In de motie wordt de regering opgeroepen het functioneren van de massaalbezwaarprocedure te onderzoeken en mogelijkheden tot verbetering daarvan te bezien.

De tweede motie betreft de vraag om een uitwerking van scenario’s om ook niet-bezwaarmakers rechtsherstel te bieden. De kamer roept de regering op in de verschillende scenario’s aandacht te geven aan het onderscheid tussen grote en kleine spaarders en de budgettaire consequenties daarvan in kaart te brengen.

Bron: Overig | publicatie | 32140 | 01-06-2022

De minister van SZW heeft de bandbreedtes van het uurloon voor de toepassing van het jeugd-lage-inkomensvoordeel (jeugd-LIV) voor 2022 vastgesteld.

Leeftijd bereikt op 31-12-2021 ondergrens bovengrens
20 jaar € 8,67 € 10,73
19 jaar € 6,50 € 9,65
18 jaar € 5,42 € 7,24
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | Staatscourant 2022, Nr. 14445 | 01-06-2022

Het vorige kabinet heeft een wetsvoorstel ingediend om de kinderbijslag gedurende enkele jaren niet te indexeren. De opbrengst van het wetsvoorstel zou worden gebruikt voor verbetering van de dienstverlening van het UWV en de SVB. Het huidige kabinet heeft dit wetsvoorstel ingetrokken, mede in verband met de huidige hoogte van de inflatie. Dat betekent dat de kinderbijslag de komende jaren tweemaal per jaar wordt verhoogd op basis van de gemiddelde prijsontwikkeling. 

Het besluit om het wetsvoorstel in te trekken is mede tot stand gekomen op verzoek van de Eerste Kamer.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 02-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de invoering van een verplichte winstdeling door bedrijven in de strijd tegen inflatie. Vakbond CNV pleit daarvoor.

De staatssecretaris wijst erop dat het arbeidsvoorwaardenoverleg primair een zaak is van werkgevers en werknemers. Een winstdelingsregeling kan de betrokkenheid van werknemers bij het bedrijf verhogen, maar niet alle werknemers zullen bereid zijn of kunnen zich veroorloven om loon deels risicodragend te maken.

De staatssecretaris deelt de opvatting van de vragensteller dat fiscale regels werknemersparticipatie onaantrekkelijk maken niet. Loon in de vorm van winstdeling of werknemersparticipatie wordt in beginsel op dezelfde wijze belast als andere vormen van loon. Het kabinet is bereid mee te werken aan oplossingen voor uitvoeringsmoeilijkheden of knelpunten in de belastingheffing voor werkgevers en werknemers. Als voorbeeld haalt de staatssecretaris het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten aan. Dit wetsvoorstel is bedoeld om liquiditeitsproblemen, die kunnen ontstaan bij de toekenning van aandelenoptierechten, op te lossen.

Het kabinet staat positief tegenover werknemersparticipatie als instrument om de betrokkenheid en productiviteit van werknemers te vergroten. Het kabinet is echter niet van plan om dat met fiscale faciliteiten te stimuleren.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000157606 | 07-06-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over thuiswerken door grensarbeiders. In het kader van de crisismaatregelen tijdens corona zijn met Duitsland en België afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen voor grensarbeiders. Deze afspraken lopen tot en met 30 juni 2022. Het is niet de bedoeling om deze afspraken te verlengen.

Voor een reguliere afwijking van de afspraken in belastingverdragen is een verdragsaanpassing nodig. De aflopende thuiswerkovereenkomsten zijn gekoppeld aan de coronamaatregelen met betrekking tot thuiswerken en lenen zich daarom niet voor een permanente maatregel.

Wel wordt in overleg met de buurlanden bezien of nieuwe afspraken kunnen worden gemaakt over de behandeling van grensarbeiders in de belastingverdragen. Vanwege de complexiteit is niet zeker of er een thuiswerkregeling in de belastingverdragen komt. Als het lukt om overeenstemming te bereiken over een verdragsaanpassing duurt het nog geruime tijd voordat deze van kracht wordt.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000161291 | 08-06-2022

Er geldt een vrijstelling van omzetbelasting voor het verzorgen van onderwijs door scholen en instellingen. Uitgezonderd van de vrijstelling is onderwijs met een vrijetijdskarakter of dat dient om vaardigheden in de persoonlijke levenssfeer te verwerven. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie EU moeten vrijstellingen, als uitzonderingen op de regel dat prestaties in beginsel belast zijn, strikt worden uitgelegd.

Een onderwijsinstelling bood naast haar reguliere onderwijsactiviteiten tegen vergoeding HOVO-cursussen aan. Dat is een vorm van cursorisch onderwijs binnen universiteiten en hogescholen voor iedereen vanaf vijftig jaar. Volgens de rechtbank is dat geen algemeen vormend onderwijs, omdat het onderwijs niet is gericht op de ontwikkeling van een persoon binnen de maatschappij, maar op de ontwikkeling van een persoon op zich. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, is aannemelijk dat de HOVO-cursussen gericht zijn op ontwikkeling in de privésfeer. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom de vrijstelling van omzetbelasting niet van toepassing op deze cursussen.

In hoger beroep voert de instelling aan dat de voordrachtenvrijstelling van toepassing is. Deze vrijstelling geldt voor voordrachten, die strekken tot bevordering van wetenschap of algemene ontwikkeling en worden verzorgd door publiekrechtelijke lichamen, stichtingen of verenigingen.

Volgens Hof Amsterdam kan een reeks hoorcolleges worden aangemerkt als het geven van ‘een voordracht’. Voor de toepassing van de voordrachtenvrijstelling is niet van belang of het een enkele voordracht of een reeks van voordrachten betreft. Het feit dat een aantal cursussen qua onderwerp en inhoud overeenkomsten vertoont met het reguliere en van btw vrijgestelde onderwijs maakt niet dat de voordrachtenvrijstelling niet zou kunnen worden toegepast. Volgens het hof is niet van belang dat in een aantal gevallen cursusmateriaal ter voorbereiding op de in de voordrachten behandelde stof wordt aangeboden. Het cursusmateriaal is bedoeld om de voordrachten toegankelijker en aantrekkelijker te maken. De mogelijkheid voor cursisten om vragen te stellen tijdens de hoorcolleges ontneemt daaraan niet het karakter van een voordracht.

Het hof is van oordeel dat de HOVO-cursussen zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van de voordrachtenvrijstelling.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20214424, 20/00707 | 06-12-2021

Op een werkgever en een arbeidsongeschikte werknemer rust de wettelijke plicht om de re-integratie van de werknemer in het arbeidsproces te bevorderen. Wanneer de werknemer blijvend arbeidsongeschikt is voor zijn eigen werk, ligt het op de weg van de werkgever om passende arbeid aan te bieden. Wanneer de werkgever daarin niet kan voorzien, is het aan hem om passende arbeid bij andere werkgevers te zoeken. Indien bij een andere werkgever passende arbeid is gevonden, blijft desondanks de arbeidsovereenkomst tussen de oorspronkelijke werkgever en de werknemer in stand.

De vraag in een procedure was of een arbeidsongeschikte werkneemster door in het kader van re-integratie in het tweede spoor elders in dienst te treden haar arbeidsovereenkomst heeft opgezegd. De werkneemster werd begeleid door een jobcoach bij haar sollicitatieactiviteiten. Die begeleiding heeft geleid tot een dienstbetrekking elders voor de duur van zes maanden, met een proeftijd van één maand, ingaande op 1 november 2021. De werkneemster heeft haar werkgever daarvan pas op de hoogte gesteld nadat deze het loon had uitbetaald over de maand november. De werkgever reageerde daarop met de mededeling dat hij de dienstbetrekking met ingang van 1 december 2021 als beëindigd beschouwde.

De kantonrechter is van oordeel dat het enkel aanvaarden van een functie elders in het kader van het tweede spoor niet zonder meer als een beëindigingshandeling van de werknemer kan worden gezien. Dat geldt ook als het gaat om een ‘harde’ arbeidsovereenkomst bij die andere werkgever voor een vaste periode. Dat volgt uit de wetsgeschiedenis. De kantonrechter merkt verder op dat opzegging door een werknemer niet snel moet worden aangenomen. Het moet gaan om een duidelijke en ondubbelzinnige op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerichte wilsverklaring. In dit geval heeft de werkgever nagelaten om vast te stellen of de werkneemster daadwerkelijk de arbeidsovereenkomst heeft willen opzeggen. Omdat de werkneemster uiteindelijk heeft ingestemd met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 1 december 2021, heeft de kantonrechter de werkgever veroordeeld de transitievergoeding aan de werkneemster te betalen.

De kantonrechter veroordeelde de werkgever ook tot betaling van de gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De werkgever heeft voor het einde van de wachttijd van twee jaar arbeidsongeschiktheid de arbeidsovereenkomst als beëindigd beschouwd en daarbij geen opzegtermijn in acht genomen. Dat bij een juiste opzegging geen loon over die opzeggingstermijn verschuldigd zou zijn geweest doet aan de verplichting tot betaling en de berekening van de gefixeerde schadevergoeding niet af.

Bron: Rechtbank Midden-Nederland | jurisprudentie | ECLINLRBMNE20221183, 9660060 ME VERZ 22-11 A/45353 | 29-03-2022

Hof Den Bosch heeft onlangs uitspraak gedaan over de toepassing van het verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing met het Verenigd Koninkrijk. De procedure betrof een inwoonster van het Verenigd Koninkrijk, die in 2017 inkomen uit Nederland heeft genoten.

In dat jaar verbleef zij een aantal maanden in Nederland. Voor de toepassing van de Wet IB 2001 is zij aangemerkt als buitenlands belastingplichtige. Het inkomen uit Nederland bestond uit het loon uit dienstbetrekking in Nederland, de AOW-uitkering en de ANW-uitkering. Op grond van de Wet IB 2001 is Nederland bevoegd om over dat inkomen belasting te heffen.

Het belastingverdrag met het Verenigd Koninkrijk (VK) wijst Nederland aan als land dat mag heffen over het loon uit dienstbetrekking. De dienstbetrekking is in Nederland uitgeoefend en het loon is betaald door een werkgever, die in Nederland is gevestigd. Als het VK belasting zou heffen over het loon uit deze dienstbetrekking moet het VK een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verlenen op grond van het belastingverdrag.

De belastingheffing over de AOW- en de ANW-uitkering is toegewezen aan het Verenigd Koninkrijk. Volgens het belastingverdrag hoeft Nederland deze uitkeringen alleen vrij te stellen voor zover zij in het VK belast worden. Deze uitkeringen worden in het Verenigd Koninkrijk slechts belast voor zover zij daarheen zijn overgemaakt of daar worden ontvangen. Uit de door de belanghebbende overgelegde stukken bleek dat de uitkeringen niet in het VK zijn belast. Dat heeft tot gevolg dat Nederland die uitkeringen niet hoeft vrij te stellen van belastingheffing.

Bij het vaststellen van de aanslag is de inspecteur uitgegaan van premieplicht voor de volksverzekeringen gedurende de maanden mei tot en met juli 2017. In die maanden verbleef de belanghebbende in Nederland en verrichtte zij hier werkzaamheden. Op grond van een Europese verordening is de werkstaat bevoegd om premies te heffen in het geval een inwoner van een lidstaat van de EU werkzaamheden verricht op het grondgebied van een andere lidstaat. Volgens het hof heeft de inspecteur het premie-inkomen terecht gesteld op een tijdsevenredig deel van het maximale premie-inkomen, aangezien dat lager is dan het wereldinkomen over 2017 van de belanghebbende.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20221197, 21/00614 | 12-04-2022

De staatssecretaris van Financiën gaat niet in cassatie tegen een uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden over het niet belasten van een verhoging van een WIA-uitkering bij hulpbehoevendheid. Volgens het hof leidt het belasten van de verhoging tot een individuele en buitensporige last vanwege invloed op andere regelingen. Daardoor bleef van de verhoogde uitkering weinig over om de kosten van langdurige hulpbehoevendheid te kunnen betalen. Het hof is van oordeel dat wanneer minder dan 10% van de verhoogde uitkering resteert sprake is van een buitensporige last.

In deze zaak resteerde na de korting op diverse inkomensafhankelijke regelingen zelfs minder dan 5% van de verhoogde uitkering. De staatssecretaris vindt de door het hof gekozen oplossing om de verhoging niet te belasten beleidsmatig niet de meest gelukkige.

In zijn toelichting op het afzien van beroep in cassatie kondigt de staatssecretaris aan dat hij in overleg met de collega’s van SZW en VWS zal zoeken naar een evenwichtige regeling. Tot een definitieve oplossing is gevonden zal de Belastingdienst in vergelijkbare zaken op deze manier een tegemoetkoming bieden.

Bron: Ministerie van Financiën | jurisprudentie | nr. 2022-0000136637, ECLINLGHARL20222743 | 22-05-2022

In een procedure over de naheffing van douanerechten was de vraag of de ingediende aangiften konden worden gewijzigd. Het betrof aangiften van een vergunninghouder voor de douaneregeling bijzondere bestemming. De verleende vergunning bevatte een maximale hoeveelheid goederen die onder deze regeling kon worden aangegeven. De vergunninghouder heeft deze hoeveelheid overschreden, met het opleggen van een naheffingsaanslag tot gevolg.

Volgens het Douanewetboek van de EU kan binnen drie jaar na de datum van aanvaarding van een douaneaangifte op verzoek van de aangever worden toegestaan dat de douaneaangifte wordt gewijzigd na vrijgave van de goederen. Wijziging van de aangifte is alleen mogelijk als dat voor het voldoen aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling noodzakelijk is. Onder de desbetreffende douaneregeling moet worden verstaan de douaneregeling waarvoor de aangifte is gedaan.

De rechtbank oordeelde dat de vergunninghouder door het doen van meerdere aangiften goederen onder de douaneregeling bijzondere bestemming heeft gebracht. De in de vergunning bijzondere bestemming opgenomen hoeveelheid werd door deze aangiften nog niet overschreden. Evenmin is gebleken dat niet aan de voorwaarden van de douaneregeling is voldaan. Volgens de rechtbank gaat het niet om het nakomen van de verplichtingen van de douaneregeling ‘brengen in het vrije verkeer’ maar om de verplichtingen van de douaneregeling ‘bijzondere regeling bijzondere bestemming’.

Niet in geschil was dat alle met deze aangiften aangegeven goederen hun bijzondere bestemming hebben bereikt. Nu aan de verplichtingen van de desbetreffende douaneregeling is voldaan en daarmee het douanetoezicht is beëindigd zijn de goederen definitief in het vrije verkeer gebracht. Dat betekent dat de aangiften niet meer kunnen worden gewijzigd.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20223715, HAA 20/6479 | 28-04-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft het wetsvoorstel Fiscale verzamelwet 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd. Het wetsvoorstel bevat maatregelen waarvan wenselijk is dat ze per 1 januari 2023 in werking treden. Dit wetsvoorstel bevat de volgende maatregelen:

  • codificatie maatregelen lijfrenten en loonstamrechten;
  • enkele technische verbeteringen in de Wet op de dividendbelasting 1965;
  • voor bezwaar vatbare beschikkingen op belastingaanslag voor bezwaar en beroep onderdeel laten uitmaken van de belastingaanslag;
  • invoering van een wettelijke grondslag uitvraag gegevens per inkomstenverhouding;
  • afschaffing van de betalingskorting voor de voorlopige aanslag vennootschapsbelasting;
  • betalingsvordering lokale belastingen;
  • rentestop naheffingsaanslag;
  • maatwerk belastingrente;
  • versterken van de rechtsbescherming bij de onderlinge overlegprocedure tussen staten met een belastingverdrag;
  • verlenging en uniformering van bepaalde termijnen bij vereenvoudigd derdenbeslag;
  • tegemoetkoming voor schrijnende situaties bij verkrijgen nalatenschap;
  • enkele wijzigingen in de Belastingwet BES ter zake van de koop of doorverkoop van een onroerende zaak of een schip; en
  • enkele meer technische maatregelen.
Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 22-05-2022

In 2022 heeft STYB vijf nieuwe collega’s verwelkomd! Rob, Bertram, Kayleigh, Danique en Jelle hebben het super team van STYB uitgebreid.

Kayleigh loopt stage bij STYB en komt na haar stageperiode full time in dienst bij het administratieteam van STYB. Daar zijn we heel blij mee! Jelle heeft stage gelopen en zal het Loonium salaristeam voor een aantal uren per week blijven ondersteunen.

Ook Danique is bij STYB in dienst gekomen om het Loonium salaristeam te ondersteunen. Rob en Bertram hebben wij eerder dit jaar mogen verwelkomen bij het administratieteam van STYB.

Rob, Bertram, Kayleigh, Danique en Jelle kijken terug op een leuke en mooie start. Klanten leren kennen, op en top samenwerken met de nieuwe collega’s, nieuwe dingen leren en lekker innovatief bezig zijn met de leuke klanten die STYB heeft.

Het is dan ook super gaaf om te werken bij STYB, het administratiekantoor dat het graag anders doet. STYB is informeel, dynamisch, jong, ontzorgend, positief, vitaal  en toegankelijk.

STYB groeit verder. We verwelkomen graag meer nieuwe collega’s!

Ken jij iemand die gek is op het maken van jaarrekeningen voor verschillende kleinere MBK bedrijven, met ook nog enige fiscale kennis? Of weet jij iemand die een kei is in het stroomlijnen en controleren van complete administraties en de brug kan vormen tussen de dagelijkse administratieve processen en het fiscale team?

Diegene zoeken wij! En diegene is altijd welkom om bij ons binnen te lopen. Wij vertellen graag meer over ons enthousiaste team collega’s en de leuke en dynamische klanten van STYB waar volop uitdaging is!

Meer informatie: Vacatures STYB

Bel: 0545-200200 of mail naar ramon@styb.nl

Bron: Tue, 07 Jun 2022 11:14:28 +0100

De staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft de subsidieregeling voor de aanschaf van zero-emissievrachtwagens gepubliceerd. De subsidieregeling heeft de naam AanZET gekregen.

De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de voertuigclassificatie en de omvang van de onderneming die de vrachtwagen aanschaft. Ondernemingen worden verdeeld naar omvang in de categorieën groot, middelgroot en klein. In alle gevallen bedraagt de subsidie een percentage van de verkoopprijs, met inachtneming van een maximumbedrag aan subsidie. De percentages variëren niet alleen naar omvang van de onderneming, maar ook naar voertuigcategorie. Non-profitinstellingen worden gelijkgesteld aan kleine ondernemingen. Het subsidieplafond voor 2022 is € 13,5 miljoen. De regeling loopt van 9 mei 2022 tot en met 8 mei 2027. De regeling wordt uitgevoerd door RVO.nl.

Overzicht subsidies

Omvang onderneming Voertuigclassificatie % Maximumbedrag
 Groot  N2  12,5  € 17.800
 Middelgroot    19  € 26.800
 Klein en non-profit    25  € 35.700
 Groot  N3 bakwagenchassis, maximaal 18 ton  15  € 43.600
 Middelgroot    21,5  € 63.700
 Klein en non-profit    28,5  € 84.000
 Groot  N3 bakwagenchassis boven 18 ton  16,9  € 56.700
 Middelgroot    24,3  € 81.500
 Klein en non-profit    31,7  € 106.300
 Groot  N3 oplegger-trekker  20  € 72.700
 Middelgroot    28,5  € 102.300
 Klein en non-profit    37  € 131.900
Bron: Overig | besluit | IENW/BSK-2021/329303, Staatscourant 2022, Nr. 11166 | 24-04-2022

In de Tweede Kamer zijn vragen gesteld over het zo snel mogelijk onder het nultarief van de btw brengen van groente en fruit. In het coalitieakkoord is afgesproken om te bezien of het nultarief mogelijk is voor groente en fruit. Het invoeren van het nultarief voor specifieke voedingsmiddelen is volgens de staatssecretarissen van VWS en Financiën complex vanwege de vraag waar de grens voor de toepassing ligt. Dit geldt ook als het criterium ‘onbewerkt’ wordt toegevoegd. Wanneer is sprake van een bewerking? Bij deze afbakeningsvragen speelt het fiscale neutraliteitsbeginsel een rol. Het neutraliteitsbeginsel verzet zich ertegen dat soortgelijke goederen voor de btw ongelijk worden behandeld.

De vragenstellers herinneren eraan dat ten tijde van de coronacrisis het nultarief op mondkapjes zeer snel kon worden ingevoerd. Volgens de staatssecretarissen is het niet mogelijk om de toepassing van het nultarief op onbewerkte groente en fruit voor 1 juli 2022 te regelen.

Een plan van aanpak voor het invoeren van het nultarief op groente en fruit wordt voor de zomer naar de Tweede Kamer gestuurd.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 3354972-1028005-VGP | 11-05-2022

Met ingang van 2 augustus 2022 treedt de Wet betaald ouderschapsverlof in werking. Bij de behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer is een motie aangenomen om het doorbetalingspercentage te verhogen van 50 naar 70. De minister van SZW heeft in een besluit het uitkeringspercentage overeenkomstig de motie gewijzigd. Dit betekent dat ouders die gebruik maken van de regeling betaald ouderschapsverlof via het UWV 70% van hun dagloon doorbetaald krijgen. De uitkering bedraagt maximaal 70% van het maximum dagloon.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetswijziging | Staatsblad 2022, 174 | 09-05-2022

De Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL) vervalt op 1 juli 2022. In verband met een aanvulling op het steun- en herstelpakket voor het vierde kwartaal van 2021 en het eerste kwartaal van 2022 voor startende ondernemers wordt de TVL gewijzigd. Om RVO.nl de mogelijkheid te bieden om subsidieaanvragen voor de aanvullende regeling te verwerken wordt de vervaldatum van de TVL uitgesteld naar 1 juli 2023.

Dat geldt niet voor de delen van de TVL waarvan de subsidie door de Europese Commissie is goedgekeurd onder de Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID-19-uitbraak. Deze delen vervallen wel per 1 juli 2022.

Bron: Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | besluit | WJZ / 22212223 | 19-05-2022

Na de beëindiging van het dienstverband van een werknemer stuurde de werkgever hem een eindafrekening. Die resulteerde in een terug te betalen bedrag van € 385 omdat de werknemer 25 verlofuren te veel had opgenomen. De werknemer gaf geen gehoor aan het verzoek van de werkgever om dit bedrag binnen 30 dagen over te maken. Ook na een aanmaning heeft de werknemer niet betaald.

De kantonrechter heeft de werknemer veroordeeld tot betaling van dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.

Het verweer van de werknemer was dat de vordering moest worden afgewezen omdat de werkgever zich niet had gehouden aan de afspraak om de te veel opgenomen verlofuren te verrekenen met het salaris over september 2020. Het feit dat de werkgever zich niet aan die afspraak heeft gehouden, doet aan de terugbetalingsverplichting van de werknemer niet af. Dat de werknemer per saldo te veel aan loon heeft ontvangen was niet in geschil.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20223540, 9559732 \ CV EXPL 21-7891 | 19-04-2022

Op 1 januari 2019 is de Wet invoering extra geboorteverlof (WIEG) in werking getreden. Deze wet geeft partners in loondienst na de geboorte van een kind recht op een week doorbetaald geboorteverlof. Sinds 1 juli 2020 hebben partners in loondienst daarnaast recht op vijf weken aanvullend geboorteverlof. Het aanvullende geboorteverlof moet binnen zes maanden na de geboorte van het kind worden opgenomen. Dit kan alleen als eerst de week geboorteverlof is opgenomen. Tijdens het aanvullende verlof ontvangen partners een uitkering van het UWV van 70% van het dagloon. De uitkering is begrensd op 70% van het maximumdagloon. Er heeft inmiddels een eerste evaluatie van de WIEG plaatsgevonden. Uit het evaluatierapport blijkt dat bijna driekwart van de partners, die daarvoor in aanmerking kwamen, gebruik heeft gemaakt van het aanvullende geboorteverlof. 16% heeft alleen de eerste week geboorteverlof opgenomen. Slechts 10% heeft helemaal geen geboorteverlof opgenomen.

Van degenen, die geen aanvullend geboorteverlof opnamen, gaf bijna de helft aan dat de moeder minder ging werken of hiermee stopte. Ruim 40% van deze groep gaf aan, dat gebruik van de regeling financieel niet haalbaar was. In huishoudens met een gezamenlijk inkomen van meer dan € 4.000 netto per maand werd het aanvullend geboorteverlof door 85% van de partners opgenomen. In huishoudens met een lager gezamenlijk inkomen was dit 63%.

Ook de werkgevers zijn ondervraagd, met name over hun ervaringen met de aanvraagprocedure van de uitkering bij het UWV. Driekwart vindt deze procedure eenvoudig tot zeer eenvoudig.

De minister van SZW ziet in de evaluatie geen aanleiding tot wijziging van de WIEG. Wel is nader onderzoek nodig naar de groep, die om financiële redenen geen gebruikmaakt van het aanvullende geboorteverlof. In de evaluatie van de Wet betaald ouderschapsverlof zal ook aandacht worden besteed aan het gebruik, de effecten en de doelmatigheid van het geboorteverlof om het gezamenlijke effect van het geboorteverlof en het betaalde ouderschapsverlof op de arbeidsparticipatie en de verdeling van zorgtaken tussen partners te onderzoeken.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000110560 | 10-05-2022

Bij te late terugbetaling van een toeslag wordt invorderingsrente in rekening gebracht. De staatssecretaris van Financiën heeft een wetsvoorstel ingediend waardoor geen invorderingsrente wordt berekend over toeslagschulden waarvan de invordering is opgeschort tijdens de coronacrisis.  

Vanaf maart 2020 is de invordering van belastingen en toeslagschulden opgeschort. De invorderingsrente is vanaf 23 maart 2020 verlaagd naar 0,01%. Dit geldt tot en met 30 juni 2022. Op 1 juli 2022 wordt de invorderingsrente verhoogd naar 1% en op 1 januari 2023 naar 2%.

Gezien de verschillen in de aard en oorzaak van belasting- en toeslagschulden kent de Belastingdienst/Toeslagen een andere aanpak bij de hervatting van de invorderingsactiviteiten dan de Belastingdienst. Daarin ziet het kabinet aanleiding om toeslagterugvorderingen, waarvan de invordering in verband met de coronacrisis is opgeschort, uit te zonderen van de stapsgewijze verhoging van de invorderingsrente. In dat licht wordt voorgesteld om betrokkenen de mogelijkheid te bieden om de openstaande terugvordering binnen de hernieuwde betaaltermijn van vier weken te betalen zonder berekening van invorderingsrente. De betrokkenen krijgen daarnaast de mogelijkheid van een betalingsregeling van 24 maanden zonder berekening van invorderingsrente. Als de belanghebbende niet reageert wordt nog tweemaal een aanbod gedaan met in beide gevallen een betaaltermijn van zeven dagen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000147984 | 18-05-2022

Een tijdelijke arbeidsovereenkomst eindigt in beginsel van rechtswege na het verstrijken van de tijd die in de overeenkomst is aangegeven. Bij de invoering van de Wet werk en zekerheid is de aanzegplicht voor werkgevers bij het einde van tijdelijke arbeidscontracten in de wet opgenomen. De aanzegplicht geldt voor tijdelijke contracten met een duur van zes maanden of langer. De werkgever is verplicht om uiterlijk een maand voordat de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt de werknemer schriftelijk te laten weten of hij de arbeidsrelatie al dan niet wenst voort te zetten. In het geval de werkgever de arbeidsrelatie wil voortzetten, dient hij aan te geven onder welke voorwaarden dit volgens hem dient te gebeuren. De aanzegplicht geldt niet wanneer bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst schriftelijk is overeengekomen dat deze eindigt op een tijdstip dat niet op een kalenderdatum is gesteld. De sanctie op het niet nakomen van de aanzegverplichting is een vergoeding aan de werknemer van een maandloon. Komt de werkgever zijn verplichting te laat na, dan wordt de vergoeding naar rato verminderd.

Bij de Hoge Raad is een procedure in behandeling over de aanzegplicht. Een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst heeft de werkgever de werknemer mondeling laten weten dat zijn arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd. Schriftelijke bevestiging van de mededeling bleef uit. De kantonrechter heeft het verzoek om een vergoeding van de werknemer afgewezen, omdat er geen enkele onduidelijkheid heeft bestaan over het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en deze mededeling tijdig is geschied. Volgens de kantonrechter is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat werknemer aanspraak maakt op een vergoeding, terwijl hij geen enkel nadeel heeft ondervonden van het niet nakomen van de op de werkgever rustende verplichting. In hoger beroep oordeelde Hof anders en kende het de werknemer de gevraagde vergoeding toe.

Een rechtsgevolg van een wettelijke bepaling mag enkel aan de kant worden geschoven wanneer het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Aan deze eis is volgens het hof niet voldaan. Het hof wijst erop dat de wetgever expliciet voor heeft gekozen dat een mondelinge aanzegging niet voldoende is.

De A-G merkt op dat het moeten voldoen aan de aanzegplicht niet belastend hoeft te zijn voor de werkgever. Volgens de parlementaire geschiedenis kan al bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst worden aangegeven dat er geen sprake van een opvolgend contract zal zijn. Ook een (standaard)mail aan de werknemer met de mededeling dat er geen ruimte is voor verlenging van het contract volstaat.

Gelet op de tekst van de wet en de wetsgeschiedenis lijdt het geen twijfel dat de aanzegplicht schriftelijk moet worden nagekomen. Een mondelinge aanzegging is niet voldoende, ook niet wanneer vast zou staan dat voor de werknemer duidelijk was dat de arbeidsrelatie niet wordt voortgezet en de werknemer geen nadeel heeft geleden door het niet-naleven van de schriftelijke aanzegplicht. Slechts in zeer uitzonderlijke omstandigheden zal een beroep op de redelijkheid en billijkheid het schriftelijkheidsvereiste terzijde kunnen stellen. Dergelijke omstandigheden waren hier niet aan de orde.

De A-G concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie van de werkgever.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022419, 21/03693 | 31-03-2022

De werkgever heeft bij arbeidsongeschiktheid van de werknemer de plicht om het loon door te betalen gedurende de wachttijd van 104 weken. Wanneer de werknemer aan het einde van de wachttijd nog steeds arbeidsongeschikt is, kan hij een uitkering aanvragen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Het UWV beoordeelt dan of werkgever en werknemer voldoende re-integratie-inspanningen hebben verricht om de werknemer weer in het arbeidsproces te laten instromen. Is dat niet het geval, dan legt het UWV de werkgever een zogenaamde loonsanctie op. Die sanctie houdt in dat de werkgever verplicht wordt het loon nog maximaal één jaar door te betalen.

De rechtbank heeft in een bijzonder geval het loonsanctiebesluit van het UWV vernietigd. De werknemer functioneerde sinds 2017 niet meer goed. De werknemer kwam afspraken niet na en werd snel boos als hij daarop werd aangesproken. In eerste instantie dacht de werkgever niet dat het disfunctioneren van de werknemer een medische oorzaak zou kunnen hebben. De werknemer ontkende dat ook. Omdat het functioneren van de werknemer verslechterde, is in oktober 2018 een beëindigingsovereenkomst gesloten met als einddatum 1 februari 2019. Omdat de werkgever zich afvroeg of het afwijkende gedrag van de werknemer een medische oorzaak had, heeft hij een medisch expertise-onderzoek laten uitvoeren door een psychiater. Uiteindelijk is de vaststellingsovereenkomst verscheurd en is de werknemer medio 2019 met terugwerkende kracht ziekgemeld per 6 maart 2017. Eind 2019 werd vastgesteld dat de werknemer lijdt aan Alzheimer, wat de medische oorzaak is geweest voor zijn disfunctioneren.

Volgens de rechtbank hadden de werkgever en de werknemer zich niet meer kunnen inspannen voor de re-integratie van de werknemer omdat zij niet wisten of konden weten wat de oorzaak van het disfunctioneren van de werknemer was. Daar komt bij dat de werknemer met terugwerkende kracht is ziekgemeld. Dat brengt volgens de rechtbank mee dat de re-integratie in een ander daglicht is komen staan. De rechtbank is van oordeel dat het UWV in dit geval ten onrechte een loonsanctie heeft opgelegd.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20223828, SGR 20/7930 | 24-04-2022

Bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken moet overdrachtsbelasting worden betaald door de verkrijger. De wet merkt aandelen in een rechtspersoon, waarvan de bezittingen voor meer dan de helft bestaan uit onroerende zaken, voor de overdrachtsbelasting aan als een onroerende zaak. Dat betekent dat ook bij een aandelentransactie overdrachtsbelasting is verschuldigd als de vennootschap aan de voorwaarden voldoet. Naast de bezitseis geldt dat aan de doeleis voldaan moet zijn. Deze houdt in dat de onroerende zaken op het tijdstip van de verkrijging van de aandelen voor ten minste 70% dienstbaar zijn aan de handel in of het exploiteren van onroerende zaken.

Hof Den Haag oordeelde dat bij de overname van een bedrijf dat opslagmogelijkheden aanbiedt door een concurrent geen sprake was van de overname van een vastgoedrechtspersoon. De overgenomen vennootschap voldeed aan de bezitseis. Volgens het hof bestonden de activiteiten uit aanzienlijk meer dan de enkele verhuur van onroerende zaken. Het hof verwees naar de in de wetsgeschiedenis ter sprake gebrachte uitzondering voor het hotelbedrijf en de daarover ontstane jurisprudentie. Volgens het hof kon hier gesproken worden van een "goederenhotel". In dit geval waren de onroerende zaken dienstbaar aan de exploitatie van een geavanceerd opslagbedrijf en ging het niet om de exploitatie van onroerende zaken op zich. Aan de doeleis was volgens het hof niet voldaan.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd en de zaak verwezen naar Hof Amsterdam voor verdere behandeling. Volgens de Hoge Raad heeft Hof Den Haag niet gemotiveerd waarom in deze casus niet aan de doeleis is voldaan. Daarvoor is nodig dat de terbeschikkingstelling van de onroerende zaken ondergeschikt is in het geheel van prestaties dat aan afnemers wordt verricht. Dit moet worden beoordeeld vanuit het perspectief van de klanten. Activiteiten, die niet gericht zijn op individuele afnemers, zijn in dit verband niet van belang. 

Hof Amsterdam oordeelt dat vanuit het perspectief van de klant sprake is van de verhuur van onroerende zaken. De overige diensten zijn van ondergeschikte aard. Dat betekent dat de vennootschap terecht is aangemerkt als vastgoedrechtspersoon.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20221377, 21/00304 | 11-04-2022

In het kerstarrest van 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van box 3 in strijd is met Europese regelgeving. Voor de schending van het Europese recht moet rechtsherstel worden geboden aan degenen, die tijdig bezwaar hebben gemaakt.

De Hoge Raad heeft nu de vraag beantwoord of ook rechtsherstel moet worden geboden aan iemand die niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, maar wiens bezwaar is aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. De Hoge Raad stelt voorop dat het in het kerstarrest gegeven oordeel alleen betrekking heeft op de jaren 2017 en volgende. Ten aanzien van eerdere jaren handhaaft de Hoge Raad zijn oordeel dat de rechter alleen rechtsherstel kan bieden voor zover de heffing voor de belastingplichtige een individuele en buitensporige last oplevert.

Met betrekking tot de jaren 2017 en 2018 wijst de Hoge Raad erop, dat volgens de Uitvoeringsregeling IB 2001 geen ambtshalve vermindering wordt verleend als de onjuistheid van een aanslag voortvloeit uit latere jurisprudentie. Dat is hier aan de orde, omdat de aanslagen van de belanghebbende al vaststonden voordat de Hoge Raad het kerstarrest heeft gewezen. De staatssecretaris van Financiën heeft de bevoegdheid om anders te bepalen. Omdat hij dit (nog) niet heeft gedaan, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022720, 21/04407 | 19-05-2022

Het lage tarief van de omzetbelasting is onder meer van toepassing op het geven van gelegenheid tot sportbeoefening. De Europese btw-richtlijn staat de lidstaten toe het lage tarief te hanteren voor het verlenen van het recht om gebruik te maken van sportaccommodaties.

De vraag in een procedure voor Hof den Haag is of een samengestelde dienst, waardoor een afnemer op door hem vast te stellen dagen steeds met dezelfde kajuitzeilboot kan varen, is te rangschikken onder het verlenen van het recht om gebruik te maken van een sportaccommodatie.

De afnemer betaalt een maandelijks abonnementsgeld voor de mogelijkheid van het vrijwel exclusieve gebruik van een schip en voor het feit dat de ondernemer alle kosten daarvan voor zijn rekening neemt en de rompslomp regelt. Het hof vond niet aannemelijk gemaakt dat de samengestelde dienst (deels) bestaat uit het ter beschikking stellen van een sportaccommodatie. Evenmin was aannemelijk dat dit onderdeel zodanig overheersend is dat de totale prestatie onder het verlaagde tarief zou vallen. De terbeschikkingstelling van schepen op zichzelf kan niet worden beschouwd als het gelegenheid geven tot sportbeoefening. De zeilschepen zijn geen onroerende zaken en derhalve geen sportaccommodatie. De ondernemer beschikt niet over een eigen accommodatie aan de wal die als sportaccommodatie kan worden aangemerkt.

Het hof merkte nog op dat het gebruik van een kajuitjacht niet in alle gevallen kwalificeert als sportbeoefening omdat recreatief gebruik daarvan onderscheiden moet worden.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2022717, BK-21/00363 tot en met BK-21/00367 | 20-04-2022

Het kabinet heeft de Voorjaarsnota gepubliceerd. Belangrijk onderdeel van de Voorjaarsnota wordt gevormd door de fiscale maatregelen, die dienen ter dekking van tegenvallers en extra uitgaven.

Verlaging eerste schijf vennootschapsbelasting

De vennootschapsbelasting (Vpb) kent een hoog en een laag tarief. Het plafond voor het lage tarief wordt in 2023 verlaagd van € 395.000 naar € 200.000.

Heffingvrij vermogen in box 3

Volgens het coalitieakkoord gaat het heffingvrije vermogen in box 3 in drie stappen van € 50.650 nu naar circa € 80.000. Deze verhoging gaat niet door.

Twee tariefschijven in box 2

In box 2 van de inkomstenbelasting komt met ingang van 2024 een tweeschijventarief. Het basistarief bedraagt 26% en geldt voor de eerste € 67.000 aan inkomsten in box 2. Daarboven gaat het tarief naar 29,5%.

Doelmatigheidsmarge loon dga

Het loon dat een dga ten minste moet verdienen mag 25% lager vastgesteld worden dan het loon dat past bij het niveau en de duur van de arbeid van de dga. Deze doelmatigheidsmarge wordt verlaagd naar 15%.

Afbouw algemene heffingskorting

De algemene heffingskorting daalt met het toenemen van het inkomen in box 1. Met ingang van 2025 gaan ook de inkomens in box 2 en 3 meetellen voor de afbouw van deze heffingskorting.

Beperking toepassing 30%-regeling

Voor uit het buitenland aangeworven werknemers geldt onder voorwaarden de 30%-regeling. Deze regeling houdt in dat zij maximaal 30% van hun totale beloning onbelast kunnen ontvangen. Toepassing van de 30%-regeling wordt beperkt tot maximaal de zogenaamde Balkenendenorm. Deze bedraagt in 2022 € 216.000. Er komt een overgangsregeling voor een periode van drie jaar.

Tarief overdrachtsbelasting

Het algemene tarief van de overdrachtsbelasting wordt volgens het coalitieakkoord verhoogd van 8 naar 9%. Nu is aangekondigd dat dit tarief zal worden aangepast naar 10,1%. Het algemene tarief geldt voor de verkrijging van andere onroerende zaken dan woningen, voor verkrijgingen van woningen door beleggers en voor woningen die niet als eigen hoofdverblijf dienen.

AOW-koppeling

De hoogte van de AOW-uitkering wordt gekoppeld aan de stapsgewijze verhoging van het wettelijk minimumloon (WML) met in totaal 7,5%.

Afschaffen IOAOW

De inkomensondersteuning AOW (IOAOW) wordt stapsgewijs verlaagd in 2023 en 2024 en afgeschaft met ingang van 2025.

Ouderenkorting

Het coalitieakkoord omvat een verhoging van de ouderenkorting. Deze verhoging gaat niet door. Dit raakt ouderen met een middeninkomen, maar niet de laagste inkomens (zij verzilveren de ouderenkorting niet) en de hoogste inkomens (zij hebben geen recht op ouderenkorting).

Oudedagsreserve ondernemers

Met ingang van 1 januari 2023 is het voor ondernemers niet meer mogelijk om fiscaal gefaciliteerd te reserveren voor hun oudedag. Bestaande oudedagsreserves worden op basis van de huidige regels afgewikkeld.

Verhoging minimumloon

De aangekondigde verhoging van het wettelijk minimumloon met 7,5% wordt naar voren gehaald. De verhoging bedraagt in 2023 en 2024 2,5%. In 2025 komt daar 2,32% bij.

Onbelaste reiskostenvergoeding

De maximale onbelaste reiskostenvergoeding bedraagt € 0,19 per kilometer. De aangekondigde verhoging wordt een jaar naar voren gehaald. In 2023 gaat het maximum vermoedelijk naar € 0,21 en in 2024 naar € 0,23.

Klimaatfonds en groeifonds

De subsidies in het Klimaat- en transitiefonds en het Nationaal Groeifonds worden verlaagd met € 2,2 miljard.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 19-05-2022

Bij de Tweede Kamer is het wetsvoorstel toekomst pensioenen in behandeling. Dit wetsvoorstel regelt de overgang van het huidige pensioenstelsel naar een nieuw pensioenstelsel. Het wetsvoorstel vloeit voort uit het pensioenakkoord, dat na lang onderhandelen tussen werkgever en werknemers en het kabinet tot stand is gekomen.

De minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft een nota van wijziging naar de Kamer gestuurd. De nota van wijziging omvat een aantal technische en redactionele aanpassingen van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling. Daarnaast betreft het wijzigingen in de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964. In de Wet IB 2001 wordt voorgesteld dat een nettopensioen pas vanaf 1 januari 2027 aan de voorgestelde fiscale regels hoeft te voldoen in plaats van per 1 januari 2023. Een nettopensioen kan daardoor tijdens de overgangsfase van het huidige naar het nieuwe pensioenstelsel worden aangepast aan de nieuwe fiscale regels. Deze aanpassing is in lijn met de wijzigingen in de civiele wetgeving op dit punt. De overige voorgestelde wijzigingen in de Wet IB 2001 en de Wet LB 1964 zien vooral op het herstellen van een aantal kleine technische omissies in het wetsvoorstel.

Naar aanleiding van een recente uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven wordt de Algemene wet bestuursrecht gewijzigd. De wijziging is bedoeld om te voorkomen dat individuele deelnemers in bezwaar en beroep kunnen gaan tegen bepaalde besluiten van De Nederlandsche Bank in het kader van de pensioentransitie. Door de wijziging kan alleen het pensioenfonds in bezwaar en beroep gaan tegen deze besluiten. Het gaat om besluiten die De Nederlandsche Bank neemt over collectieve waardeoverdrachten en overbruggingsplannen in het kader van de overgang naar het nieuwe stelsel.

Tegelijk met de nota van wijziging heeft de minister de nota naar aanleiding van het verslag inzake het wetsvoorstel toekomst pensioenen naar de Tweede Kamer gestuurd. In deze nota heeft de regering de meeste vragen van de Kamerfracties over het wetsvoorstel beantwoord.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | wetsvoorstel | 2022-0000115623, 36 067 | 15-05-2022

De geruisloze omzetting van een onderneming in een besloten vennootschap is een faciliteit in de inkomstenbelasting, die belastingheffing bij de inbrengende ondernemer over de meerwaarde van de onderneming voorkomt. De belastingclaim op de meerwaarde wordt doorgeschoven naar de besloten vennootschap die de onderneming voortzet. Aan toepassing van de faciliteit zijn voorwaarden verbonden. De geruisloze omzetting vindt plaats op verzoek van de ondernemer. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking. Geruisloze omzetting vereist de aanwezigheid van een onderneming, zij het dat niet de gehele onderneming, zoals deze bestond op het overgangstijdstip, hoeft te worden ingebracht.

De Belastingdienst heeft een verzoek om geruisloze omzetting afgewezen omdat geen onderneming werd ingebracht. Voorafgaande aan de omzetting werd de onderneming grotendeels gestaakt. De omvang van de ingebrachte activiteiten was te gering om een onderneming te kunnen vormen. Volgens de Belastingdienst was de inbreng onderdeel van de liquidatie van de onderneming. Ook op grond daarvan kan de faciliteit van de geruisloze omzetting worden geweigerd.

Naar het oordeel van de rechtbank dient de vraag, of het resterende gedeelte van de onderneming nog steeds een onderneming vormt, te worden beantwoord naar de situatie op het tijdstip van daadwerkelijke inbreng in de vennootschap. Activiteiten, die na het overgangstijdstip zijn gestart, zijn niet van belang. De rechtbank deelde de opvatting van de Belastingdienst dat de overige activiteiten geen onderneming in materiële zin vormden.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20222272, BRE 19/5412 | 25-04-2022

De minister van SZW heeft Kamervragen beantwoord over het verbod door een werkgever om mobiele telefoons op de werkvloer te gebruiken. Op basis van zijn instructierecht, dat is opgenomen in het Burgerlijk Wetboek, kan een werkgever het gebruik van mobiele telefoons of andere voorwerpen op de werkvloer verbieden. De bevoegdheid is eenzijdig, dat wil zeggen dat instemming van de werknemers niet nodig is. Wel dient een instructie redelijk en billijk te zijn.

Het verbod in kwestie is gegeven uit veiligheidsoverwegingen en betreft het gebruik van mobiele telefoons in een groot magazijn, waar met heftrucks en computergestuurde apparatuur wordt gewerkt. Onderlinge communicatie binnen het magazijn gebeurt met portofoons. Volgens de minister is het niet toestaan van mobiele telefoons in magazijnen uit veiligheidsoverwegingen gebruikelijk. Het verbod op het gebruik van mobiele telefoons betrof overigens een reeds langer bestaande instructie. De minister is van mening dat een dergelijke instructie niet per se onredelijk of onbillijk is.

Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | publicatie | 2022-0000103530 | 09-05-2022

Een arbeidsverhouding kwalificeert als arbeidsovereenkomst als is voldaan aan drie in het Burgerlijk Wetboek opgenomen criteria. De werknemer verricht persoonlijk arbeid, de werkgever betaalt loon en er is een gezagsverhouding tussen werkgever en werknemer. Bij de beoordeling van een arbeidsverhouding is niet beslissend welke juridische kwalificatie partijen zelf daaraan hebben gegeven, maar of de afgesproken rechten en verplichtingen, mede gelet op de feitelijke uitvoering daarvan, al dan niet voldoen aan de kenmerken van een arbeidsovereenkomst.

Een procedure bij de kantonrechter betrof de vraag of sprake was van een arbeidsovereenkomst of van een stageovereenkomst. Voor het geval sprake was van een arbeidsovereenkomst was de vraag of de werkgever de overeenkomst in strijd met de wet heeft opgezegd.Een stageovereenkomst vertoont vaak kenmerken van een arbeidsovereenkomst, bijvoorbeeld omdat de noodzakelijke ervaring moet worden opgedaan door in het kader van de opleiding arbeid te verrichten die vergelijkbaar is met de arbeid van een gewone werknemer. Er wordt dan ook arbeid verricht in een gezagsverhouding en er wordt een stagevergoeding (loon) betaald. Bepalend voor het onderscheid is of de werkzaamheden in het belang van de opleiding worden verricht of dat het leveren van een bijdrage aan de verwezenlijking van het primaire doel van de onderneming voorop staat.

De arbeidsverhouding betrof een tandartsassistente in opleiding, die in het kader van de beroepsbegeleidende leerweg werkzaam was in een tandartspraktijk. Volgens de kantonrechter is een arbeidsovereenkomst overeengekomen. Uit hetgeen partijen hebben aangevoerd kwam naar voren dat de tandartsassistente zelfstandig balie- en schoonmaakwerkzaamheden verrichtte, bestellingen deed en afspraken maakte. De werkgever rekende bij het uitvoeren van de dagelijkse werkzaamheden op de assistente. Zij werd als vervanging ingezet bij afwezigheid van andere assistenten. Deze werkzaamheden waren niet in overwegende mate gericht op het uitbreiden van de eigen kennis en ervaring in het kader van de opleiding.

De tandartspraktijk heeft de arbeidsovereenkomst bij brief van 21 oktober 2021 opgezegd tegen 1 november 2021. De assistente heeft berust in de opzegging. Daarmee is de arbeidsovereenkomst op 1 november 2021 geëindigd. De overeenkomst is oorspronkelijk aangegaan voor bepaalde tijd tot 31 juli 2021. Op die datum zou de overeenkomst van rechtswege eindigen. Partijen hebben mondeling overleg gevoerd over de verlenging van de overeenkomst na 31 juli 2021. Volgens de wet wordt een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd voor ten hoogste een jaar op de vroegere voorwaarden voortgezet, als deze na het verstrijken van de bepaalde tijd wordt voortgezet zonder dat de werkgever de aanzegverplichtingen is nagekomen. De tandartspraktijk heeft niet uiterlijk een maand voor 31 juli 2021 de werkneemster schriftelijk geïnformeerd over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en onder welke voorwaarden. Dat betekent dat de onderhavige arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn voortgezet voor een jaar, dus tot 31 juli 2022. Een tussentijdse opzegmogelijkheid is niet overeengekomen. Dat betekent dat de tandartspraktijk de arbeidsovereenkomst zonder inachtneming van een opzegtermijn, zonder toestemming van het UWV en zonder instemming van de werkneemster heeft beëindigd.

De kantonrechter heeft de tandartspraktijk veroordeeld tot betaling van niet betaald salaris over de maanden september en oktober 2021, met een gematigde wettelijke verhoging van 10%. De tandartspraktijk is ook de transitievergoeding verschuldigd, inclusief wettelijke rente daarover vanaf een maand na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. Daarnaast moet de tandartspraktijk de wettelijke premies voor de werknemersverzekeringen afdragen vanaf het begin tot het einde van het dienstverband.

Omdat de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd, heeft de kantonrechter de tandartspraktijk veroordeeld tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging ter grootte van drie maandsalarissen. De kantonrechter heeft het verzoek van de werkneemster om een billijke vergoeding afgewezen.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA20224119, 9576082 \ EJ VERZ 21-86391 | 13-04-2022

Op een arbeidsovereenkomst was een gedragscode van toepassing. Volgens deze gedragscode kan schending daarvan leiden tot disciplinaire maatregelen, waaronder het beëindigen van het dienstverband. De werkgever hanteerde huisregels ten aanzien van het verstrekken van maaltijdbonnen aan medewerkers, die op zondag werken. Iedere werknemer, die op een zondag werkt, heeft volgens de huisregels recht op één maaltijdbon. De medewerkers dienden deze zelf op te halen. Een maaltijdbon heeft een waarde van € 2,50 en is slechts geldig op de dag van uitgifte.

Een werknemer is op staande voet ontslagen omdat hij in strijd met de regels een tweede maaltijdbon had opgehaald. De werknemer bestreed het ontslag bij de kantonrechter. De kantonrechter heeft het ontslag op staande voet vernietigd, maar ontbond de arbeidsovereenkomst wegens een duurzaam verstoorde arbeidsverhouding. Volgens de kantonrechter ontbrak de voor ontslag op staande voet vereiste dringende reden. Noch uit de huisregels, noch uit de gedragscode volgt dat het de werknemer volstrekt duidelijk moest zijn dat het ophalen van meer dan één maaltijdbon zou resulteren in een ontslag op staande voet. Het ontslag op staande voet was een te zwaar middel.

In hoger beroep oordeelde Hof Den Haag anders. Ook volgens het hof ontbrak een dringende reden voor ontslag op staande voet. Volgens het hof heeft de werknemer niet de bedoeling gehad om zich de waarde, die de bon vertegenwoordigt, toe te eigenen. Het handelen van de werknemer dat de werkgever ten grondslag heeft gelegd aan het ontslag op staande voet, vormt volgens het hof geen verwijtbaar handelen dat ontbinding van de arbeidsovereenkomst rechtvaardigt en geeft evenmin aanleiding om aan te nemen dat de arbeidsverhouding tussen partijen zodanig verstoord is geraakt dat van de werkgever niet kan worden verlangd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Met het ophalen van een tweede maaltijdbon heeft de werknemer wel de regels overtreden, maar gezien de geringe waarde en het feit dat de bon niet is gebruikt, is dat onvoldoende reden voor ontslag. De werkgever had naar aanleiding van dit incident kunnen volstaan met het geven van een waarschuwing, aldus het hof. Het hof heeft de arbeidsovereenkomst hersteld. De werkgever is veroordeeld tot (weder)tewerkstelling van de werknemer.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2022639, 200.302.645/01 (vervolg van 200.278.394/01) | 28-02-2022

De deelnemingsvrijstelling in de vennootschapsbelasting is niet van toepassing op liquidatieverliezen. Dat betekent dat een liquidatieverlies in mindering komt op de winst van de moedermaatschappij van de deelneming. Een liquidatieverlies is een verlies op een deelneming dat tot uitdrukking komt nadat de deelneming is ontbonden. Er kan echter geen liquidatieverlies worden genomen als recht geldt op een vorm van tegemoetkoming bij de belastingheffing ter zake van onverrekende verliezen van het ontbonden lichaam.

Volgens Hof Den Haag moet op het tijdstip van de liquidatie van de deelneming worden beoordeeld of er recht op enige vorm van tegemoetkoming voor de onverrekende verliezen bestaat. Het hof kwam tot dat oordeel in een procedure over het liquidatieverlies dat is geleden op een Ierse deelneming. De Ierse deelneming had voor haar liquidatie een deel van haar verliezen ter compensatie overgedragen aan andere Ierse groepsmaatschappijen in het kader van de Ierse "group relief"-regeling. De staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het hof. De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie aan deze materie gewijd.

De A-G ontleent aan de parlementaire geschiedenis van de beperking van de liquidatieverliesverrekening dat deze is bedoeld om oneigenlijk gebruik in de vorm van dubbele verliesaftrek tegen te gaan. De wetgever heeft de de toepassing van de bepaling niet willen beperken tot een liquidatieverliesregeling elders. Volgens de A-G volstaat enige mogelijkheid voor verliesverrekening in de buitenlandse wetgeving bij een verbonden vennootschap. Daaronder valt de Ierse "group relief"-regeling. Deze regeling voorkomt of verkleint een toekomstig liquidatieverlies bij de verliesvennootschap door de overdracht van verliezen aan groepsvennootschappen. De groepsvennootschappen kunnen de overgedragen verliezen verrekenen met hun winsten.

De beperking van de liquidatieverliesverrekening komt er volgens de A-G op neer, dat als lokaal enige regeling geldt voor verliezen van de deelneming, die niet bij haar zelf verrekend kunnen worden, Nederland het liquidatieverlies niet overneemt. De conclusie van de A-G is dat het cassatieberoep van de staatssecretaris gegrond is.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022361, | 11-04-2022

De Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalt dat iedereen, die is uitgenodigd tot het doen van aangifte, verplicht is aangifte te doen. Wanneer de aangifteverplichting door een belastingplichtige niet wordt nagekomen, ook niet na hieraan te zijn herinnerd en daartoe te zijn aangemaand, is de vereiste aangifte niet gedaan en wordt de bewijslast omgekeerd en verzwaard. Op de belastingplichtige rust dan de last om overtuigend aan te tonen, dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Als de vereiste aangifte niet is gedaan, geldt de omkering van de bewijslast ook ten aanzien van een navorderingsaanslag.

De Belastingdienst legde een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting op over het jaar 2015 aan een Nederlandse NV nadat hij aanvankelijk een ambtshalve aanslag had opgelegd. Na het opleggen van de primitieve aanslag diende de NV alsnog een aangifte in. In de aangifte claimde de NV een afwaarderingsverlies op enkele vorderingen. Ten aanzien van dit afwaarderingsverlies rustte de bewijslast al op de NV.

Voor de bepaling van de waarde van een vordering op de fiscale balans is het subjectieve oordeel van de belastingplichtige daaromtrent bepalend. Dat oordeel moet de belastingplichtige hebben gevormd na een onderzoek van de omstandigheden waardoor de waarde van de vordering op balansdatum kan worden beïnvloed, voor zover die omstandigheden hem bekend zijn.

De Nederlandse NV nam begin 2014 alle aandelen in een buitenlandse vennootschap over van haar aandeelhouder voor € 38 miljoen. Het eigen vermogen van de vennootschap bedroeg op dat moment € 52 miljoen. Kort na de overname is besloten de overgenomen vennootschap te liquideren. De activa en passiva bestonden vrijwel uitsluitend uit vorderingen en schulden. De NV heeft na de liquidatie alle activa en passiva van de buitenlandse vennootschap op haar balans gezet. In verband met de liquidatie heeft de NV in haar aangifte Vpb 2014 een resultaat van € 14 miljoen verantwoord onder de deelnemingsvrijstelling. In 2015 wilde de NV enkele van de vorderingen, die in het kader van de liquidatie aan haar zijn uitgekeerd, afwaarderen ten laste van de winst. De Belastingdienst heeft dat niet toegestaan, omdat niet aannemelijk was dat de vorderingen bij de overname van de buitenlandse vennootschap volwaardig waren. Steun voor dat standpunt ontleende de Belastingdienst aan het verschil tussen koopsom voor de aandelen en hoogte van het eigen vermogen. De Belastingdienst heeft per vordering beoordeeld of deze op het moment van verkrijging al had moeten zijn afgewaardeerd. De redenen voor afwaardering, bestaande uit een slechte financiële situatie en slechte economische vooruitzichten, waren al voor het jaar 2014 aanwezig.

Naar het oordeel van Hof Den Haag heeft de Belastingdienst de afwaardering terecht geweigerd.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2022542, BK-21/00368 | 22-03-2022

Een arbeidsovereenkomst kan wegens een dringende reden per direct worden opgezegd onder mededeling van die reden aan de wederpartij. De partij bij de arbeidsovereenkomst, die door opzet of schuld aan de wederpartij een dringende opzegreden heeft gegeven, is aan de wederpartij een vergoeding verschuldigd als wegens die dringende reden is opgezegd. Opzegging wegens een dringende reden is een ingrijpende maatregel, die alleen mag worden genomen wanneer voortzetting van de arbeidsovereenkomst niet meer kan worden verlangd. Als een werknemer op staande voet wordt ontslagen, zijn de gevolgen voor hem groot. De werknemer is verwijtbaar werkloos en zal doorgaans geen recht op een WW-uitkering hebben en geen aanspraak op enige vergoeding.

De Advocaat-generaal (A-G) bij de Hoge Raad heeft een conclusie gewijd aan de mededelingseis van de dringende reden. De mededelingseis is bedoeld om voor de wederpartij onmiddellijk duidelijk te maken om welke reden de opzegging van de dienstbetrekking berust. Als voor de werknemer direct duidelijk is welke dringende reden ten grondslag ligt aan het ontslag, hoeft deze niet te worden meegedeeld. Uit de rechtspraak over de mededelingseis kan worden afgeleid dat aan de letterlijke tekst van een ontslagbrief niet altijd doorslaggevend is voor het antwoord op de vraag welke dringende reden aan de wederpartij is meegedeeld.

Als van een feitencomplex, dat als dringende reden voor ontslag is meegedeeld, in een procedure maar een deel komt vast te staan, zal het gedeelte dat wel komt vast te staan op zichzelf beschouwd een dringende reden moeten opleveren. Daar komt bij dat de werkgever de werknemer ook op staande voet zou hebben ontslagen als hij daarvoor niet meer reden zou hebben gehad dan wat is komen vast te staan. Dat moet de werknemer duidelijk zijn.

De procedure, waarin de A-G conclusie heeft genomen, betreft een ontslag op grond van onwettig verzuim. De werkgever verweet de werknemer ten minste 40 uur ongeoorloofd afwezig te zijn geweest. Dat is aan de werknemer meegedeeld. In de procedure is die afwezigheid voor 17,5 uur vastgesteld. Hof Den Haag oordeelde dat het gegeven ontslag op staande voet in stand kon blijven. De aan de werknemer meegedeelde ontslagreden is het niet aanwezig zijn op het werk en het doen van een onjuiste opgave van gewerkte uren, waardoor het vertrouwen dat de werkgever in hem had onherstelbaar is geschaad. Het beroep in cassatie van de werknemer is gebaseerd op het verschil tussen de meegedeelde en de vastgestelde verzuimuren, er kennelijk vanuit gaande, dat het aantal verzuimde uren de reden voor het ontslag is geweest. Volgens de A-G is het ontslag niet gebaseerd op het aantal verzuimde uren als zodanig, maar is het ongeoorloofde verzuim mede verantwoordelijk voor het verlies aan vertrouwen bij de werkgever.

De conclusie van de A-G is dat het beroep in cassatie ongegrond moet worden verklaard.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022340, 21/02338 | 31-03-2022

De Gemeentewet bevat een opsomming van belastingen die gemeenten mogen heffen. De parkeerbelasting is een vorm van toegestane belastingheffing. Voor het opleggen van een naheffingsaanslag mogen kosten in rekening worden gebracht. Ten aanzien van hetzelfde voertuig worden per aaneengesloten periode de kosten niet vaker dan eenmaal per kalenderdag in rekening gebracht. De wet kent geen beperking ten aanzien van het aantal dagen waarop een naheffingsaanslag parkeerbelasting inclusief kosten kan worden opgelegd, ook al betreft het een aaneengesloten periode waarin het voertuig stond geparkeerd.

Naar aanleiding van parkeren zonder dat parkeerbelasting was voldaan zijn aan de eigenaar van een auto twee naheffingsaanslagen parkeerbelasting opgelegd. De eerste was het gevolg van een parkeercontrole op 19 december 2019 ’s avonds. De tweede was het gevolg van een parkeercontrole op 20 december in de ochtend. In de procedure naar aanleiding van de tweede naheffingsaanslag voerde de belanghebbende aan dat hem slechts een naheffingsaanslag mocht worden opgelegd. Beide naheffingsaanslagen hadden betrekking op hetzelfde feit. De belanghebbende meende dat het opleggen van een naheffingsaanslag een vorm van strafvervolging is. Dubbele bestraffing voor hetzelfde feit is niet toegestaan.

Hof Amsterdam volgt deze opvatting niet. Het opleggen van een naheffingsaanslag parkeerbelasting is geen bestuurs- of strafrechtelijke sanctie, maar naheffing van niet betaalde parkeerbelasting met doorberekening van de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten. Er bestaat geen grond voor de opvatting dat het kostenbedrag dient als straf ter afschrikking van herhaling. Van dubbele bestraffing is derhalve geen sprake.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20221039, 21/00562 | 04-04-2022

Een gemeente is in kort geding veroordeeld om een werkneemster binnen zeven dagen na de betekening van het vonnis haar gebruikelijke werkzaamheden te laten verrichten. De gemeente heeft tegen het kort geding vonnis spoedappel ingesteld. Na rappel van de advocaat van de werkneemster deelde de gemeente mee dat zij de werkneemster op een andere afdeling in wilde zetten. De werkneemster wenste niet mee te werken aan een functiewijziging en startte een nieuw kort geding.

De rechter in kort geding stelde vast dat partijen het erover eens waren dat de arbeidsovereenkomst geen eenzijdig wijzigingsbeding bevatte. Uit een arrest van de Hoge Raad uit 2008 volgt dat bij het ontbreken van een eenzijdig wijzigingsbeding een werknemer instemmen met een voorstel tot wijziging van de arbeidsovereenkomst als aan drie voorwaarden is voldaan. Ten eerste moet sprake zijn van gewijzigde omstandigheden waarin de werkgever als goed werkgever aanleiding heeft kunnen vinden om een wijziging van de arbeidsvoorwaarden voor te stellen. Ten tweede dient de werkgever een redelijk voorstel te doen, waarvan ten derde de aanvaarding gezien de omstandigheden in redelijkheid van de werknemer kan worden verlangd.

Volgens de rechter is niet aan de voorwaarden uit het arrest voldaan, omdat er geen sprake is van gewijzigde omstandigheden die aanleiding gaven om een wijzigingsvoorstel te doen. De stelling van de gemeente dat de relatie met de collega’s op de afdeling teveel beschadigd is om deze te kunnen herstellen, is in het vonnis van de eerdere procedure al afgewezen wegens onvoldoende onderbouwing. Waar eerder is geoordeeld dat de gemeente geen redelijke en voldoende zwaarwegende grond had om de werkneemster niet meer toe te laten tot haar werk, kan op basis van hetzelfde feitencomplex evenmin worden geoordeeld dat die omstandigheden een wijzigingsvoorstel kunnen rechtvaardigen. De rechter erkende dat de arbeidsverhouding sterk onder druk stond, maar dat maakt niet dat de gemeente de werkneemster de kans op herstel daarvan niet meer hoeft te bieden. De gestelde verstoorde verhoudingen waren niet enkel aan de werkneemster te wijten, aangezien ook de gemeente heeft bijgedragen aan het escaleren van de situatie.

De rechter in kort geding is van oordeel dat de gemeente de werkneemster ten onrechte eenzijdig een functiewijziging heeft opgelegd en dat de werkneemster recht op terugkeer in haar functie heeft. De vordering tot wedertewerkstelling is toegewezen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000 per dag of gedeelte daarvan, met een maximum van € 100.000.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL20222054, 9670617 | 18-04-2022

Goodwill is een bedrijfsmiddel dat wordt afgeschreven in ten minste tien jaar. Dat betekent dat de jaarlijkse afschrijving op goodwill door een ondernemer maximaal 10% van de aanschaffingskosten bedraagt. Omstandigheden, die bekend zijn ten tijde van een investering in een bedrijfsmiddel, vormen geen aanleiding voor een afwaardering van het bedrijfsmiddel naar een lagere bedrijfswaarde.

Een ondernemer schreef de door hem gekochte goodwill af in drie jaar. Naar zijn mening was dit toegestaan vanwege zijn hoge leeftijd en slechte gezondheid. De verwachting dat de onderneming drie jaar na de investering in de goodwill zou worden beëindigd, was volgens de ondernemer op economische gronden gerechtvaardigd. De Belastingdienst corrigeerde de afschrijving door het opleggen van een navorderingsaanslag.

In de procedure over de navorderingsaanslag ging de rechtbank ervan uit, dat de ondernemer een zakelijke prijs heeft betaald voor de door hem overgenomen en geactiveerde goodwill. Het betrof zakelijke goodwill, die verband hield met de te verwachten overwinst van de onderneming en het overgenomen klantenbestand. Persoonlijke omstandigheden spelen geen rol bij het bepalen van de levensduur en de hoogte van de afschrijving van een bedrijfsmiddel. De door de ondernemer genoemde argumenten voor versnelde afschrijving of afwaardering naar lagere bedrijfswaarde waren persoonlijke omstandigheden. De rechtbank wees erop dat de Wet IB 2001 afwaardering op lagere bedrijfswaarde in dit geval niet toestaat, omdat de aangevoerde persoonlijke omstandigheden bekend waren ten tijde van de aanschaf van de goodwill.

De rechtbank was van oordeel dat de Belastingdienst de te hoge afschrijving op de goodwill terecht heeft gecorrigeerd.

De Belastingdienst heeft tegelijk met de navorderingsaanslag een vergrijpboete van 25% opgelegd wegens grove schuld. Naar het oordeel van de rechtbank is de Belastingdienst geslaagd in het aannemelijk maken van grove schuld. Ter zake van het in drie jaar afschrijven van de geactiveerde goodwill is de ondernemer terecht verweten dat zijn gedraging in laakbaarheid aan opzet grenst. De ondernemer heeft eerder gewerkt als registeraccountant bij een groot accountantskantoor. Sinds zijn pensionering voerde hij een eigen aangiftepraktijk en maakte hij gebruik maakte van een eigen beconnummer. Hij had moeten weten dat de Wet IB 2001 voor goodwill een afschrijvingstermijn van minstens tien jaar voorschrijft. Ook onder de oude regeling, waarop de ondernemer zich beriep, kon de goodwill niet in een termijn van drie jaar worden afgeschreven.

Bron: Rechtbank Noord-Holland | jurisprudentie | ECLINLRBNHO20223447, HAA 20/3866, HAA 20/3867 en HAA 20/3868 | 25-01-2022

Wanneer vaststaat dat niet de vereiste aangifte is gedaan, leidt dat tot omkering en verzwaring van de bewijslast. Dat betekent dat een beroep van de belastingplichtige tegen de uitspraak op bezwaar ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Een belastingplichtige heeft niet de vereiste aangifte als door een inhoudelijk gebrek in de aangifte de berekende belasting zowel absoluut als relatief aanzienlijk te laag is. Daarbij geldt dat de belastingplichtige zich er ten tijde van het doen van de aangifte van bewust moet zijn geweest dat door het inhoudelijke gebrek in de aangifte een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. De bewijslast, dat de vereiste aangifte niet is gedaan, rust op de inspecteur. De inspecteur dient bij het vaststellen van de aanslag uit te gaan van een redelijke schatting van het belastbare bedrag.

Winst uit onderneming is het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit een onderneming. Bij het bepalen van de winst komen uitdelingen van winst niet in aftrek. Volgens vaste jurisprudentie is een winstuitdeling een bevoordeling van de aandeelhouder als zodanig, die kan plaatsvinden uit winst of winstreserves van de vennootschap of in het vooruitzicht van te maken winst. Zowel de aandeelhouder als de vennootschap moet zich bewust zijn van de bevoordeling. De aandeelhouder moet de bevoordeling in zijn hoedanigheid van aandeelhouder hebben aangenomen. Een voorbeeld van een winstuitdeling is een verkoop door de vennootschap van een vermogensbestanddeel tegen een te lage prijs.

Volgens de Belastingdienst was sprake van een winstonttrekking bij een vennootschap die een showroom verkocht aan haar aandeelhouder. De verkoopprijs bedroeg € 670.000. Volgens de Belastingdienst was de waarde veel hoger. In de taxatie, die als basis voor de verkoopprijs had gediend, was het deel van de showroom, dat werd verhuurd aan een bedrijf van de aandeelhouder en zijn zoon, niet meegenomen. Uitgaande van de huuropbrengst van dat deel was de waarde van de showroom beduidend hoger dan de verkoopprijs. Gezien de omstandigheden leed het voor de rechtbank geen twijfel dat de vennootschap en haar aandeelhouder zich daarvan redelijkerwijs bewust hadden moeten zijn. De rechtbank vond de door de Belastingdienst veronderstelde waarde van de showroom echter niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank stelde de waarde van de showroom in goede justitie vast op € 815.000. Dat leidde tot een winstcorrectie bij de vennootschap van € 145.000.

In hoger beroep onderschreef Hof Amsterdam het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur heeft voldaan aan zijn bewijslast dat de vereiste aangifte niet was gedaan. Het hof deelde ook het oordeel van de rechtbank dat de inspecteur met zijn schatting van de belastbare winst de grenzen van de redelijkheid heeft overschreden. Het taxatierapport, dat de inspecteur tot uitgangspunt had genomen, was gebaseerd op aanvechtbare of onjuiste veronderstellingen.

Het hof heeft de waarde van het pand in goede justitie vastgesteld. Daarbij kwam het hof uit op een hogere waarde dan de rechtbank. Het hof stelde de waarde vast op € 925.000. De winstcorrectie kwam daarmee uit € 255.000.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS20221132, 21/00278 | 11-04-2022

De bedragen van het bruto wettelijk minimumloon worden halfjaarlijks aangepast. Per 1 juli 2022 gaat het minimumloon voor mensen van 21 jaar en ouder naar € 1.756,20 per maand. Voor jongere werknemers gelden daarvan afgeleide bedragen, zoals opgenomen in onderstaande tabel.

Leeftijd Percentage per maand per week per dag
 21 jaar en ouder  100  € 1.756,20  € 405,30  € 81,06
 20 jaar  80  € 1.404,95  € 324,25  € 64,85
 19 jaar  60  € 1.053,70  € 243,20  € 48,64
 18 jaar  50  € 878,10  € 202,65  € 40,53
 17 jaar  39,5  € 693,70  € 160,10  € 32,02
 16 jaar  34,5  € 605,90  € 139,85  € 27,97
 15 jaar  30  € 526,85  € 121,60  € 24,32

 

Voor werknemers, die werkzaam zijn in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl), gelden afwijkende staffels voor de leeftijd van 18 tot en met 20 jaar.

Leeftijd Percentage per maand per week per dag
 18 jaar  61,5  € 1.080,05  € 249,25  € 49,85
 17 jaar  52,5  € 922,00  € 212,80  € 42,56
 16 jaar  45,5  € 799,05  € 184,40  € 36,88
Bron: Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | besluit | nr. 2022-0000065678, Staatscourant 2022, Nr. 11945 | 04-05-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft de Leidraad Invordering gewijzigd. De wijziging betreft de ingangsdatum van een met de ontvanger te treffen betalingsregeling. De maximale termijn van een betalingsregeling bedraagt twaalf maanden, gerekend vanaf de uiterste betaaldatum van de belastingaanslag. In verband met de gevolgen van de coronacrisis heeft de staatssecretaris mogelijk gemaakt dat de looptijd van de betalingsregeling begint op de datum waarop de ontvanger de betalingsregeling bij beschikking toestaat. De betalingsregeling zal worden toegekend onder de gebruikelijke voorwaarden. Deze goedkeuring geldt voor alle verzoeken om uitstel van betaling die ondernemers tot en met 30 september 2022 indienen. De goedkeuring geldt ook voor verzoeken die voor 1 april 2022 zijn ingediend als de ontvanger daar nog niet op heeft beslist.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | nr. 2022 – 121239, Staatscourant 2022, Nr. 12325 | 08-05-2022

De Wet op de loonbelasting kent met de doorbetaaldloonregeling een bijzondere regeling. De regeling komt erop neer dat een inhoudingsplichtige wordt geacht niet alleen het door hem verschuldigde loon van een werknemer te verstrekken, maar ook het loon dat aan deze werknemer toekomt van een andere inhoudingsplichtige. Voorwaarde is dat de werknemer uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij de eerste inhoudingsplichtige ook werkzaam is voor de andere inhoudingsplichtige en op de werknemer de verplichting rust om het hem toekomende loon af te staan aan de eerste inhoudingsplichtige. De tweede inhoudingsplichtige moet het loon van de werknemer rechtstreeks afdragen aan de eerste inhoudingsplichtige.

De Belastingdienst meende dat een inhoudingsplichtige de doorbetaaldloonregeling niet mocht toepassen op de managementfees die de inhoudingsplichtige betaalde aan de houdstervennootschappen van de directeuren. Volgens de Belastingdienst verrichtten de directeuren hun werkzaamheden bij de inhoudingsplichtige niet uit hoofde van hun dienstbetrekking bij de houdstervennootschappen. De inhoudingsplichtige meende dat hij de doorbetaaldloonregeling kon toepassen omdat de directeuren hun werkzaamheden verrichtten op basis van de met de houdstervennootschappen gesloten managementovereenkomsten. De bescheiden omvang van het aanmerkelijk belang van 5% met een optie op nog eens 5% van iedere houdstervennootschap was volgens de inhoudingsplichtige niet van invloed op de zakelijkheid van de structuur.

De rechtbank was van oordeel dat de directeuren uit hoofde van hun dienstbetrekking bij de houdstervennootschappen werkzaamheden verrichtten voor de inhoudingsplichtige. Dat was vastgelegd in de arbeidsovereenkomsten, die de directeuren met hun houdstervennootschappen hebben gesloten. De houdstervennootschappen hadden managementovereenkomsten met de inhoudingsplichtige gesloten. Omdat sprake was van een structuur met meerdere aandeelhouders moest de rechtbank de structuur op zakelijkheid toetsen. Aan de wetsgeschiedenis ontleende de rechtbank dat een aanmerkelijkbelanghouder met concernvennootschappen niet bij iedere concernvennootschap een gebruikelijk loon hoeft op te nemen, omdat de doorbetaaldloonregeling kan worden toegepast. Deze regeling kan ook door een dga worden toegepast in geval van een gedeeld ondernemerschap met andere dga’s via een praktijk-bv. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inhoudingsplichtige, mede in het licht van de parlementaire behandeling over de praktijk-bv, voldoende feiten en omstandigheden aangevoerd om de conclusie te rechtvaardigen dat aan de zakelijkheidstoets is voldaan. Dat de overige aandeelhouders vanwege de omvang van de investering die zij hebben gedaan tezamen 85% van de aandelen bezitten doet daar niet aan af.

De rechtbank is van oordeel dat aan de voorwaarden voor toepassing van de doorbetaaldloonregeling is voldaan.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20221573, BRE 19/00130 en BRE 19/00630 | 05-04-2022

De werkgever heeft de wettelijke verplichting om de nodige maatregelen te treffen en aanwijzingen te geven om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Volgens de wet is de werkgever aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij aan zijn zorgplicht heeft voldaan of dat de schade het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. Niet snel wordt aangenomen dat de werkgever aan zijn zorgplicht heeft voldaan en dus niet aansprakelijk is voor door de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden geleden schade. Welke veiligheidsmaatregelen de werkgever moet treffen en op welke wijze hij de werknemer moet instrueren, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.

De werknemer is in beginsel aansprakelijk voor de schade die een werknemer lijdt door een ongeval op het werk. Voor het bewijs dat de werkgever niet is tekortgeschoten in zijn zorgplicht hoeft niet vast te staan wat de oorzaak van het ongeval is geweest. Staat die toedracht vast, dan kan de werkgever volstaan met aan te tonen dat hij heeft voldaan aan alle op hem rustende verplichtingen om het ongeval te voorkomen. Onduidelijkheid omtrent de toedracht van het ongeval betekent een ruimere bewijslast voor de werkgever.

Een werknemer vorderde in een procedure een verklaring voor recht dat zijn werkgever en het bedrijf waar hij door zijn werkgever te werk was gesteld aansprakelijk waren voor de door hem geleden en nog te lijden schade als gevolg van een ongeval op werkvloer. De werknemer was twee treden opgelopen om een nooduitgang te sluiten. Bij het afdalen van de treden verstapte hij zich.

Geen van beide treden overbrugde een bijzondere hoogte. De werknemer hoefde tijdens het op- en afgaan van deze treden geen bijzondere verrichtingen uit te voeren. Hij hoefde geen voorwerpen te dragen die hem het zicht op de treden konden belemmeren. Hij moet hebben waargenomen dat hij twee maal een hoogteverschil via een trede moest overbruggen, zodat hij daar bij terugkeer op bedacht had kunnen en moeten zijn. Het op- en afgaan van dergelijke treden is een dagelijkse bezigheid, die niet om een bijzondere instructie door de werkgever vraagt. Volgens Hof Den Bosch zijn voldoende maatregelen getroffen om het ongeval te voorkomen. De eerste trede was door zijn afmetingen duidelijk zichtbaar. De tweede trede was aan de voorzijde gemarkeerd, zodat de gebruiker daarvan gewaarschuwd is dat hij een verhoging betreedt. Een nadere markering op de bovenzijde was gezien het te verwachten beperkte gebruik als toegang tot de nooduitgang niet vereist. De situatie ter plekke voldeed aan de vereisten van het Bouwbesluit.

Het hof is van oordeel dat onder de gegeven omstandigheden de situatie ter plekke niet anders had moeten worden ingericht. Evenmin hadden aan de werknemer meer specifieke of andere instructies gegeven moeten worden over het gebruik van de trap.

Volgens het hof zijn de werkgever en het bedrijf waar de werknemer te werk was gesteld niet aansprakelijk voor de schade van de werknemer. De omstandigheid dat de situatie ter plekke na het ongeval is aangepast leidt volgens het hof niet dwingend tot de conclusie dat in de oude situatie in onvoldoende mate aan de zorgplicht is voldaan.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20221242, 200.278.751/01 | 18-04-2022

STYB Bedrijfsondersteuning groeit verder en is op zoek naar een:

 Jaarrekeningspecialist met fiscale affiniteit

Diegene is gek op het maken van jaarrekeningen voor verschillende bedrijven (klein MKB) en verzorgt graag de bijbehorende fiscale aangiftes.

De jaarrekening specialist is onderdeel van het fiscale team en is mede verantwoordelijk voor het controleren en afronden van complete administraties voor diverse klanten (MKB). Met hulp van collega’s zorgt diegene ervoor dat administraties volledig zijn, dossiers gevuld en voor een correcte jaarafsluiting. Hij/zij draagt zorg voor het opstellen van jaarrekeningen en bijbehorende fiscale aangiftes. Ook is diegene rondom financiële rapportages, tussentijdse cijfers en dashboards ondersteunend voor collega’s. Ook het signaleren van adviesmogelijkheden en een bijdrage leveren aan de ontwikkeling van STYB is onderdeel van de functie van jaarrekening specialist.

 

Ook zoeken we een fiancieel administratief medewerker. Diegene vormt de brug tussen de administratie en het fiscale team en is een kei in het stroomlijnen, controleren en verwerken van complete administraties

STYB is informeel, laagdrempelig, dynamisch, innovatief, jong, positief, modern, ontzorgend, toegankelijk, vitaal, fit en vooral niet te vergeten: trots!

Weet jij iemand die ook de sfeer wil proeven bij ons enthousiaste team collega’s?  En wie meer wil horen over jullie: leuke en dynamische klanten waar volop uitdaging aanwezig is!

Laat het ons weten of stuur ze door naar ons, altijd welkom om bij ons binnen te lopen!

Lees meer op onze website: Vacatures

 

Bron: Fri, 06 May 2022 15:16:34 +0100

Maandagmorgen rond 8.00 uur… we rijden de parkeerplaats op achter het pand van STYB. De start van een nieuwe dynamische week. Deuren open, het is lekker warm binnen, lampen aan, het zit-sta bureau op de juiste hoogte, laptop uit de tas en de week kan beginnen!

Iedereen heeft bij STYB zijn eigen laptop om flexibel te kunnen werken. Je zoekt je eigen werkplek uit, afhankelijk met wie en wat je die dag gaat doen. Werktijden zijn flexibel in te delen en collega’s kunnen zowel thuis als op kantoor werken. Af en toe een dagje thuis is praktisch en kan ook best productief zijn. Op kantoor werken is handig voor de goede samenwerking, want we helpen en ondersteunen elkaar graag. 22 toppers werken er bij STYB, veelal fulltime, maar ook een aantal parttime.

Maandagmorgen, natuurlijk weer even inkomen na een leuk weekend. Een kop koffie is dan nooit verkeerd, snel naar de koffiemachine. Wanneer we de gang oplopen komt de verse koffiebonenlucht ons al tegemoet. Om 9.00 starten we met het pilaren overleg. Binnen STYB kennen we vier pilaren. Elke pilaar kent zijn eigen thema: dagelijkse processen, cultuur, kwaliteit en communicatie. Collega’s kunnen altijd bij ze terecht voor vragen of andere zaken. In het overleg bespreken we de zaken die spelen op kantoor.

Na het overleg loop ik even naar het  team ‘dagelijkse processen’, waar ze vol energie aan het werk zijn. Dit team zorgt voor de verwerking van de administratie van de vele leuke klanten die STYB heeft. Tegenwoordig allemaal digitaal. We koppelen zoveel mogelijk processen aan ons ERP pakket Afas: van kassapakket tot webshop en van betaaldiensten tot arbodienst. Door de bankkoppelingen komen ook de bankmutaties automatisch binnen. 

In de ruimte ernaast wordt gewerkt aan de administratie van een aantal webshops. Vanuit de verschillende webshops komen de orders binnen en wij zorgen dat deze worden afgeletterd via de verschillende betaalsystemen die zijn gekoppeld aan het administratiepakket Afas. Aan het einde van de maand controleren we of de voorraden goed in de administratie staan en sluiten we de maand af voor de verschillende BV’s.

Op maandagmorgen wordt er een nieuwe voorraad heerlijk vers werkfruit geleverd. Bij binnenkomst in onze STYB kantine staat een statief met krat waar we dagelijks het heerlijke biologische fruit kunnen pakken. Hier wordt veelvuldig gebruik van gemaakt en natuurlijk super gezond.

Op dinsdag start ik met de voorbereiding van het koffiemomentje dat om 10.00 uur op het programma staat. Met alle collega’s komen we een kwartiertje samen in de kantine. Onder het genot van een kop koffie behandelen we wekelijks een ander onderwerp.  Deze week het scannen naar het digitale klantendossier. Via het grote scherm in de kantine krijgen we een korte demonstratie over welke verbeteringen er zijn door gevoerd in het scansysteem. Veel blije gezichten!

Na het koffiemomentje gaan de collega’s van het fiscale team verder met het opstellen van verschillende jaarrekeningen en belastingaangiftes. Zij werken nauw samen met het team ‘dagelijkse processen’, die het voorwerk verricht. Samen wordt gezorgd voor een compleet dossier en een goede jaarrekening die digitaal voor de klant beschikbaar staat.

Woensdagmorgen: twee collega’s hebben een wekelijks online overleg met het Routebureau Veluwe. Het RouteBureau verzorgt de aanleg en onderhoud voor de wandel- en fietspaden, maar ook voor de ruiter en MTB routes op de Veluwe. Wij zorgen voor een juiste verwerking van de uitgaven en online staan de financiële rapportages 24/7 beschikbaar.

Zelf loop ik nog even langs onze collega’s die in Zenvoices bezig zijn. Via Zenvoices komen digitaal alle inkoopfacturen binnen voor al onze klanten. Via het dashboard zien we per klant hoeveel facturen er klaar staan en herkend zijn door de slimme software en door gezet worden naar Afas.

Dagelijks wordt er om 12.15 uur geluncht. Even een momentje rust en bijkletsen. Ook wordt er bijna dagelijkse een rondje gewandeld door het centrum van Borculo of een boodschap gedaan. Vanuit ons kantoorpand lopen we zo het centrum in. Naast de mooie winkels zijn er ook mooie routes om even een frisse neus te halen.

Woensdagmiddag staat onze tweede sessie met Cas op het programma, verdeeld over het jaar volgen we 6 masterclasses. Elke periode een ander thema: stress, ademhaling, slaap, bewegen, voeding en immuunsysteem. Hoe kunnen we als werknemers en als werkgever omgaan  met deze thema’s en hierdoor een vitaal persoon worden en/of blijven? In deze masterclass leren we dat omgaan met stress is zorgen voor de juiste ademhaling, positief denken en de juiste focus, dus Stick To Your Business!

Donderdagmorgen begin ik met een nieuwsbericht op ons intranet voor alle collega’s. Wekelijks plaatsen we hier serieuze, maar soms ook leuke of grappige berichten. Een goede communicatie naar de collega’s is erg belangrijk. Ook maken we de STYB update klaar voor onze klanten en natuurlijk ook nog even een bericht maken voor onze Social media kanalen. Ondertussen zijn de collega’s van ons merk ‘Loonium’ bezig met het verwerken van 1.500 loonstroken. Het team van ‘Loonium’ heeft er in voorbije periode al voor gezorgd dat alle loonmutaties zijn verwerkt. Veelal automatisch, maar ook het persoonlijke contact staat hoog in het vaandel, vooral als het gaat om het opstellen van arbeidscontracten en specifieke vragen over salarissen en dergelijke.  

Vrijdagmorgen ga ik vol enthousiasme met een aantal collega’s aan de gang met het project ‘Visionplanner’. Visionplanner is ons financiële dashboard, direct gekoppeld aan Afas, dat online beschikbaar staat. We hebben een nieuw dashboard gebouwd. 24/7 inzicht geven in omzetcijfers, kosten en marges. Daar worden we vrolijk van. En dan… het moment… elke week hebben we er weer zin in …de vrijdagmiddag lunch. Ook het broodjes bestellen hebben we geautomatiseerd 😊. Online, via ons intranet, worden de bestellingen door gegeven en om half één wordt het netjes bezorgd in de kantine. Smullen maar!

Het is super leuk om te werken bij dit administratiekantoor dat het graag anders doet. STYB is informeel, laagdrempelig, dynamisch, innovatief, jong, positief, modern, ontzorgend, toegankelijk, vitaal, ondernemend, fit en vooral niet te vergeten: trots!  

Weet jij iemand, die ook de sfeer wil proeven bij ons enthousiaste team collega’s?  Weet jij iemand, die ook wil werken met de leuke en dynamische klanten van STYB waar volop uitdaging aanwezig is! Laat het ons weten of stuur ze door naar ons, altijd welkom om bij ons binnen te lopen!

STYB is op zoek naar een jaarwerk specialist met fiscale affiniteit. Diegene is gek op het maken van jaarrekeningen voor verschillende bedrijven (klein MKB) en verzorgt graag de bijbehorende fiscale aangiftes. Ook zoeken we een financieel administratief medewerker. Diegene vormt de brug tussen de administratieve dienstverlening en het fiscale team en is een kei in het stroomlijnen en controleren van complete administraties.

Vrijdagmiddag, weer een enerverende week achter de rug. In de kantine hoor ik dat de koelkast open gaat en de radio harder gaat. We sluiten de week samen af met iets lekkers en we hebben het weer verdiend met zijn allen!!

Ramon van Uden, STYB Bedrijfsondersteuning BV

 

Bron: Fri, 06 May 2022 14:34:32 +0100

De staatssecretaris van Financiën heeft een besluit gepubliceerd met zijn standpunt over de winstsplitsing van een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. Het besluit heeft betrekking op de situatie waarin door de aanwezigheid van voorvoegingsverliezen bij de schuldeiser, die deel uitmaakt van een fiscale eenheid waarin ook de schuldenaar is opgenomen, geen sprake is van compenserende heffing die nodig is om toepassing van de renteaftrekbeperking te voorkomen. Het in dit besluit opgenomen standpunt is gebaseerd op een redelijke wetstoepassing. 

Voor de verrekening van voorvoegingsverliezen dient de winst van een fiscale eenheid te worden gesplitst. De winst van tot de fiscale eenheid behorende maatschappijen wordt berekend alsof zij geen deel uitmaken van de fiscale eenheid. De rente over een schuld binnen de fiscale eenheid wordt zichtbaar bij de winstsplitsing. De renteaftrekbeperking kan van toepassing zijn als de schuld verband houdt met bepaalde rechtshandelingen. Door een wettelijke fictie wordt de winst van de fiscale eenheid gecorrigeerd met een bijtelpost, die aan de schuldenaar wordt toegerekend. Een redelijke wetstoepassing brengt in deze specifieke situatie mee dat de corresponderende rentebate in het kader van de winstsplitsing bij de schuldeiser kan worden verrekend met eventuele voorvoegingsverliezen.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2022, Nr. 11028 | 27-04-2022

Erfbelasting wordt geheven over de waarde van wat iemand krachtens erfrecht verkrijgt door het overlijden van een persoon, die ten tijde van zijn overlijden in Nederland woonde. Het verkregene wordt in aanmerking genomen naar de waarde, die daaraan op het tijdstip van de verkrijging in het economische verkeer kan worden toegekend. Volgens de Successiewet is navordering van schenk- of erfbelasting mogelijk in gevallen waarin van iemand te weinig belasting is geheven doordat een aan een ander opgelegde aanslag is verminderd.

De vraag in een procedure voor Hof Amsterdam was of deze wetsbepaling alleen van toepassing is als de aanslag van een andere verkrijger wordt verminderd op grond van de uitkomst van een fiscale procedure of ook wanneer de Belastingdienst ambtshalve een vermindering van die aanslag heeft verleend. Het hof leidt uit de tekst van de wet af dat de bepaling ook kan worden toegepast bij ambtshalve verminderingen. Naar het oordeel van het hof is de aanleiding voor de vermindering niet van belang aangezien een beperking daartoe niet in de wettekst is opgenomen. De wetsgeschiedenis leidt niet tot een andere conclusie.

De procedure betrof iemand van wie pas na het overlijden van de erflater kwam vast te staan dat de erflater zijn vader was en hij dus erfgenaam was. De Belastingdienst heeft de aanslagen erfbelasting van de andere verkrijgers verminderd en een navorderingsaanslag opgelegd aan de “nieuwe” erfgenaam. Door het tijdsverloop tussen het overlijden van de erflater en de herverdeling van de nalatenschap ontving de nieuwe erfgenaam een lager bedrag dan waarover de erfbelasting was berekend. De aan hem opgelegde navorderingsaanslag was hoger dan de vermindering van de aanslagen van de andere erfgenamen. 

Volgens het hof was dat terecht, omdat bij de berekening van de belasting was uitgegaan van de waarde op het moment van overlijden van de erflater.

De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd. Voordat het vaderschap van de erflater was vastgesteld, was de belanghebbende geen rechthebbende tot de nalatenschap. De erfrechtelijke verkrijging als het belastbare feit naar aanleiding waarvan de navorderingsaanslag aan de belanghebbende is opgelegd, kan volgens de Hoge Raad niet hebben plaatsgevonden voordat het vaderschap was vastgesteld. Er is ten onrechte belasting geheven ter zake van een belastbare verkrijging in het jaar van overlijden. De Hoge Raad heeft de navorderingsaanslag vernietigd.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022661, 21/00232 | 28-04-2022

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of de waarde van een woning te hoog was vastgesteld. De belanghebbende bestreed de vastgestelde waarde aan de hand van drie referentieobjecten die aan dezelfde weg gelegen waren. De waardematrix van de heffingsambtenaar bevatte vijf referentieobjecten, waarvan twee woningen ook op het lijstje van de belanghebbende stonden. Volgens de belanghebbende waren de andere drie door de heffingsambtenaar opgevoerde woningen als referentieobject ongeschikt en heeft de heffingsambtenaar de door de belanghebbende als derde opgevoerde woning ten onrechte niet meegenomen bij de waardebepaling. De heffingsambtenaar had die woning niet meegenomen vanwege de lage verkoopprijs ten opzichte van de andere referentiewoningen. Volgens het hof week de transactieprijs van deze woning zozeer af van de andere prijzen dat deze woning buiten beschouwing moest blijven, omdat een opgaaf van reden voor de lage prijs ontbrak. De heffingsambtenaar heeft onderzocht of sprake was geweest van een onzakelijke transactie, maar dat bleek niet het geval te zijn. Een reden voor de afwijkende transactieprijs heeft hij niet kunnen achterhalen.

Volgens de Hoge Raad is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waarom het prijsverschil aanleiding zou moeten zijn om de gegevens met betrekking tot de recente verkoop van deze woning buiten beschouwing te laten. Hof Den Bosch moet de zaak nu verder behandelen.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022664, 21/03975 | 28-04-2022

Om amateursportorganisaties financieel te ondersteunen, is de Beleidsregel tegemoetkoming amateursportorganisaties en verhuurders sportaccommodaties opgesteld. De minister voor Langdurige Zorg en Sport heeft de Beleidsregel gewijzigd. Er zijn twee hoofdstukken toegevoegd op grond waarvan een financiële bijdrage beschikbaar wordt gesteld voor de periode van 1 november 2021 tot en met 31 januari 2022. Door de opgelegde beperkingen in deze periode hebben sportclubs minder gebruik kunnen maken van sportaccommodaties en zijn de inkomsten uit de sportkantine of kaartverkoop weggevallen.

De bijdrage geldt voor:

  • amateursportorganisaties, die in de bedoelde periode een omzetverlies van minimaal 10% hebben geleden ten opzichte van de periode van 1 november 2019 tot en met 31 januari 2020; en
  • de gederfde huurinkomsten van gemeenten, sportbedrijven en particuliere verhuurders tijdens de periode van 1 november 2021 tot en met 31 januari 2022.

Voor de berekening van de financiële schade wordt niet langer gekeken naar het totaal van vaste lasten, personeelskosten, bondsafdrachten en kantineresultaat. In plaats daarvan bedraagt de financiële schade een vast percentage van de totale inkomsten van de aanvrager in het laatst afgesloten boekjaar voor de COVID-19 uitbraak.

De tegemoetkoming voor de huurinkomstenderving van sportaccommodaties in de vierde tranche is grotendeels gelijk aan de tegemoetkoming voor huurinkomstenderving in het tweede kwartaal van 2021. Wel vervalt het onderscheid in vergoedingspercentages tussen gebruiksgebonden en niet-gebruiksgebonden huur.

Bron: Overig | besluit | Staatscourant 2022 nr. 11381 | 28-04-2022

De minister van LNV heeft de Regeling subsidie financiering ongedekte vaste kosten land- en tuinbouwbedrijven COVID-19 (OVK) gewijzigd. Deze subsidie kan pas worden vastgesteld als de TVL voor de betreffende ondernemer is vastgesteld. Een vereiste van de OVK is dat eerst de TVL moet zijn uitgeput voordat een onderneming in aanmerking komt voor de OVK. Aangezien de subsidievaststellingsdatum voor het derde kwartaal 2021 van de TVL is aangepast, dient ook de subsidievaststellingsdatum van de OVK voor dat kwartaal te worden verschoven. De vaststelling van de subsidie voor deze periode moet uiterlijk op 1 september 2022 worden aangevraagd.

Bron: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit | besluit | Staatscourant 2022, Nr. 11724 | 25-04-2022

Een werknemer in vaste dienst geniet ontslagbescherming. In het Burgerlijk Wetboek is bepaald dat de arbeidsovereenkomst alleen kan worden beëindigd als daar een redelijke grond voor is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet mogelijk is.

Voor ontslag om bedrijfseconomische redenen is toestemming van het UWV nodig. Het UWV beoordeelt het verzoek van de werkgever alvorens een beslissing te nemen. Als het UWV toestemming heeft gegeven voor ontslag om bedrijfseconomische redenen, mag de werkgever de werkzaamheden van deze werknemer niet binnen 26 weken na de opzegging door een ander laten verrichten, zonder de voormalige werknemer in de gelegenheid te stellen zijn vroegere werkzaamheden te hervatten. Op grond van deze wederindiensttredingsvoorwaarde kan de kantonrechter de opzegging vernietigen of aan de werknemer ten laste van de werkgever een billijke vergoeding toekennen.

De kantonrechter heeft op verzoek van een ontslagen werkneemster geoordeeld dat haar voormalige werkgever de wederindiensttredingsverplichting heeft geschonden. Volgens haar functieomschrijving was de werkneemster facilitair medewerker. De werkneeemster stelde dat zij in de loop der jaren meer taken is gaan uitvoeren en meer verantwoordelijkheid is gaan dragen.

Ter zitting verklaarde de werkgever dat hij niet wist wat de inhoud van de functie van de werkneemster vóór corona was. Ondanks de gemotiveerde betwisting van de werkneemster en het gebrek aan wetenschap hield de werkgever vol dat werkneemster slechts schoonmaakster was. De werkneemster heeft onderbouwd dat zij verantwoordelijk was voor de inkoop van diverse diensten, contacten met nutsbedrijven en catering, en dat zij daarbij al jaren geheel zelfstandig functioneerde.

De kantonrechter stelde vast dat de werkgever vergelijkbare werkzaamheden liet verrichten door een nieuw personeelslid. De werkgever had die werkzaamheden moeten aanbieden aan de werkneemster. Door dat niet te doen heeft de werkgever de voorwaarden waaronder de ontslagvergunning is verleend geschonden.

Gedurende de procedure heeft de werkneemster haar vordering gewijzigd van vernietiging van de opzegging in betaling van een billijke vergoeding. De kantonrechter heeft de berekening van de billijke vergoeding van de werkneemster overgenomen en de werkgever veroordeeld tot betaling van een bedrag van ruim € 20.000. Daarnaast is de werkgever als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van de procedure.

Bron: Rechtbank Overijssel | jurisprudentie | ECLINLRBOVE20221127, 9591823 EJ VERZ 21-285 | 16-03-2022

De Advocaat-generaal (A-G)bij de Hoge Raad is in een nadere conclusie ingegaan op de vraag of naar aanleiding van het zogenaamde kerstarrest van de Hoge Raad over de vermogensrendementsheffing ook rechtsherstel moet worden geboden aan belastingplichtigen die niet of te laat bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag inkomstenbelasting.

Rechtsherstel kan worden geboden via ambtshalve vermindering van opgelegde aanslagen. Ambtshalve vermindering vindt niet plaats als de onjuistheid van de belastingaanslag voortvloeit uit rechtspraak die is gewezen nadat de aanslag onherroepelijk is komen vast te staan, tenzij de minister van Financiën anders bepaalt. Dat betekent dat de staatssecretaris de bevoegdheid heeft om te bepalen dat ambtshalve vermindering wordt verleend aan belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen hun aanslag.

De staatssecretaris heeft de landsadvocaat om advies gevraagd over de vraag of het EVRM ertoe verplicht om restitutie te verlenen op onherroepelijke aanslagen. Volgens de landsadvocaat is dat niet het geval. Wel zijn er argumenten die ervoor pleiten dat het afzien van ambtshalve vermindering evident onredelijk zou zijn. De landsadvocaat wijst erop dat sprake is van strijdigheid met fundamentele Europese rechten, dat de Hoge Raad al eerder op mogelijke tekortkomingen van het stelsel van heffing van box 3 heeft gewezen en dat een belastingplichtige erop mag vertrouwen dat de wetgever door de rechter geconstateerde gebreken deugdelijk herstelt.

De A-G merkt op, dat al geruime tijd wordt geprocedeerd over de geldigheid van de box 3 heffing voor eerdere jaren dan 2017 in het licht van de mensenrechtenverdragen. In eerdere arresten heeft de Hoge Raad ruimte geboden voor rechtsherstel van de schending van het recht op het ongestoord genot van eigendom in gevallen waarin sprake is van een individuele en buitensporige last. Gelet op de vele aandacht, die is besteed aan deze jurisprudentie, kon het belastingplichtigen en hun adviseurs nauwelijks zijn ontgaan dat de rechtspraak op dit terrein in beweging was. Dit aspect kan een rol spelen bij de beantwoording van de vraag of het evident onredelijk is dat belastingplichtigen, die ervoor hebben gekozen niet in bezwaar en beroep te gaan, niet alsnog voor rechtsherstel in aanmerking komen.

Een schending van fundamentele rechten leidt volgens de landsadvocaat ook niet zonder meer tot de conclusie dat afzien van herziening van onherroepelijke besluiten evident onredelijk is. Volgens de landsadvocaat moet een politiek-bestuurlijke afweging worden gemaakt of tot ambtshalve vermindering zal worden overgegaan.

De A-G volstaat met de conclusie dat het EVRM niet ertoe dwingt terug te komen op onherroepelijk vaststaande aanslagen waarvoor een verzoek tot ambtshalve vermindering is ingediend na het wijzen van het Kerstarrest. Dat is anders als een belastingplichtige niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen de belastingaanslag en dit bezwaar is aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering voordat het kerstarrest werd gewezen. Nieuwe rechtspraak, die tot stand komt terwijl het verzoek om ambtshalve vermindering lopende is, moet bij de behandeling van het verzoek in aanmerking worden genomen. Anders zou een belastingplichtige, die zich met een rechtsgeldige klacht tot de rechter wendt, worden afgehouden van de voortgegane rechtsontwikkeling.

Bron: Hoge Raad | Conclusie AG | ECLINLPHR2022293, 21/04407 | 23-03-2022

De Arbowet bepaalt dat de werkgever moet zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers en verplicht de werkgever om een beleid te voeren dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden. De werkgever moet het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig toetsen aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en zo nodig de op dat beleid gebaseerde maatregelen aanpassen. Onderdeel van het arbeidsomstandighedenbeleid is een inventarisatie en evaluatie van de risico's die voor de werknemers aan de arbeid zijn verbonden. De werkgever moet deze risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) schriftelijk vastleggen. De RI&E moet naast een beschrijving van de gevaren ook de risicobeperkende maatregelen bevatten die de werkgever neemt. De RI&E is een dynamisch geheel, dat wil zeggen dat deze wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden daartoe aanleiding geven.

Een voorbeeld van een omstandigheid die noopt tot aanpassing van de RI&E is de invoering van hybride of thuiswerken.

RI&E

Voor het opstellen van de RI&E zijn instrumenten ontwikkeld door brancheorganisaties. Deze zijn afgestemd op veel voorkomende risico’s in de betreffende branche. Als alternatief kan gebruik gemaakt worden van het algemene mkb RI&E-instrument. Werkgevers, die voor in totaal niet meer dan 40 uur per week arbeid laten verrichten, kunnen gebruik maken van een verkorte versie van de RI&E, de checklist gezondheidsrisico’s. De werkgever moet de RI&E laten toetsen door een gecertificeerde persoon of arbodienst. De verplichte toetsing geldt niet voor de werkgever die niet meer dan 25 werknemers in dienst heeft, mits hij gebruik gemaakt heeft van een goedgekeurd RI&E-instrument.

Controle

De Inspectie SZW controleert op naleving van de Arbowetgeving. Onderdeel van die controle is de aanwezigheid van een RI&E met het bijbehorende plan van aanpak. Het ontbreken daarvan of het niet op orde hebben van de RI&E is een overtreding die kan worden beboet. De hoogte van de boete is afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Het normbedrag voor het ontbreken van een RI&E is € 3.000. De op te leggen boete is een percentage van het normbedrag. Dat begint bij 10% voor werkgevers met 1 tot 4 werknemers en loopt op tot 100% bij 500 of meer werknemers.

Bron: Overig | publicatie | 27-04-2022

In verband met het eindigen van een arbeidsovereenkomst sloten partijen een vaststellingsovereenkomst. Onderdeel van deze overeenkomst was een vergoeding ter compensatie van het verlaten van de dienstwoning, de te maken verhuis- en inrichtingskosten en toekomstige huurlasten. Deze vergoeding zou volgens een in de overeenkomst opgenomen fiscale clausule netto worden uitbetaald als dat fiscaal mogelijk was en niet kostenverhogend zou zijn voor de werkgever. De werkgever heeft de vergoeding betaald onder inhouding van loonbelasting. De werknemer vorderde bij de kantonrechter betaling van de ingehouden loonbelasting. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen. De werkgever heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

Volgens het Haviltexcriterium moet bij de uitleg van een overeenkomst niet enkel worden gekeken naar de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook naar hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en wat zij redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden. Het gaat er uiteindelijk om welke verwachtingen partijen op grond van de omstandigheden van het geval over en weer mochten hebben. Ten aanzien van de fiscale clausule van de vaststellingsovereenkomst zijn partijen niet overeengekomen hoe moet worden vastgesteld of aan de daarin genoemde vereisten is voldaan. De werkgever heeft serieus onderzocht of de betaling netto kon plaatsvinden. Volgens de werkgever was dat niet het geval. De werkgever verwees naar de ingewonnen adviezen van de belastingadviseur en van de accountant. Tot een maximum van € 7.750, verhoogd met de gemaakte kosten van de verhuizing van de inboedel, was de vergoeding belastingvrij. Het meerdere was belast. Hof Den Haag heeft in hoger beroep geoordeeld dat niet is voldaan aan de voorwaarden om de gehele vergoeding netto uit te keren. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter vernietigd.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2022506, 200.285.789/01 | 11-04-2022

Een arbeidsverhouding is een privaatrechtelijke dienstbetrekking wanneer is voldaan aan drie in het Burgerlijk Wetboek opgenomen vereisten. Het gaat om de verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid gedurende een zekere tijd, de aanwezigheid van een gezagsverhouding en de verplichting tot het betalen van loon. Bij de beoordeling van een arbeidsverhouding is niet van belang of partijen al dan niet de bedoeling hadden een arbeidsovereenkomst te sluiten. Bepalend is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst.

De vraag in een procedure was of er een gezagsverhouding bestond tussen een houthandel en vier timmerlieden die door de houthandel geproduceerde tuinhuisjes plaatsten bij klanten van de houthandel. Volgens de houthandel ontbrak een gezagsverhouding. De timmerlieden hadden de vrijheid om een opdracht aan te nemen of om een opdracht van een andere opdrachtgever aan te nemen. De timmerlieden bepaalden zelf hun werktijden. De timmerlieden verrichtten de opdracht slechts op basis van een bouwtekening. De houthandel betaalde de timmerlieden per opdracht.

De rechtbank was van oordeel dat tussen de houthandel en de timmerlieden een gezagsverhouding bestond. Volgens de rechtbank had de houthandel een instructiebevoegdheid, aangezien de houthandel met de klant overeenkwam wanneer de opdracht moest worden uitgevoerd en de opdracht voor de timmerlieden inroosterde. Ook de lange periode dat de timmerlieden voor de houthandel werkten en de gemaakte uren duidden op een gezagsverhouding. De werkzaamheden van de timmerlieden vormden een kernactiviteit van de houthandel en waren ingebed in de onderneming, wat ook wijst op de aanwezigheid van een gezagsverhouding. De rechtbank vond aannemelijk dat de timmerlieden enige mate van vrijheid hadden om te bepalen hoeveel dagen zij werkten en hoeveel opdrachten zij aannamen. Alles afwegende oordeelde de rechtbank dat sprake was van een arbeidsovereenkomst.

De houthandel was inhoudingsplichtig voor de loonbelasting. De hoogte van de aan de houthandel opgelegde naheffingsaanslag was niet in geschil. Het beroep van belanghebbende is in zoverre ongegrond. Hetgeen belanghebbende verder nog heeft aangevoerd kan niet tot een ander oordeel leiden.

Uit feiten en omstandigheden die de inspecteur heeft aangevoerd, volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het aan grove schuld van de houthandel te wijten was dat geen loonheffingen zijn afgedragen. De inspecteur heeft een vergrijpboete aan de houthandel opgelegd. Gelet op de slechte financiële toestand van de houthandel heeft de rechtbank de vergrijpboete verminderd tot nihil.

Bron: Rechtbank Zeeland-West-Brabant | jurisprudentie | ECLINLRBZWB20221794, BRE 19/6656 | 06-04-2022

De Successiewet kent een samentelbepaling voor schenkingen en erfrechtelijke verkrijgingen, die partners van dezelfde persoon krijgen. Door de samentelbepaling worden deze schenkingen of verkrijgingen voor de berekening van schenk- en erfbelasting behandeld als één verkrijging voor het gezamenlijke bedrag. Dit kan ongewenste gevolgen hebben als twee bloedverwanten, die voor de Successiewet als elkaars partner worden aangemerkt, beiden een schenking of erfenis ontvangen van eenzelfde familielid. De staatssecretaris van Financiën heeft onder voorwaarden goedgekeurd dat de samentelbepaling niet hoeft te worden toegepast in dergelijke gevallen.

De voorwaarden zijn:

  1. Het partnerschap van de verkrijgers is ontstaan door ten minste vijf jaar onafgebroken samen te wonen.
  2. De erflater of schenker staat ten opzichte van beide verkrijgers in dezelfde graad van bloedverwantschap.
  3. De verkrijgers zijn bloedverwanten van elkaar.
Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2022, Nr. 10935 | 21-04-2022

Het kabinet heeft een besluit genomen over het rechtsherstel voor de belastingheffing in box 3 voor de jaren 2017 tot en met 2020. Het rechtsherstel wordt geboden in de vorm van de forfaitaire spaarvariant en geldt vooralsnog alleen voor mensen die tijdig bezwaar hebben gemaakt tegen de opgelegde aanslag en voor mensen van wie de definitieve aanslag nog niet vaststaat.

Het inkomen uit sparen en beleggen wordt in de forfaitaire spaarvariant berekend aan de hand van de werkelijke vermogensverdeling. Er gelden afzonderlijke forfaits voor spaargeld, schulden en overige bezittingen. Belasting wordt teruggegeven als de belasting over het nieuw berekende forfaitaire inkomen lager is dan de belasting over het eerder vastgestelde inkomen in box 3.

Volgens de staatssecretaris van Financiën hoeven belastingplichtigen zelf geen actie te ondernemen om rechtsherstel te krijgen. Het rechtsherstel moet voor 4 augustus 2022 zijn verstrekt. De vormgeving van het rechtsherstel zal in een beleidsbesluit worden vastgelegd.

Over het bieden van rechtsherstel aan belastingplichtigen die geen bezwaar hebben gemaakt tegen de aanslagen over de belastingjaren heeft het kabinet nog geen besluit genomen. Het kabinet wil een arrest van de Hoge Raad in een andere zaak afwachten. Uit dat arrest moet duidelijker worden welke ruimte het kabinet heeft voor het rechtsherstel voor deze groep belastingplichtigen.

De staatssecretaris roept belastingplichtigen met box 3-vermogen, die geen bezwaar hebben gemaakt over de belastingjaren 2017-2020, op om geduld te hebben. Mochten zij een verzoek om ambtshalve vermindering indienen voordat het kabinet een besluit heeft genomen over rechtsherstel, dan zal dat worden aangehouden. Een verzoek om ambtshalve vermindering voor het jaar 2017 moet overigens uiterlijk op 31 december 2022 zijn gedaan.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000132649 | 27-04-2022

De Hoge Raad heeft op 14 juni 2019 geoordeeld dat de belastingheffing in box 3 voor de jaren 2013 en 2014 op stelselniveau een schending van het recht op het ongestoorde genot van eigendom vormt als het nominaal zonder risico’s gemiddeld haalbare rendement voor deze jaren lager is dan 1,2%. In dat geval is sprake van een rechtstekort, dat door de wetgever hersteld dient te worden. Voor ingrijpen door de rechter is alleen plaats als een individuele belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last. Voor de jaren 2015 en 2016 geldt hetzelfde.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden over de belastingheffing in box 3 over de jaren 2013 tot en met 2016 deed de belanghebbende een beroep op het zogenaamde kerstarrest van de Hoge Raad over de belastingheffing in box 3 na de stelselwijziging per 1 januari 2017. Naar het oordeel van het hof bevat dat arrest geen aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de Hoge Raad is teruggekomen van zijn jurisprudentie voor het systeem, zoals dat gold tot en met 2016. Omdat de belanghebbende uitdrukkelijk heeft gesteld dat voor de jaren 2013 tot en met 2016 géén sprake was van een individuele en buitensporige last, is voor ingrijpen van de rechter geen plaats. Het hof heeft het hoger beroep afgewezen.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20222513, 20/00851 tot en met 20/00854 | 28-03-2022

De Tweede Kamer heeft de regering in een motie gevraagd om in afwachting van een uitspraak van het Hof van Justitie EU over de publieke toegankelijkheid van gegevens in het UBO-register geen boetes of taakstraffen op te leggen en alleen te handhaven bij significante risico’s voor witwassen of andere strafbare activiteiten. Verder wordt de regering gevraagd de uitspraak van het Hof van Justitie EU onverkort op te volgen.

De minister van Financiën merkt in een brief aan de Tweede Kamer op dat het niet voldoen aan de registratieplicht een overtreding is van de Handelsregisterwet en een economisch delict. Vanwege het grote aantal entiteiten, dat niet aan de registratieplicht heeft voldaan, zal de handhaving zoveel mogelijk op risicobasis plaatsvinden. Dat gebeurt in ieder geval tot de uitspraak van het Hof van Justitie EU is gedaan. Steekproefsgewijze handhaving zal pas daarna plaatsvinden.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 31 477, 2022-0000091903 | 13-04-2022

Op 24 december 2021 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het systeem van box 3 van de inkomstenbelasting niet voldoet aan de eisen die het EVRM aan wetgeving stelt. Er ontbreekt een redelijke verhouding tussen de belangen die de wetgever heeft willen dienen met het stelsel en de rechtsongelijkheid die de vormgeving veroorzaakt. De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer een uiteenzetting gegeven over het bieden van rechtsherstel voor de belastingheffing in box 3 over de jaren 2017 en later. De enige uitvoerbare en voor het kabinet acceptabele wijze van rechtsherstel gaat uit van de werkelijke vermogensmix van belastingplichtigen, met een nieuwe forfaitaire berekening. Als het nieuw berekende forfaitaire rendement lager is dan het oorspronkelijk berekende forfaitaire rendement krijgt de belastingplichtige geld terug.

Twee varianten

Er zijn twee varianten voor de nieuwe forfaitaire berekening. De eerste variant kent aparte forfaits voor spaargeld, schulden en overige bezittingen. Voor spaargeld wordt uitgegaan van een actuele spaarrente. Voor schulden wordt aangesloten bij de hypotheekrente. Voor de overige bezittingen wordt uitgegaan van het meerjarige gemiddelde rendement voor beleggingen.

De tweede variant kent een forfait voor alle vermogenscategorieën. Dit forfait wordt berekend aan de hand van de gemiddelde rendementen voor de verschillende vermogenscategorieën.

Partners kunnen de gezamenlijke rendementsgrondslag van box 3 onderling verdelen, mits in totaal 100% van die grondslag wordt aangegeven. Het rechtsherstel kan ertoe leiden dat een andere partnerverdeling tot meer teruggaaf leidt. Volgens de staatssecretaris is het niet mogelijk om in alle gevallen, waarin er door het geboden rechtsherstel geen optimale verdeling is, de verdeling aan te passen.

Aanvullend rechtsherstel

De staatssecretaris realiseert zich dat zich situaties kunnen voordoen waarin belastingplichtigen het niet eens zijn met het geboden rechtsherstel. Over de nieuwe forfaitaire berekening en over de behandeling van burgers, die aanvullend rechtsherstel willen, moeten keuzes worden gemaakt. Dat geldt ook voor de doelgroep voor het rechtsherstel. Voor de jaren 2017-2020 kan de doelgroep beperkt worden tot diegenen die tijdig bezwaar hebben gemaakt. Wie geen bezwaar heeft gemaakt, kan een verzoek om ambtshalve vermindering indienen. De doelgroep zou kunnen worden uitgebreid met de niet-bezwaarmakers.

Voor de jaren 2021 en 2022 komen alle belastingplichtigen in aanmerking voor rechtsherstel omdat de aanslagen over deze belastingjaren nog niet vaststaan. Voor deze belastingjaren moet de Belastingdienst de aanslagen in lijn met het arrest opleggen.

Komende jaren

In het verlengde van het rechtsherstel zal voor de jaren 2023 en 2024 de wet moeten worden aangepast. De bij het rechtsherstel gemaakte keuze voor een forfaitaire variant wordt dan omgezet in wetgeving. Belangrijk verschil ten opzichte van het rechtsherstel is dat de belastingheffing in de jaren 2023 en 2024 hoger zou kunnen uitkomen dan in het huidige box 3-stelsel het geval zou zijn geweest. Er is onderzocht of het mogelijk is per 2023 een vermogensbelasting in te voeren als alternatief voor het aangepaste forfaitaire rendementsstelsel. Automatiseringstechnisch is dat niet haalbaar.

Het kabinet gaat op zoek naar dekking voor de budgettaire derving. Het uitgangspunt hierbij is dat de derving in principe binnen de kabinetsperiode gedekt wordt en daarbij wordt ook gekeken naar het domein vermogen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000122084 | 14-04-2022

De levering en de installatie van zonnepanelen is belast met omzetbelasting tegen het algemene tarief van 21%. Particuliere zonnepaneelhouders kunnen de omzetbelasting terugvragen door zich te registreren als ondernemer en aangifte te doen voor de btw. Op grond van een arrest van het Hof van Justitie EU zijn zonnepaneelhouders btw-ondernemer als zij stroom tegen vergoeding aan het energiebedrijf leveren. In de praktijk levert dit voor de zonnepaneelhouders administratieve lasten en voor de Belastingdienst uitvoeringslasten op. Door beleid zijn deze zoveel mogelijk verminderd. Zo kunnen zonnepaneelhouders gebruik maken van de kleineondernemersregeling (KOR) waardoor zij geen aangifte hoeven te doen. Nadeel van deze regeling is dat zij geen aftrek van voorbelasting krijgen als zij later nieuwe zonnepanelen aanschaffen of laten installeren. Dat geldt overigens ook voor iemand die al ondernemer is voor de omzetbelasting en gebruik maakt van de KOR.

Door een wijziging van de btw-richtlijn 2006 is het mogelijk geworden om op de levering en installatie van zonnepanelen op of in de onmiddellijke nabijheid van een woning het nultarief toe te passen. Het kabinet heeft een voorstel tot wijziging van de Wet OB 1968 ter consultatie gepubliceerd. De wijziging betreft de invoering van het nultarief voor de levering en installatie van zonnepanelen. Door de toepassing van het nultarief drukt er geen btw op de aanschaf en de installatie van de zonnepanelen. Particuliere zonnepaneelhouders hoeven geen btw terug te vragen. Voor de stroomleveringen aan het energiebedrijf kan in de meeste gevallen gebruik worden gemaakt van de KOR zonder aanmeldverplichting door de registratiedrempel voor ondernemers met een jaaromzet tot € 1.800.

Reageren kan tot 20 mei 2022 via https://www.internetconsultatie.nl/zonnepanelen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 19-04-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft in een brief aan de Tweede Kamer de contouren geschetst van belastingheffing over het werkelijk rendement in box 3. Dat nieuwe stelsel krijgt de vorm van een vermogensaanwasbelasting. In een dergelijk stelsel wordt jaarlijks belasting geheven over de werkelijke opbrengsten en de groei of afname van het vermogen.

Vermogen

Uitgangspunt is dat het nieuwe stelsel geldt voor alle vermogensbestanddelen, die nu in box 3 vallen. Volgens de staatssecretaris is de overgang naar het nieuwe stelsel voor een groot deel van de vermogensbestanddelen mogelijk met ingang van 2025. De gegevens van spaar- en beleggingsproducten worden veelal jaarlijks door financiële instellingen aan de belastingplichtigen verstrekt. Voor onroerende zaken is in het coalitieakkoord afgesproken om de waardeontwikkeling aanvankelijk forfaitair te belasten. Wel moet zo snel mogelijk de overstap worden gemaakt naar belastingheffing op basis van het werkelijke rendement. De reden hiervoor is dat de benodigde gegevens niet of onvoldoende beschikbaar zijn om de waardeontwikkeling te belasten. De WOZ-waarde per 1 januari van het belastingjaar wordt pas na afloop van het belastingjaar vastgesteld. Dat is te laat om de belastbare waardemutatie in het belastingjaar te kunnen vaststellen. Opbrengsten als huur en pacht kunnen wel naar hun werkelijke waarde worden belast.

Kosten

Bij overstap naar belastingheffing over het werkelijke rendement past het om de kosten, die met de werkelijke inkomsten samenhangen, aftrekbaar te laten zijn. Om de administratieve lasten voor belastingplichtigen en de uitvoeringlasten voor de Belastingdienst binnen de perken te houden wordt onderzocht welke kosten wel en welke niet aftrekbaar moeten worden.

Verliesverrekening

Over de mogelijkheid van verliesverrekening in box 3 moet nog worden nagedacht. Het ligt voor de hand om verliesverrekening uitsluitend binnen de box toe te staan. Dit sluit aan bij de huidige regelingen voor verliesverrekening in box 1 en box 2. Wat de termijn voor de verliesverrekening in box 3 moet worden moet nog worden uitgezocht.

Heffingvrij vermogen, tarief en vrijstellingen

In het huidige stelsel wordt een forfaitair rendement berekend over de rendementsgrondslag voor zover deze meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen. In het nieuwe stelsel wordt het heffingvrije vermogen vervangen door een heffingvrij inkomen per fiscale partner. De grondslag voor het nieuwe stelsel wordt het totale inkomen in box 3 voor zover dit het heffingvrije inkomen overschrijdt. Hoe hoog het heffingvrije inkomen wordt staat nog niet vast.

Voor de vormgeving van het tarief zijn meerdere opties denkbaar. Het kan een vast of een progressief tarief worden. Welke vorm en hoogte het tarief krijgt is nog niet vastgesteld.

Uitgangspunt bij de overgang naar het nieuwe stelsel is dat de huidige vrijstellingen worden gehandhaafd, tenzij er aanleiding is om een vrijstelling anders vorm te geven of af te schaffen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 14-04-2022

Op 30 april 2020 hebben Nederland en België een overeenkomst gesloten over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen van grensarbeiders gedurende de coronacrisis. Deze overeenkomst loopt af op 30 juni 2022 en wordt daarna niet meer verlengd.

Bron: Ministerie van Financiën | besluit | Staatscourant 2022, Nr. 9700 | 05-04-2022

Loon wordt in fiscale zin geacht te zijn genoten op het tijdstip waarop het is ontvangen, verrekend, ter beschikking gesteld, rentedragend geworden of vorderbaar en inbaar geworden.

In een procedure over een nabetaling van een invaliditeitspensioen stond vast, dat het pensioen over de jaren 2001 tot en met 2017 is ontvangen in 2018. De ontvangst in het jaar 2018 heeft tot gevolg dat het pensioen als loon in dat jaar belastbaar is geworden, tenzij de belanghebbende aannemelijk maakt dat zich een eerder genietingsmoment heeft voorgedaan. Omdat het pensioenfonds niet eerder dan in 2018 heeft erkend dat de belanghebbende recht had op pensioen, was het pensioen vóór 2018 niet inbaar.

Hof Den Bosch had begrip voor het feit dat de belanghebbende het volledig belasten van het invaliditeitspensioen in 2018 onredelijk en onbillijk vond, omdat hij daardoor zwaarder is belast dan wanneer hij de uitkering van jaar tot jaar zou hebben ontvangen. De middelingsregeling kan de gevolgen daarvan slechts gedeeltelijk wegnemen. Het hof mag wetgeving niet toetsen op haar innerlijke waarde of billijkheid. Voor zover de belanghebbende een beroep wil doen op de hardheidsclausule van de Algemene wet inzake rijksbelastingen moet hij zich richten tot de minister van Financiën.

Het hof heeft het hoger beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE20221116, 21/00969 | 05-04-2022

De Tweede Kamer heeft in een motie het kabinet opgeroepen om de onbelaste reiskostenvergoeding eerder te verhogen dan in 2024 en 2025. Volgens de motie moet verhoging in 2023 haalbaar zijn. De opbrengst van het eerder afschaffen van de jubelton zou gebruikt kunnen worden om de onbelaste reiskostenvergoeding eerder te verhogen.

Bron: Overig | publicatie | 35 925 XV | 04-04-2022

Onderdeel van het Belastingplan 2022 was het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale regeling aandelenoptierechten. De behandeling van dit wetsvoorstel door de Tweede Kamer is op verzoek van de staatssecretaris van Financiën aangehouden vanwege twijfels ten aanzien van de uitvoeringslasten en de generieke toepassing van de aandelenoptieregeling. Er is onderzoek gedaan naar mogelijkheden om zowel de uitvoeringslasten als de generieke toepassing van de regeling te beperken. Op basis van de uitkomst van dit onderzoek heeft de staatssecretaris besloten het wetsvoorstel inhoudelijk niet aan te passen. Wel wordt de datum van inwerkingtreding verschoven naar 1 januari 2023. De staatssecretaris verzoekt de Kamer het wetsvoorstel verder in behandeling te nemen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 2022-0000105700 | 03-04-2022

De Tweede Kamer heeft in een motie de regering gevraagd om meerdere scenario’s op te stellen voor langere betaaltermijnen voor belastingschulden dan de huidige vijf jaar. De staatssecretaris van Financiën heeft eerder aangegeven geen voorstander te zijn van het generiek verlengen van de terugbetaaltermijn. Toch lijkt het hem verstandig om een aantal scenario’s uit te werken voor bedrijven die in de problemen zouden kunnen komen door de aflossing van hun belastingschulden.

Het ministerie van Financiën is een internetconsultatie gestart naar mogelijke knelpunten bij het aflossen van belastingschulden en om beleidsopties in beeld te brengen. De reacties uit deze consultatie worden voor de zomer naar de Kamer gestuurd. De in de motie gevraagde scenario’s kunnen onderdeel zijn van het commentaar van het kabinet bij de resultaten van de consultatie.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000120840 | 11-04-2022

Wanneer een onderneming wordt beëindigd, gaan tot het ondernemingsvermogen behorende zaken, die niet worden overgedragen aan derden, naar het privévermogen. Het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van deze zaken vormt winst of verlies uit de onderneming.

In een procedure voor Hof Arnhem-Leeuwarden was in geschil of bij de overgang van een loods van het ondernemings- naar het privévermogen rekening mocht worden gehouden met een waardedrukkende factor wegens duurzame zelfbewoning. De belanghebbende beriep zich op een besluit van de staatssecretaris van Financiëen uit 2009. In het besluit wordt als reden voor het in aanmerking nemen van een waardedrukkende factor wegens zelfbewoning gegeven het feit dat de woning niet kan worden verkocht in vrije en onbewoonde staat. Het besluit is een reactie op een arrest van de Hoge Raad uit 2008. In dat arrest heeft de Hoge Raad beslist hoe de waardering dient plaats te vinden als een woning behoort tot een complex van onroerende zaken dat als zodanig wordt gewaardeerd. Min of meer duurzame zelfbewoning wordt in dat geval alleen in aanmerking genomen voor onroerende zaken, die op het moment van staking van de onderneming min of meer duurzaam voor woondoeleinden werden gebruikt. Het hof is van oordeel dat het beroep van de belanghebbende op het besluit faalt.

Uit het overgelegde taxatierapport volgt niet dat de loods tezamen met de woning op de complexwaarde is gewaardeerd. De gezamenlijke waarde van de woning en de loods is bepaald op de som van de voor beide onderdelen afzonderlijk vastgestelde waarde. Er is geen sprake van een complex van onroerende zaken, zoals is bedoeld in het arrest van de Hoge Raad en in het besluit van de staatssecretaris. Dat de woning en loods voor de Wet WOZ als één object zijn aangemerkt maakt dat niet anders. Volgens het hof is er geen aanleiding om bij de overgang van de loods naar het privévermogen rekening te houden met een waardedrukkende factor wegens duurzame zelfbewoning.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20222519, 21/00247 | 28-03-2022

Voor het privégebruik van een auto van de zaak door een ondernemer wordt op jaarbasis ten minste 25% van de waarde van de auto als onttrekking in aanmerking genomen. De Wet IB 2001 veronderstelt dat de auto ook voor privédoeleinden ter beschikking staat, tenzij overtuigend wordt aangetoond dat de auto op jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometers privé wordt gebruikt. Als het bewijs voor een privégebruik van niet meer dan 500 kilometer op jaarbasis wordt geleverd, wordt de onttrekking op nihil gesteld. Het bewijs kan worden geleverd met behulp van een sluitende rittenadministratie. De bewijslast rust op de ondernemer.

Hof Arnhem-Leeuwarden heeft in een procedure geoordeeld dat een ondernemer met de door hem overgelegde gereconstrueerde rittenregistraties niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Ter zitting verklaarde de ondernemer dat de derde versie van de rittenregistraties als de definitieve versie moest worden beschouwd. De geconstateerde fouten in eerdere versies waren in de derde versie gecorrigeerd, onder meer aan de hand van agenda’s van de ondernemer. De agenda’s zijn door de ondernemer niet overgelegd. De correcties hielden onder andere in dat ritten zijn vervallen, ritten zijn toegevoegd en ritafstanden zijn gewijzigd. Het hof accepteerde de rittenregistraties niet, mede omdat de ondernemer heeft bevestigd dat de rittenregistraties niet volledig, controleerbaar en juist waren. Andere punten van kritiek op de rittenregistraties waren het ontbreken van adresgegevens van vertrek en bestemming en het niet registreren van omrijkilometers. De correcties wegens privégebruik van de auto zijn volgens het hof terecht aangebracht.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20222152, 21/00071 t/m 21/00073 en 21/00145 t/m 21/00148 | 21-03-2022

In een procedure over opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en naheffingsaanslagen omzetbelasting voor Hof Den Bosch is tijdens de zitting een compromis tot stand gekomen. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat de opgelegde vergrijpboeten in ieder geval verminderd dienen te worden tot 10% van de te weinig geheven of betaalde belasting.

Ten aanzien van de boeten geldt dat het hof niet gebonden is aan dit standpunt van partijen, maar dat het hof zelfstandig dient te beoordelen of de hoogte van de boeten passend en geboden is. Bij deze beoordeling spelen de financiële omstandigheden van de belanghebbende een rol. Gelet op de verklaring van de belanghebbende over zijn huidige (werk)situatie en zijn perspectieven, heeft het hof de opgelegde boeten gematigd tot een totaalbedrag van € 500. Uit oogpunt van eenvoud heeft het hof niet alle boeten verminderd, maar één boete verminderd tot € 500 en de overige boetebeschikkingen vernietigd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2022754, 20/00611 tot en met 20/00617 | 01-03-2022

De minister van Financiën heeft Kamervragen beantwoord over de regeldruk voor verenigingen. Door de regeldruk worden vrijwilligers, die verenigingen vaak draaiende houden, geconfronteerd met extra taken en wordt het lastiger om vrijwilligers te werven. De regeldruk ontstaat onder meer door vereisten in vergunningen of de AVG.

Volgens de minister is regelgeving op het gebied van bestuur en toezicht, veiligheid en privacy van belang om misbruik van verenigingen tegen te gaan. Het kabinet heeft maatregelen genomen die het eenvoudiger maken om vrijwilligers te vinden en te binden, zoals de regeling WW en vrijwilligerswerk, de regeling Gratis Verklaring omtrent gedrag (VOG) voor vrijwilligers en de verhoging van de onbelaste vrijwilligersvergoeding.

De belangrijkste wijzingen in de regelgeving waarmee verenigingen te maken hebben zijn de invoering van het UBO-register, de btw-verplichting voor denksporten, de AVG en de Wet Bestuur en Toezicht Rechtspersonen (WBTR).

De btw-vrijstelling voor denksporten is per 1 januari 2022 vervallen. Dit is het gevolg van een arrest van het Hof van Justitie EU over de toepassing van de vrijstelling voor sportbeoefening. Voor deze vrijstelling is vereist dat de activiteit een niet te verwaarlozen lichamelijke component omvat. Bij denksporten is dat niet het geval. Denksportverenigingen met een omzet die lager is van € 20.000 kunnen gebruik maken van de btw-vrijstelling voor kleine ondernemers. Een groot deel van deze verenigingen doet dat.

De WBTR is op 1 juli 2021 in werking getreden en voorziet in maatregelen om de kwaliteit van bestuur en toezicht bij verenigingen en stichtingen te verbeteren. Verenigingen en stichtingen hoeven hun statuten alleen aan te passen als daarin bepaalde regels ontbreken. Dat hoeft niet eerder te gebeuren dan bij een statutenwijziging om een andere reden. Volgens de minister legt de WBTR geen extra administratieve last op verenigingen en stichtingen.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000110441 | 10-04-2022

Duitsland en Nederland hebben afgesproken dat de overeenkomst van 6 april 2020, waarin afspraken zijn gemaakt over de fiscale behandeling van grensarbeiders tijdens de coronacrisis, tot en met 30 juni 2022 van toepassing blijft en per 1 juli 2022 wordt beëindigd.

Bron: Ministerie van Financiën | overig | Staatscourant 2022 nr. 9701 | 05-04-2022

Maandagmorgen rond 8.00 uur… we rijden de parkeerplaats op achter het pand van STYB. De start van een nieuwe dynamische week. Deuren open, het is lekker warm binnen, lampen aan, het zit-sta bureau op de juiste hoogte, laptop uit de tas en de week kan beginnen! Iedereen heeft bij STYB zijn eigen laptop om flexibel te kunnen werken. Je zoekt je eigen werkplek uit, afhankelijk met wie en wat je die dag gaat doen. De eerste collega’s volgen, meestal starten we tussen 8.00 en 8.30 uur, de tijden zijn flexibel in te delen en collega’s kunnen zowel thuis als op kantoor werken. Af en toe een dagje thuis is praktisch en kan ook best productief zijn. Op kantoor werken is handig voor de goede samenwerking, want we helpen en ondersteunen elkaar graag. 22 toppers werken er bij STYB, veelal fulltime, maar ook een aantal parttime.

Maandagmorgen, eerst koffie

Maandagmorgen, natuurlijk weer even inkomen na een leuk weekend. Een kop koffie is dan nooit verkeerd, snel naar de koffiemachine van Blue Mountain. Blue Mountain komt uit Deventer en wij verzorgen de administratie voor hen, natuurlijk mogen zij ons dan voorzien van heerlijke bonenkoffie. Wanneer we de gang oplopen komt de verse koffiebonenlucht ons al tegemoet.

Om 9.00 starten we met het pilaren overleg. Binnen STYB kennen we vier pilaren. Collega’s kunnen altijd bij ze terecht voor vragen of andere zaken. Elke pilaar kent zijn eigen thema: dagelijkse processen, cultuur, kwaliteit en communicatie. In het overleg bespreken we de zaken die spelen op kantoor.

Na het overleg loop ik even naar het  team ‘dagelijkse processen’, waar ze vol energie aan het werk zijn. Dit team zorgt voor de verwerking van de administratie van de vele leuke klanten die STYB heeft. Tegenwoordig allemaal digitaal. We koppelen zoveel mogelijk processen aan ons ERP pakket Afas: van kassapakket tot webshop en van betaaldiensten tot arbodienst. Door de bankkoppelingen komen ook de bankmutaties automatisch binnen. Een aantal collega’s zijn bezig met AMI kappers. Een franchiseketen van meer dan 100 vestigingen. Door alle innovatie en efficiency zijn we met alle 100 vestigingen dagelijks bij. Via een app kunnen de franchisenemers hun cijfers volgen.

Webshops

In de ruimte ernaast wordt gewerkt aan de administratie van een aantal webshops. Hier zien we hele andere uitdagingen. Vanuit de verschillende webshops komen de orders binnen en zorgen wij dat deze worden afgeletterd via de verschillende betaalsystemen die zijn gekoppeld aan het administratiepakket Afas. Aan het einde van de maand controleren we of de voorraden goed in de administratie staan en sluiten we de maand af voor de verschillende BV’s.

Op maandagmorgen komt ook onze klant Appel4You langs met een nieuwe voorraad heerlijk vers werkfruit. Bij binnenkomst in onze STYB kantine staat een statief met krat waar we dagelijks het heerlijke biologische fruit kunnen pakken. Hier wordt veelvuldig gebruik van gemaakt en natuurlijk super gezond.

Op dinsdag start ik met de voorbereiding van het koffiemomentje dat om 10.00 uur op het programma staat. Met alle collega’s komen we een kwartiertje samen in de kantine. Onder het genot van een kop koffie behandelen we wekelijks een ander onderwerp.  Deze week het scannen naar het digitale klantendossier. Via het grote scherm in de kantine krijgen we een korte demonstratie over welke verbeteringen er zijn door gevoerd in het scansysteem. Veel blije gezichten!

Na het koffiemomentje gaan de collega’s van het fiscale team verder met het opstellen van verschillende jaarrekeningen en belastingaangiftes. Zij werken nauw samen met het team ‘dagelijkse processen’, die het voorwerk verricht. Samen wordt gezorgd voor een compleet dossier en een goede jaarrekening die digitaal voor de klant beschikbaar staat.

Dashboard inkomende facturen

Woensdagmorgen: twee collega’s hebben een wekelijks online overleg met het Routebureau Veluwe. Het RouteBureau verzorgt de aanleg en onderhoud voor de wandel- en fietspaden, maar ook voor de ruiter en MTB routes op de Veluwe. Wij zorgen voor een juiste verwerking van de uitgaven en online staan de financiële rapportages 24/7 beschikbaar voor de klant.

Zelf loop ik nog even langs onze collega’s die in Zenvoices bezig zijn. Via Zenvoices komen digitaal alle inkoopfacturen binnen voor al onze klanten. Via het dashboard zien we per klant hoeveel facturen er klaar staan en herkend zijn door de slimme software en door gezet worden naar Afas.

Dagelijks wordt er om 12.15 uur geluncht. Even een momentje rust en bijkletsen. Ook wordt er bijna dagelijkse een rondje gewandeld door het centrum van Borculo of een boodschap gedaan. Vanuit ons kantoorpand lopen we zo het centrum in. Naast de mooie winkels zijn er ook mooie routes om even een frisse neus te halen.

Woensdagmiddag staat onze tweede sessie met Cas op het programma, verdeeld over het jaar volgen we 6 masterclasses. Elke periode een ander thema: stress, ademhaling, slaap, bewegen, voeding en immuunsysteem. Hoe kunnen we als werknemers en als werkgever omgaan  met deze thema’s en hierdoor een vitaal persoon worden en/of blijven? In deze masterclass leren we dat omgaan met stress is zorgen voor de juiste ademhaling, positief denken en de juiste focus, dus Stick To Your Business!

Loonium

Donderdagmorgen begin ik met een nieuwsbericht op ons intranet voor alle collega’s. Wekelijks plaatsen we hier serieuze, maar soms ook leuke of grappige berichten. Een goede communicatie naar de collega’s is erg belangrijk. Ook maken we de STYB update klaar voor ons klanten en natuurlijk ook nog even een bericht maken voor onze Social media kanalen. Ondertussen zijn de collega’s van ons merk ‘Loonium’ bezig met het verwerken van 1.400 loonstroken. Het team van ‘Loonium’ heeft er in voorbije periode al voor gezorgd dat alle loonmutaties zijn verwerkt. Veelal automatisch, maar ook het persoonlijke contact staat hoog in het vaandel, vooral als het gaat om het opstellen van arbeidscontracten en specifieke vragen over salarissen en dergelijke.

Vrijdagmorgen ga ik vol enthousiasme met een aantal collega’s aan de gang met het project ‘Visionplanner’. Visionplanner is ons financiële dashboard, direct gekoppeld aan Afas, dat online beschikbaar staat voor onze klanten. We hebben een nieuw dashboard gebouwd dat we gaan inzetten bij klanten. 24/7 inzicht geven in omzetcijfers, kosten en marges. Daar worden we vrolijk van. En dan… het moment… elke week hebben we er weer zin in …de vrijdagmiddag lunch. Ook het broodjes bestellen hebben we geautomatiseerd 😊. Online, via ons intranet, worden de bestellingen door gegeven en om half één wordt het netjes bezorgd in de kantine. Smullen maar!

Werken bij STYB

Het is super leuk om te werken bij dit administratiekantoor dat het graag anders doet. STYB is informeel, laagdrempelig, dynamisch, innovatief, jong, positief, modern, ontzorgend, toegankelijk, vitaal, ondernemend, fit en vooral niet te vergeten: trots!

Ben jij diegene, of weet jij iemand, die ook de sfeer wil proeven bij ons enthousiaste team collega’s?  Wil jij, of weet jij iemand, die ook wil werken met de leuke en dynamische klanten van STYB waar volop uitdaging aanwezig is! Laat het ons weten of stuur ze door naar ons, altijd welkom om bij ons binnen te lopen!

Zo is STYB op zoek naar een jaarwerk specialist met fiscale affiniteit. Diegene is gek op het maken van jaarrekeningen voor verschillende bedrijven (klein MKB) en verzorgt graag de bijbehorende fiscale aangiftes. Ook zoeken we een financieel administratief medewerker/adviseur. Diegene vormt de brug tussen de administratieve dienstverlening en het fiscale team en is een kei in het stroomlijnen en controleren van complete administraties.

Vrijdagmiddag, weer een enerverende week achter de rug. In de kantine hoor ik dat de koelkast open gaat en de radio harder gaat. We sluiten de week samen af met iets lekkers en we hebben het weer verdiend met zijn allen!!

Vacatures STYB

Werknemer voor de Werkloosheidswet (WW) is de natuurlijke persoon, die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en die in privaat- of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat. Niet als dienstbetrekking wordt beschouwd de arbeidsverhouding van een persoon, die directeur-grootaandeelhouder (dga) is. In de Regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder 2016 is bepaald wie onder dga wordt verstaan. Het gaat dan om de bestuurder van een rechtspersoon die, tezamen met bloed- of aanverwanten tot en met de derde graad en al dan niet tezamen met zijn echtgenoot, houder is van aandelen die ten minste tweederde van de stemmen vertegenwoordigen, zodat hij tezamen met zijn bloed- of aanverwanten en zijn echtgenoot over zijn ontslag kan besluiten.

Naar het oordeel van de Centrale Raad van Beroep heeft het UWV de bestuurder van een bv terecht aangemerkt als dga. Samen met zijn vader en zijn oom hield de bestuurder alle aandelen van de moedermaatschappij van de bv. Dit betekent dat de bestuurder samen met zijn familieleden kon besluiten over zijn ontslag. Daarbij is niet van belang of vaststaat dat in een concrete situatie in dezelfde zin gestemd wordt of zal worden. Het UWV heeft de aanvraag van de bestuurder om een faillissementsuitkering na het faillissement van de bv terecht afgewezen.

Bron: Centrale Raad van Beroep | jurisprudentie | ECLINLCRVB2022588, 20/2893 WW | 09-03-2022

In een arrest uit 1983 heeft de Hoge Raad bepaald dat door een werkgever aan een werknemer betaalde vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht in het algemeen niet als loon worden aangemerkt. In een recent arrest legt de Hoge Raad uit dat een vergoeding van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht wel als loon wordt aangemerkt indien en voor zover de werkgever aan zijn erkenning van aansprakelijkheid een hogere vergoeding verbindt dan rechtstreeks uit die aansprakelijkheid voortvloeit. Wanneer de werkgever niet zo’n hogere vergoeding aan die erkenning verbindt, brengt de vastlegging in de arbeidsovereenkomst materieel geen verandering in de rechten die de werknemer als gevolg van het ongeval heeft. Dan is er ook geen reden om over de belastbaarheid van de vergoeding anders te oordelen dan in het geval van de werknemer ten aanzien van wie in de arbeidsovereenkomst niets is geregeld. Zijn bij of krachtens de arbeidsovereenkomst geen hogere vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht voorzien dan bepaald worden door de op de werkgever rustende aansprakelijkheid, dan doet de uitzondering niet voor en vormt de vergoeding geen loon.

De Hoge Raad heeft een andersluidende uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd, omdat deze berust op een onjuiste rechtsopvatting. Na verwijzing zal Hof Den Bosch moeten onderzoeken of de in de cao van de werkgever opgenomen verplichtingen ter zake van schadevergoedingen als een bijzondere omstandigheid gelden.

Als middel voor cassatie was voorts aangevoerd dat vergoedingen voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht niet tot het belastbare loon mogen worden gerekend als zij zijn toegekend door werkgevers die werkzaamheden doen verrichten in de uitvoering van hun publieke taak. Argument daarvoor zou zijn dat aan dergelijke werkzaamheden vaak een verhoogd risico op ernstige letselschade is verbonden. De Hoge Raad deelt die opvatting niet. Werkgevers met een publieke taak verkeren niet in een zodanig andere positie dan werkgevers in het algemeen dat voor de belastbaarheid van vergoedingen van immateriële schade en verlies aan arbeidskracht zou moeten worden afgeweken van de algemene regel.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022444, 21/01143 | 24-03-2022

Voor de omzetbelasting is het privégebruik van een tot het bedrijf behorend goed gelijkgesteld met een dienst onder bezwarende titel, wanneer voor dit goed recht op aftrek van de belasting is ontstaan. Deze gelijkstelling aan een dienst onder bezwarende titel heeft als doel de ondernemer en de eindverbruiker gelijk te behandelen. De vergoeding voor het privégebruik wordt gesteld op de door de ondernemer voor het verrichten van de dienst gemaakte uitgaven.

De Belastingdienst heeft naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd aan de eigenaar van een recreatiewoning in verband met het privégebruik van de woning. De woning is door de eigenaar bij de aanschaf volledig voor bedrijfsdoeleinden bestemd, waardoor de omzetbelasting geheel in aftrek kon worden gebracht. De eigenaar heeft een beheer- en verhuurovereenkomst met een exploitant gesloten. De Belastingdienst berekende de omzetbelasting over het privégebruik door uitgaven in een jaar naar rato van de nachten voor eigen gebruik en het totale aantal gebruiksnachten van de recreatiewoning te verdelen. De Hoge Raad is van oordeel dat deze toerekening niet correct is.

De in de beheer- en verhuurovereenkomst gemaakte afspraken komen erop neer dat de recreatiewoning op zodanige wijze beschikbaar is gesteld aan de exploitant dat de eigenaar buiten de perioden waarin hij de recreatiewoning voor zichzelf beschikbaar heeft gehouden, niet op elk moment naar eigen goeddunken kon beschikken over de recreatiewoning. Daarom kunnen de perioden van het jaar waarin de recreatiewoning aan de exploitant met het oog op verhuur ter beschikking stond, maar niet werd gebruikt, niet ook worden aangemerkt als perioden waarin de recreatiewoning aan de eigenaar voor privédoeleinden ter beschikking stond.

Volgens de Hoge Raad zijn voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting over het privégebruik alleen de nachten waarin de eigenaar de recreatiewoning daadwerkelijk voor zichzelf beschikbaar heeft gehouden van belang. Dat betekent dat deze nachten moeten worden afgezet tegen alle nachten van het jaar. De Hoge Raad heeft de naheffingsaanslagen dienovereenkomstig verlaagd.

Anders dan de eigenaar bepleitte is ter zake van het gebruik voor privédoeleinden niet het verlaagde omzetbelastingtarief van toepassing. Volgens de Hoge Raad valt het privégebruik van een ondernemingsgoed niet in de categorie “verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden”.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022438, 19/05929 | 24-03-2022

Een werknemer kan zonder inachtneming van de geldende opzegtermijn worden ontslagen als er een dringende reden voor het ontslag is. Als dringende redenen worden beschouwd daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling van de vraag of zich een dringende reden voordoet, moeten de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking worden genomen. Tot deze omstandigheden behoren de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals leeftijd, de aard en duur van het dienstverband en de gevolgen van het ontslag op staande voet. Ook als de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is.

Een werkgever ontsloeg een automonteur omdat hij moedwillig een auto van een klant had gesaboteerd door de carterplug los te draaien waardoor de olie uit de motor is gelekt. Op camerabeelden van de werkgever was te zien dat de monteur, die aan de auto van de klant had gewerkt, deze naar de parkeerplaats had gereden. Er was geen oliespoor te zien van de werkplaats tot de plaats waar de auto werd ingeparkeerd. Daarna was op de camerabeelden te zien dat de monteur naar de auto liep en onder de auto een handeling verrichtte. Vervolgens was op de camerabeelden te zien dat de monteur zijn handen afveegde aan een poetsdoek voordat hij het pand binnenging. Toen de klant zijn auto startte, brandde het oliedruklampje en lag er een grote plas olie waar de auto stond. Volgens het hof stond voldoende vast dat de ontslagen monteur de carterplug heeft losgedraaid. Het hof overwoog dat er andere verklaringen mogelijk waren voor de olielekkage, maar daarvan is niet gebleken. Het hof is van oordeel dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven. De moedwillige sabotage van een auto door een monteur is schadelijk voor de bedrijfsvoering van de werkgever. De aard en de ernst van de dringende reden afwegend tegen de persoonlijke omstandigheden van de monteur was naar het oordeel van het hof een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd.

Bron: Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch | jurisprudentie | ECLINLGHSHE2022777, 200.301.952/01 | 09-03-2022

Voor bezitters van een eigen woning geldt dat zij het eigenwoningforfait bij hun inkomen in box 1 van de inkomstenbelasting moeten tellen. De aftrekbare kosten van de eigen woning, zoals de betaalde hypoheekrente, komen op dat inkomen in mindering. Voor belastingplichtigen van wie het inkomen in box 1 in de hoogste tariefschijf valt, geldt dat de aftrekbare kosten van de eigen woning tegen een lager tarief dan het tarief van de hoogste schijf in aftrek komen. De achtergrond voor deze regeling is een beperking van het fiscale voordeel van die aftrekbare kosten.

Volgens de rechtbank Den Haag vindt het tariefverschil tussen het eigenwoningforfait en de aftrek van kosten eigen woning zijn oorsprong niet in de ongelijke behandeling van gelijke gevallen of gelijke behandeling van ongelijke gevallen, maar in het feit dat het hier twee afzonderlijke regelingen betreft. Dat betekent dat een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.

Overigens zou volgens de rechtbank ook als wel sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen of van gelijke behandeling van ongelijke gevallen het beroep niet slagen. Niet iedere vorm van ongelijke behandeling is verboden. Dat geldt alleen voor een ongelijke behandeling waarvoor een redelijke en objectieve rechtvaardiging ontbreekt. Bij het beantwoorden van de vraag of een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat, komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe. Zolang het niet gaat om onderscheid op basis van aangeboren kenmerken van een persoon, zoals geslacht, ras en etnische afkomst, dient het oordeel van de wetgever te worden geëerbiedigd, tenzij het van redelijke grond ontbloot is. Dit laatste kan niet snel worden aangenomen.

Bron: Rechtbank Den Haag | jurisprudentie | ECLINLRBDHA2022783, SGR 21/322, SGR 21/323, SGR 21/324, SGR 21/325, SGR 21/326 en SGR 21/327 | 24-01-2022

Op grond van het EU-recht is het verboden om verschil te maken in de behandeling van werknemers uit lidstaten van de EU voor wat betreft de arbeidsvoorwaarden. Dat betekent dat het niet is toegestaan om werknemers uit andere lidstaten van de EU minder te betalen dan vergelijkbare werknemers uit eigen land. Het EU-recht schrijft voor dat werknemers een gelijkwaardige, doeltreffende en effectieve voorziening in rechte wordt geboden om hun vorderingen op grond van het EU-recht te effectueren. De lidstaten mogen een redelijke verjaringstermijnen hanteren, mits het daardoor niet moeilijk of onmogelijk wordt om de rechten die iemand aan een EU-regeling ontleent uit te oefenen.

De Nederlandse wet kent als hoofdregel een lange verjaringstermijn van 20 jaar. Daarnaast kent de wet korte verjaringstermijnen van vijf jaar, onder meer voor loonvorderingen. De korte verjaringstermijn gaat pas lopen als de schuldeiser bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon. Uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat, als een schuldeiser onbekend is met zijn vorderingsrecht door toedoen van de schuldeiser, bijvoorbeeld omdat de schuldenaar het ontstaan van de schuld opzettelijk verborgen houdt voor de schuldeiser, de rechter een verjaringsverweer kan passeren. 

De kantonrechter oordeelde dat waar een werknemer zijn vordering wegens onderbetaling niet kan instellen door omstandigheden die aan de werkgever moeten worden toegerekend, het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de werkgever zich erop zou mogen beroepen dat de vijfjarige verjaringstermijn reeds is gaan lopen.

De kantonrechter kwam tot dit oordeel in een procedure van een Hongaarse vrachtwagenchauffeur, die in dienst was van een Nederlands transportbedrijf. De arbeidsovereenkomst van de chauffeur was wat betreft de salariëring innerlijk tegenstrijdig. Enerzijds werd een salaris van € 145 netto per gewerkte dag vermeld, terwijl ook was opgenomen dat de cao van toepassing is. Uit de cao volgde een andere salariëring. De oorspronkelijke arbeidsovereenkomst was enkel in de Nederlandse taal opgesteld, terwijl de chauffeur deze taal niet machtig is. De werkgever heeft de werknemer niet gewezen op zijn rechten uit hoofde van de cao. De kantonrechter rekende het de werkgever aan dat de chauffeur niet eerder op de hoogte was gebracht van zijn vorderingsrechten.

Bron: Rechtbank Overijssel | jurisprudentie | ECLINLRBOVE2022767, 9359803 CV EXPL 21-1760 | 14-03-2022

Bij de registratie in Nederland van personenauto’s moet bpm worden betaald. Dat geldt niet alleen voor nieuwe auto’s, maar ook voor gebruikte. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie EU is een stelsel van belastingheffing waarbij niet wordt uitgesloten dat bij invoer van een gebruikte auto meer belasting wordt geheven dan de belasting die nog rust op de waarde van een gelijksoortige, eerder geregistreerde gebruikte auto. In een arrest uit 2020 heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de enkele omstandigheid dat bij de registratie van andere personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering een lagere CO2-uitstoot in aanmerking is genomen, niet betekent dat het Europese recht is geschonden. De omstandigheid dat gebruikte personenauto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering zijn, sluit namelijk volgens de Hoge Raad niet uit dat de uitstoot van die auto’s verschilt.

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden was in dat arrest geen sprake van soortgelijke voertuigen, omdat de in aanmerking genomen CO2-uitstoot van de eerder geregistreerde auto’s van hetzelfde merk, type en uitvoering verschilde van de auto van de belanghebbende in het arrest. In een door het hof behandelde zaak moest ervan worden uitgegaan dat wel sprake was van eerder in het Nederlandse kentekenregister geregistreerde soortgelijke auto’s van hetzelfde merk, type, uitvoering, productiejaar en datum eerste toelating, die over een Europese typegoedkeuring beschikten waarop een CO2-uitstoot was vermeld van 295 gr/km, maar die op basis van een met de Scandinavische methode berekende CO2-uitstoot van 216 gr/km in het Nederlandse kentekenregister zijn geregistreerd. Op basis van die lagere uitstoot is voor deze auto’s bpm betaald.

Volgens het hof kan niet worden uitgesloten, dat wanneer de auto van de belanghebbende wordt belast op basis van een CO2-uitstoot van 295 gr/km, meer bpm wordt geheven dan de bpm die nog rust op de waarde van gelijksoortige auto’s. Het hof stond daarom toe om de bpm te berekenen op basis van die lagere uitstoot. Het hof heeft de aan de belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag vernietigd. Het hof paste op de verschuldigde belasting een extra leeftijdskorting toe. Op het moment van het doen van de aangifte was de auto drie jaar, 11 maanden en 25 dagen oud. Op het moment van de tenaamstelling was de auto vier jaar en één dag oud. De tabelafschrijving bedroeg op dat moment 67,25% in plaats van de gehanteerde 66,5%.

Bron: Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden | jurisprudentie | ECLINLGHARL20221963, 21/00062 | 29-03-2022

In verband met de sluiting van een bedrijfsvestiging en verplaatsing van de activiteiten naar een andere vestiging van de werkgever stelde de werkgever een sociaal plan op. Op grond daarvan werden werknemers niet verplicht om mee te verhuizen als de reistijd woon-werk enkele reis per openbaar vervoer meer dan anderhalf uur bedroeg. Dat gold niet voor medewerkers die al een langere reistijd hadden en van wie de reistijd niet toenam door de verplaatsing. Medewerkers van wie de reistijd langer werd dan anderhalf uur werden op verzoek als boventallig aangemerkt en hadden bij vertrek recht op een beëindigingsvergoeding.

De peildatum voor de reisafstand was aanvankelijk 10 december 2019, omdat op die datum de nieuwe dienstregelingen zouden ingaan. Dat veranderde in 17 december 2019 toen bleek dat de nieuwe dienstregelingen per medio december ingingen. Een werknemer van wie de reistijd volgens de oude dienstregeling langer was dan anderhalf uur, maar volgens de nieuwe dienstregeling korter, bepleitte toepassing van de eerder gecommuniceerde peildatum. De werkgever honoreerde dat verzoek niet. De werknemer heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd onder verwijzing naar het sociaal plan. De werkgever gaf hem de gelegenheid daarop terug te komen omdat hij geen recht had op een beëindigingsvergoeding. De werknemer trok zijn opzegging niet in, maar vorderde in een procedure de betaling van deze vergoeding.

Volgens Hof Den Haag had de werkgever de vrijheid om de peildatum voor de reisafstand vast te stellen en dus ook om die datum te wijzigen. Die ruimte volgt volgens het hof uit de adviesaanvraag en het positieve advies van de COR dat daarop is gevolgd. De werknemer was tijdig geïnformeerd over de wijziging van de peildatum. Van gerechtvaardigd vertrouwen in de oorspronkelijke peildatum was geen sprake. Het was de werknemer duidelijk dat de werkgever steeds een verband heeft gelegd met de aankomende nieuwe dienstregelingen. De werknemer mocht er niet van uitgaan dat 10 december 2019 peildatum zou blijven als de nieuwe dienstregelingen op die datum nog niet waren ingegaan. Het hof heeft het verzoek van de werknemer afgewezen.

Bron: Gerechtshof Den Haag | jurisprudentie | ECLINLGHDHA2022400, 200.285.119 | 14-03-2022

STYB Bedrijfsondersteuning groeit verder!

Hoe is het om te werken bij een administratiekantoor dat het graag anders doet? STYB is informeel, laagdrempelig, dynamisch, innovatief, jong, positief, modern, ontzorgend, toegankelijk, vitaal, fit en vooral niet te vergeten: trots!

STYB is op zoek naar een jaarwerk specialist met fiscale affiniteit. Diegene is gek op het maken van jaarrekeningen voor verschillende bedrijven (klein MKB) en verzorgt graag de bijbehorende fiscale aangiftes.

Ook zoeken we een financieel administratief medewerker/adviseur. Diegene vormt de brug tussen de administratieve dienstverlening en het fiscale team en is een kei in het stroomlijnen en controleren van complete administraties.

Weet jij iemand die ook de sfeer wil proeven bij ons enthousiaste team collega’s?  En weet jij iemand die meer wil horen over jullie: de leuke en dynamische klanten van STYB waar volop uitdaging aanwezig is! Laat het ons weten of stuur ze door naar ons, altijd welkom om bij ons binnen te lopen!

Wij zijn te bereiken op nr. 0545-200200, vraag naar Maud of Ramon of mail naar: maud@styb.nl.

Lees meer op onze website: Vacatures STYB

 

Jaarrekening specialist met fiscale affiniteit

De jaarrekening specialist is onderdeel van het fiscale team en is mede verantwoordelijk voor het controleren en afronden van complete administraties voor diverse klanten (MKB). Met hulp van collega’s zorg je ervoor dat administraties volledig zijn, dossiers gevuld en voor een correcte jaarafsluiting. Je draagt zorg voor het opstellen van jaarrekeningen en bijbehorende fiscale aangiftes. Ook ben je rondom financiële rapportages, tussentijdse cijfers en dashboards ondersteunend voor je collega’s.

Als het gaat om verslaglegging en deadlines weet je prioriteiten te stellen. Je overlegt hierin  veelvuldig met collega’s. Richting klanten ben je duidelijk in de communicatie als het gaat om het aanleveren van rapportages, jaarrekening en fiscale aangiftes. Je signaleert adviesmogelijkheden bij klanten en levert een bijdrage aan de ontwikkeling van STYB. Het kantoor is groeiend en de jaarrekening specialist groeit graag mee in dit enthousiaste, gedreven team.

Vacature jaarrekening specialist met fiscale affiniteit

 

Financieel administratief medewerker/adviseur

 De financieel administratief medewerker/adviseur vorm de brug tussen de administratieve dienstverlening en het fiscale team en is verantwoordelijk voor het stroomlijnen, controleren en verwerken van complete administraties voor diverse klanten (MKB). Rondom financiële rapportages, tussentijdse cijfers, jaarcijfers, dashboards en andere managementinformatie ben je centraal aanspreekpunt en vooral ook interne vraagbaak voor collega’s. Je weet precies wanneer je werkzaamheden delegeert, maar ook wanneer je operationele taken op je neemt.

Als het gaat om automatisering ben je vooruitstrevend en probeer je zoveel waar mogelijk te digitaliseren. Administratieve processen inrichten en blijvend bijsturen in administraties is iets waar de financieel administratief medewerker/adviseur graag de focus op legt.

Financieel administratief medewerker/adviseur

Bij STYB Bedrijfsondersteuning kun je (onderdelen van) je administratie uitbesteden of wij helpen met het creëren van efficiëntie in jouw dagelijkse administratie. Dit geeft inzicht en overzicht en dat geeft rust. Rust geeft je de ruimte om je vleugels uit te slaan, doen wat je leuk vindt en de tijd te vinden voor inspiratie en verse ideeën.

Heb je jouw administratie niet goed voor elkaar dan kan dat juist zorgen voor spanning en stress. Stress kan goed zijn, zonder stress kun je niet optimaal presteren. Maar teveel stress is ook weer niet goed. Langdurig teveel stress kan zorgen voor lichamelijke klachten en uiteindelijk zelfs voor een burn-out. Stress kan ook voortkomen uit jouw ‘interne wereld dialoog’: gesprekken die je met jezelf hebt. Is de klant wel tevreden? Is mijn offerte scherp genoeg? Is mijn administratie wel goed op orde en mijn cash flow goed? Hebben mijn werknemers het wel naar hun zin in ons bedrijf? Of hoe vind ik nieuwe mensen? En heb ik mijn salarisadministratie wel op orde?

Een ondernemer die goed kan omgaan met stress heeft zijn administratie goed op orde, denkt positief, zorgt voor de juiste focus en de juiste ademhaling. De juiste ademhaling toepassen is de tool die je eenvoudig overal kan toepassen. Het zorgt ervoor dat je met meer energie opstaat, beter gefocust kunt zijn en makkelijker kunt bewegen. Wat is dan ‘een  juiste ademhaling’? Dat is door je neus in- en uitademen, of ook wel neusademhaling genoemd.  Zo gaat er meer zuurstof naar je hersenen en spieren en zuurstof is jouw brandstof om goed te functioneren.

Zorg als ondernemer dat je vitaal bent. Vitaal zijn zorgt ervoor dat je energie genoeg hebt om te ondernemen, maar ook om daarnaast ook leuke dingen te kunnen doen. En energie geeft ruimte voor inspiratie en nieuwe ideeën! Jouw administratieve processen op orde en zelf vitaal zijn zorgt ervoor dat je ontspannen kunt ondernemen. Maar de meeste ondernemers zijn ook werkgever. Dan is de vitaliteit van jouw werknemers ook super belangrijk!

Bij STYB Bedrijfsondersteuning hebben we volop aandacht voor vitaliteit. Naast onze zit-sta bureaus, werkfruit en de pauze wandelmomentjes, geven we periodiek aandacht aan een aantal thema’s: stress, ademhaling, slaap, bewegen, voeding en immuunsysteem. Elke periode komt een ander thema aan bod en volgen we met alle collega’s een masterclass over dat thema.

We hebben tot nu toe twee masterclasses gehad over stress en over ademhaling. We hebben geleerd dat omgaan met stress is positief denken, zorgen voor de juiste ademhaling en de juiste focus! Stick To Your Business!

Als administratiekantoor houden we ons natuurlijk netjes aan wetten en regels. Daar zijn we voor! Ook de belastingdienst wil dat wij de regels netjes toepassen. Natuurlijk zorgen we ervoor dat klanten, binnen de regels van de wet, zo weinig mogelijk belasting betalen. Maar over het randje gaan we nooit. We kennen onze verantwoordelijkheden.

De verrassing was dan ook groot dat we vrijdag 18 maart op kantoor allemaal een persoonlijke brief kregen van het ‘Departement van Veiligheid en Gerechtigheid’. In de brief stond dat we ons met zijn allen moesten melden in de gevangenis te Doetinchem. Maar wat hebben we gedaan? Fouten in de verwerking van de administratie, onjuiste salarisstroken opgesteld, verkeerde belastingaangiftes ingestuurd of belasting ontdoken, fouten in de rapportages, verkeerd advies gegeven, witwaspraktijken? Of wat is er aan de hand? Dat werd niet gemeld. We hadden gangbare maatschappelijke regels niet nageleefd en moesten de gevangenis in ….voor onbepaalde tijd….. wat stond ons nu dan weer te wachten?

Ok…… dan melden we ons in Doetinchem. Wel werd er eerst nog een buffet bezorgd. Bewust natuurlijk, want een tijdje op water en brood, dan is zo’n laatste maaltijd niet verkeerd! Aangekomen in Doetinchem werden we opgevangen door de bewakers. Al snel zaten we in een grote bus op gevangenentransport. En direct werden we met de neus op de feiten gedrukt, er wordt niet gepraat of gegiecheld. En dat is voor ons echt niet makkelijk. Bij de gevangenis kregen we het aardig benauwd. Hoge muren en prikkeldraad en een groot aantal bewakers stonden ons op te wachten. Eén voor één de bus uit in een grote rij en rij voor rij naar binnen. We werden heel streng toegesproken, echt een hiërarchie.  Even wennen, want bij STYB kennen we dat niet, daar kennen we een laagdrempelig en informele sfeer. Gezellig, maar werken kunnen we ook! Gelukkig, want ze gaven aan dat we in de gevangenis flink aan het werk zouden worden gezet. Maar eerst alle bezittingen inleveren en een overal aan. In rijen liepen we vervolgens door de gevangenis. Heel indrukwekkend om te zien wat ons te wachten stond. Maar voor hoe lang? Want thuis wacht op ons en maandag moeten we weer klaar staan voor onze klanten.

Nadat buiten de gevangenisdirecteur ons had toegesproken werden we naar onze cel geleid. Even bijkomen, maar niet voor lang… op appel. We moesten werken, in teams. Laat dat maar aan STYB over, dat kunnen we wel. Bij STYB werken we in een leuk team collega’s en zijn we met leuk klanten bezig. Maar werken in de gevangenis is wel even andere koek. Langzaam kwam het besef dat we heel graag met elkaar samenwerken, maar dan niet in de gevangenis. Op kantoor werkt het toch wel wat prettiger. Zit-sta bureaus, lekkere koffie, werkfruit, een goede IT omgeving, maar ook zelfstandigheid en vrijheid in wat, waar en hoe je je werk doet. Want we kennen onze verantwoordelijkheden. Samen zijn we, buiten het oog van de bewakers, maar ook met hulp van de bewakers, aan verschillende plannetjes gaan werken. Gelukkig zijn we goed op elkaar ingespeeld. We hebben ons verdeeld in verschillende groepjes, want dat werkt efficiënter. Stap voor stap begonnen onze plannetjes te werken en kwamen we steeds dichter bij ontsnappen. We hebben onze creativiteit volop moeten gebruiken en heel mooi om te zien dat elk groepje de focus pakt en gericht naar doel toe werkt: ontsnappen. Want de klanten wachten weer op ons.

Op allerlei verschillende en innovatieve manieren wisten we te ontsnappen, jjjeeeaaahhh, vrijheid! Vooral in deze tijd is dat een heerlijk gevoel. Op naar kantoor, samen een drankje doen om van de schrik te bekomen. En maandag weer een nieuwe werkweek, waar we onze klanten weer blij gaan maken met de ondersteuning van hun dagelijkse administratie, loonadministratie en belastingen. Want we willen dat ondernemers echt kunnen ondernemen en kunnen doen wat ze leuk vinden!

Ken jij iemand die het gaaf lijkt om onderdeel te worden van dit topteam? Kijk dan op onze website, onder vacatures of loop bij ons binnen, bel of mail ons!

De minister van Financiën heeft van meerdere Kamerfracties vragen ontvangen over het UBO-register. De deadline voor het inschrijven van uiteindelijk belanghebbenden van bestaande rechtspersonen is versteken op 27 maart 2022.

De minister ziet het UBO-register als een belangrijk middel in de strijd tegen witwassen en terrorismefinanciering. Volgens de minister is bij de implementatie van de Europese richtlijn, die tot invoering van het UBO-register verplicht, veel aandacht uitgegaan naar de privacyaspecten. Het UBO-register kan door het publiek niet op persoonsgegevens doorzocht worden. UBO’s wordt inzicht geboden in het aantal raadplegingen van hun gegevens. Er komt een verbeterde identificatie van raadplegers. Aan het Hof van Justitie EU zijn prejudiciële vragen gesteld over het UBO-register door een Luxemburgse rechter. De Advocaat-Generaal (A-G) bij het Hof van Justitie EU concludeert dat raadplegers door de beheerder van het register geregistreerd moeten worden. In noodzakelijke gevallen moeten de identiteitsgegevens van de raadplegers aan de UBO verstrekt kunnen worden. De richtlijn verplicht nu niet tot de registratie van de raadplegers. Hoewel in de Nederlandse wet is geregeld dat informatie over raadplegingen op verzoek verstrekt kan worden aan UBO’s, vallen de identiteitsgegevens van de raadplegers daar niet onder.

De minister is niet van plan om op basis van de conclusie van de A-G actie te ondernemen. Evenmin is zij van plan om de termijn, waarbinnen gegevens over UBO’s moeten worden geregistreerd, voor bestaande rechtspersonen te verlengen. Ook komt er geen handhavingsmoratorium, waarbij voorlopig geen boetes of taakstraffen worden opgelegd in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen over het UBO-register door het Hof van Justitie EU. Wel zal de handhaving zich richten op juridische entiteiten met hogere witwasrisico’s. Entiteiten, waar handhaving voorgenomen is, ontvangen eerst een laatste waarschuwing van het Bureau Economische Handhaving om alsnog opgave te doen van hun UBO's.

Per 1 maart 2022 zijn van 34% van de juridische entiteiten die daartoe verplicht zijn de UBO’s ingeschreven. Van de juridische entiteiten, die voor 27 september 2020 al bestonden en die tot 27 maart 2022 de tijd hebben om hun UBO’s te registreren, heeft op 1 maart circa 26% de UBO’s geregistreerd.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 2022-0000083402; 2022-0000104644 | 20-03-2022

De indiener van een bezwaarschrift wordt op zijn verzoek gehoord over zijn bezwaar. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht legt het bestuursorgaan het bezwaarschrift en alle op de zaak betrekking hebbende stukken voorafgaand aan het horen gedurende ten minste een week voor belanghebbenden ter inzage.

In een procedure over de WOZ-waarde van een woning was in geschil of de gemeentelijke heffingsambtenaar de KOUDV- (kwaliteit, onderhoud, uitstraling, doelmatigheid en voorzieningen) en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten als onderdeel van de op zaak betrekking hebbende stukken al in de bezwaarfase aan de gemachtigde had moeten toezenden.

Volgens Hof Amsterdam heeft de wetgever bewust onderscheid gemaakt tussen de verplichtingen van een bestuursorgaan in de bezwaarfase en in de beroepsfase. Alleen in de beroepsfase is het bestuursorgaan verplicht de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de rechter toe te zenden. In de bezwaarfase geldt voor de op de zaak betrekking hebbende stukken dat de belanghebbende slechts een inzagerecht heeft. Wel kan een belanghebbende, die voorafgaand aan een hoorgesprek gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot inzage in zijn dossier, tegen vergoeding afschriften verkrijgen van een of meer van de ter inzage gelegde stukken.

De heffingsambtenaar was niet verplicht om de door de belanghebbende gevraagde stukken aan hem toe te sturen.

Ook de Wet WOZ verplicht daar niet toe. Door in de bezwaarfase het taxatieverslag te verstrekken heeft de heffingsambtenaar voldaan aan zijn verplichtingen ingevolge de Wet WOZ. Een belanghebbende, die van mening is dat het verstrekte taxatieverslag onvoldoende gegevens bevat om tot een beoordeling van de vastgestelde waarde te kunnen komen, kan in de bezwaarfase gebruik maken van het inzagerecht van de Algemene wet bestuursrecht.

Bron: Gerechtshof Amsterdam | jurisprudentie | ECLINLGHAMS2022763, 21/00180 | 07-03-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft in een besluit onder voorwaarden goedgekeurd dat aan een overeenkomst tot oprichting van een personenvennootschap een terugwerkende kracht van maximaal negen maanden, maar niet verder dan tot 1 januari van het jaar waarin de overeenkomst tot stand is gekomen, wordt toegekend. Ook voor de toepassing van de ondernemingsfaciliteiten wordt dan rekening gehouden met de terugwerkende kracht. De terugwerkende kracht mag echter niet gericht zijn op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel.

Volgens vaste jurisprudentie is van een incidenteel fiscaal voordeel slechts sprake als een regimeovergang leidt tot afstel van belasting of als een regimewijziging zelf slechts incidenteel is en daardoor incidenteel fiscaal voordeel ontstaat. Van een incidenteel fiscaal voordeel is slechts sprake als bij de inbreng vaststaat dat de fiscale gevolgen ervan slechts voor één boekjaar gelden. Niet in geschil is dat dit fiscaal voordeel ook kan zien op andere belastingen dan de inkomstenbelasting, zoals de erfbelasting.

Volgens de rechtbank Gelderland was de toetreding tot een maatschap met terugwerkende kracht gericht op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel. Kort voor zijn overlijden trad een voormalige ondernemer toe tot een maatschap, die was aangegaan tussen zijn erfgenaam en diens echtgenote. De toetreding tot de maatschap was bedoeld om de erfgenaam de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting toe te kunnen laten passen op het vermogen van de erflater. Dat bestond uit een vordering die de erflater had op de maatschap en de onroerende zaken die aan de maatschap werden verpacht. Dit vermogen behoorde tot de rendementsgrondslag van box 3. De in de overeenkomst opgenomen terugwerkende kracht moest de box-3-heffing bij de erflater in het jaar van toetreding voorkomen. In zijn aangifte was uitgegaan van de terugwerkende kracht. De Belastingdienst volgde aanvankelijk de ingediende aangifte, maar legde een navorderingsaanslag op ter correctie van de belasting in box 3 nadat de erfgenaam een verzoek om doorschuiving van het ondernemingsvermogen van de erflater had gedaan.

De rechtbank was van oordeel dat het aangaan van de maatschap met terugwerkende kracht vooral was gericht op het behalen van een incidenteel fiscaal voordeel, bestaande uit de bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de erfbelasting. Ook het voorkomen van de belastingheffing in box 3 in 2016 bij de erflater was een incidenteel fiscaal voordeel, aangezien dit voordeel van de terugwerkende kracht slechts voor één boekjaar kon gelden. Volgens de rechtbank heeft de Belastingdienst de navorderingsaanslag terecht opgelegd.

Bron: Rechtbank Gelderland | jurisprudentie | ECLINLRBGEL2022265, AWB 21/1538 | 23-01-2022

Volgens de Hoge Raad is strafrechtelijke vervolging van de bestuurder van een rechtspersoon voor een belastingverzuim mogelijk, ook al is voor dat verzuim eerder een boete opgelegd aan de rechtspersoon.

Wegens het niet doen van aangiften omzetbelasting werden verzuimboeten opgelegd aan een bv. Voor latere tijdvakken deed de bv steeds ten onrechte nihilaangiften. Het OM stelde strafvervolging in tegen de dga van de bv wegens het feitelijk leidinggeven aan het opzettelijk niet doen van de vereiste aangiften. Hof Den Bosch was van oordeel dat oplegging van de verzuimboetes aan de bv de strafrechtelijke vervolging van de dga verhindert.

Dat oordeel is volgens de Hoge Raad onjuist. Het wetboek van Strafvordering voorkomt dat een persoon na oplegging van een bestuurlijke boete voor hetzelfde feit nogmaals in rechte wordt betrokken, tenzij er nieuwe bezwaren zijn. De Hoge Raad maakt duidelijk dat de dga als natuurlijk persoon wordt vervolgd als degene die opdracht heeft gegeven aan het door de bv begane feit waarvoor aan de bv verzuimboetes zijn opgelegd. De enkele omstandigheid, dat de dga bestuurder en enig aandeelhouder was van de bv, maakt beoordeling van ontvankelijkheid van het OM in vervolging niet anders. Volgens de Hoge Raad kan dat wel een rol spelen bij de straftoemeting.

De Hoge Raad merkt nog op dat er een aanzienlijk verschil bestaat tussen de aard en ernst van de feiten die aanleiding kunnen geven tot het opleggen van verzuimboetes en het aan de dga ten laste gelegde feit. Alleen al daarom kunnen deze feiten in beginsel niet worden aangemerkt als hetzelfde feit.

Bron: Hoge Raad | jurisprudentie | ECLINLHR2022364, 19/02761 | 14-03-2022

De staatssecretaris van Financiën heeft de derde nota van wijziging op het wetsvoorstel excessief lenen bij de eigen vennootschap naar de Tweede Kamer gestuurd. Zoals eerder aangegeven wordt het plafond voor leningen bij de eigen vennootschap verhoogd van € 500.000 naar € 700.000. Overschrijdt het totaal aan schulden aan de eigen vennootschap dit plafond, dan wordt het meerdere als fictief regulier voordeel uit aanmerkelijk belang belast in box 2. Het genoemde maximumbedrag geldt voor de aanmerkelijkbelanghouder en zijn partner samen.

Bron: Ministerie van Financiën | wetsvoorstel | 23-03-2022

Het UWV betaalt op verzoek van de werkgever een vergoeding voor een door de werkgever betaalde transitievergoeding bij beëindiging van een dienstverband na twee jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer. De door het UWV te betalen compensatie bedraagt niet meer dan het bedrag dat aan transitievergoeding verschuldigd zou zijn als de arbeidsovereenkomst op de dag na twee jaar arbeidsongeschiktheid zou zijn beëindigd.

Een werkgever bestreed bij de rechtbank de hoogte van de door het UWV betaalde compensatie. Naar de mening van de werkgever was het UWV van een te laag loon uitgegaan en van een te vroege datum van beëindiging van het dienstverband met de arbeidsongeschikte werknemer.

De rechtbank stelde vast dat de loondoorbetalingsperiode van twee jaar liep tot en met 28 november 2017. Het UWV hanteerde bij de vaststelling van de compensatie als peildatum 29 november 2017. Dat was naar het oordeel van de rechtbank correct. Niet van belang is dat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet aansluitend aan de loondoorbetalingsperiode zou kunnen opzeggen. Het UWV heeft bij het vaststellen van het brutoloon terecht geen rekening gehouden met de aan de ex-werknemer doorbetaalde WAO-uitkering. Deze uitkering ontving de ex-werknemer van het UWV en niet van de werkgever. Dat de werkgever onverplicht de aan de ex-werknemer doorbetaalde WAO-uitkering heeft betrokken in de berekening van de transitievergoeding komt voor zijn rekening. De rechtbank heeft het beroep van de werkgever ongegrond verklaard.

Bron: Rechtbank | jurisprudentie | ECLINLRBOBR2022556, 21/972 | 20-02-2022

De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel, waarmee de maximale wettelijke betaaltermijn van het grootbedrijf aan het mkb wordt verkort van 60 naar 30 dagen, aangenomen. Het wetsvoorstel is bedoeld om het mkb te beschermen tegen de overmacht van het grootbedrijf. Meldingen van te late betalingen kunnen anoniem gedaan worden bij het tijdelijke Meldpunt Achterstallige Betalingen van de Autoriteit Consument en Markt. Dit meldpunt is tot 26 januari 2023 geopend.

Bron: Ministerie van Financiën | publicatie | 16-03-2022

U moet javascript aan hebben staan om dit formulier te kunnen versturen.